• Buro Jansen & Janssen is een onderzoeksburo dat politie, justitie, inlichtingendiensten, de overheid in Nederland en Europa kritisch volgt. Een grond-rechten kollektief dat al 30 jaar publiceert over uitbreiding van repressieve wetgeving, publiek-private samenwerking, bevoegdheden, overheids-optreden en andere staatsaangelegenheden.
    Buro Jansen & Janssen Postbus 10591, 1001EN Amsterdam, 020-6123202, 06-34339533, signal +31684065516, info@burojansen.nl (pgp)
    Steun Buro Jansen & Janssen. Word donateur, NL43 ASNB 0856 9868 52 of NL56 INGB 0000 6039 04 ten name van Stichting Res Publica, Postbus 11556, 1001 GN Amsterdam.
  • Publicaties

  • Migratie

  • Politieklachten

  • Geen druppel bloed en geen klodder spuug!

    Over de sommatie aan een linkse activiste uit Nederland om in Aken een DNA-test te ondergaan Medio januari 2002 ontving een in Nederland wonende vrouw een aangetekende brief van het Bundeskriminalamt (BKA [Duitse federale recherche]). In opdracht van de Bundesanwaltchaft (BAW [federale Openbaar Ministerie]) werd ze “wegens verdenking van lidmaatschap van een terroristische organisatie en andere strafbare feiten [aanslagen van de `Antiimperialistischen Zelle’ – AIZ)” gesommeerd om op 31 januari 2002 op het Akense hoofdbureau van politie langs te komen, voor het afstaan van speekselmateriaal. Daarnaast werd haar in deze brief van 17 januari 2002 medegedeeld “dat in geval van niet verschijnen over gegaan zal worden tot het uitvaardigen van een aanhoudingsbevel om de maatregel ten uitvoer te kunnen brengen”. De vrouw in kwestie heeft deze sommatie niet opgevolgd. Wat het BKA, de BAW en andere beambten nu zullen verzinnen, is koffiedik kijken, maar het zou wenselijk zijn wanneer ze eindelijk hun dossiers eens zouden sluiten en het voltallige personeel met (onbetaald) vervroegd pensioen zou gaan. De geschiedenis sleept zich namelijk al enige jaren voort en het einde lijkt nog niet in zicht.

    Een (onvolledige) terugblik op de criminalisering van linkse activisten in Aken

    Een dag na de arrestatie in januari 1996 van Bernhard Falk en Michael Steinau, die van lidmaatschap van de AIZ en deelname aan (springstof-)aanslagen beschuldigd werden, doorzocht de Duitse politie het Autonoom Centrum (een ruimte waar geregeld concerten en info-avonden gehouden werden) in Aken. Medio november 1996 wachtten BKA-beambten twee vrouwen uit Aken op en poogden tevergeefs hen tot het afleggen van een verklaring te bewegen. Eveneens werden verspreid over een periode van meerdere jaren diverse mensen benaderd door de Duitse binnenlandse veiligheidsdienst (Verfassungsschutz) met het verzoek om met deze dienst in zee te gaan.

    Eind 1996 begon voor het gerechtshof in Düsseldorf het proces tegen Bernhard Falk en Michael Steinau. Tijdens dit proces kwam naar buiten dat de geheime dienst van de deelstaat Nordrhein-Westfalen meerdere mensen gedurende lange tijd (in ieder geval van 1993 tot 1996) geobserveerd had. De tijdens het proces als getuige a charge opgeroepen geheime dienstman Düren, noemde enkele met name genoemde mensen uit de Akense scene, die hij een belachelijke rol als zogenaamd `Umfeld’ toedichtte. De Akense Anti-Repressionsgruppe (die zich o.a. met ondersteuning van politieke gevangenen bezighield) zou daarbij als “forum van de AIZ” gediend hebben. Over drie met name genoemde personen uit deze Anti-Repressionsgruppe werd beweerd dat ze lid van de AIZ zouden zijn geweest. Bij andere mensen zou de mate van deelname onduidelijk zijn, weer anderen zouden” zeker wat geweten hebben” en nog weer anderen zouden “zeker wat vermoed hebben”. Bewijzen van de zijde van de geheime dienst waren (en zijn) niet voorhanden. Het betreft hier immers slechts interpretaties van jarenlange, fragmentarisch gedocumenteerde observaties, waarvan de bronnen uit “veiligheidsoverwegingen” afgeschermd werden en zodoende ook niet tijdens het proces geopenbaard konden worden.

    Uiteindelijk werd door het Openbaar Ministerie tegen drie vrouwen een strafrechterlijk vooronderzoek geopend wegens vermeend lidmaatschap van een terroristische organisatie (Art. 129a van het Duitse Wetboek van Strafrecht) en het plegen van andere strafbare feiten. Verzoeken om inzage in de dossiers werden afgewezen op grond van het feit dat het onderzoek nog niet afgesloten was. De president van het gerechtshof had tijdens het proces tegen Falk en Steinau geen enkele moeite met de door de geheime dienst gepresenteerde montages en riep begin maart 1999 acht mensen uit de linkse scene op om als getuige in het proces op te treden. Een man uit Berlijn werd tot enige maanden gijzeling veroordeeld wegens zijn weigering een verklaring af te leggen. Twee vrouwen die op dat moment in het buitenland woonden, kwamen niet opdagen.

    Aan het eind van deze 130 procesdagen durende marathon werden de verdachten, op grond van aanwijzingen en niet op grond van bewijzen (afgezien van de strikt persoonlijke en beperkte bekentenis van Steinau), veroordeeld: Falk tot 13 jaar en Steinau tot 9 jaar. Het aanvankelijk in de dagvaarding meegenomen artikel 129a liet het Openbaar Ministerie tijdens het proces vallen. Een terroristische organisatie moet volgens het Duitse Wetboek van Strafrecht namelijk minstens uit drie personen bestaan en gedurende het proces was men niet verder dan twee leden gekomen. Er miste dus nog een derde lid. De president van het hof vond het echter toch van belang te benadrukken dat “het Hof niet heeft kunnen vaststellen dat er [in de zin van het genoemde wetsartikel] geen [onderstreping red.] terroristische organisatie bestaan zou hebben”. Tot grote spijt van de president van het Hof kon het ministerie van Binnenlandse Zaken, met een beroep op de vertrouwelijkheid, geen gevolg geven aan het verzoek om “verdere bewijzen” voor de geheime dienstmontage te leveren. Begin 2001 werd het hoger beroep van Bernhard Falk afgewezen en was vanaf dat moment het vonnis van het gerechtshof rechtsgeldig. In een ademtocht werden de omstreden observatiemethoden met behulp van Global Positioning System (GPS) met terugwerkende kracht toegestaan en van een nieuwe wettelijke grondslag voorzien.

    Het Openbaar Ministerie wil nu lichaamscellen – Nog steeds op zoek naar het `derde lid’?

    Echter ook na de afsluiting van het proces moet er blijkbaar nog gezocht worden naar een zogenaamde derde persoon. Tussen eind april en medio juni 2001 ontvingen de drie eerder vermelde vrouwen, tegen wie een artikel 129a-onderzoek loopt, een brief van het Openbaar Ministerie aan de onderzoeksrechter van het Bondsgerechtshof. Laatstgenoemde deelde in een begeleidend schrijven mee dat voor een bepaalde datum een stellingname ingediend moest worden.

    Het Openbaar Ministerie diende in deze brief een verzoek in om van de drie beschuldigden lichaamscellen af te mogen nemen ten behoeve van DNA-onderzoek. Als motivering voor het verzoek werd aangevoerd dat tegen de drie beschuldigden “een verdenking bestaat dat ze lid zijn [geweest] van een terroristische organisatie, in samenhang met poging tot moord en andere strafbare feiten”. Na een opsomming van een negental aanslagen (met brandbommen, vuurwapens en springstof) stelt het Openbaar Ministerie verder dat: “De verdenking tegen de beschuldigden van lidmaatschap van de AIZ en deelname aan diverse aanslagen, gebaseerd is op het nauwe en deels conspiratieve contact dat ze gehad hebben met het AIZ-lid Bernhard Falk, als wel de tijdens het proces [tegen Falk en Steinau] bekendgemaakte analyses van de binnenlandse veiligheidsdienst van Nordrhein-Westfalen”. Op de volgende bladzijden wordt dan ingegaan op de `gronden’ voor de aanvraag voor afname van DNA-materiaal. Op de avond van 17 november 1993 werd er op het kantoor van de metaalwerkgevers vereniging in Keulen een aanslag met vuurwapens uitgevoerd. In het tegenovergelegen, openbaar toegankelijke park zou na de aanslag een verklaring van de AIZ gevonden zijn. In de buurt van de plek waar die verklaring werd gevonden, waren twee sigarettenpeuken aangetroffen, die volgens onderzoek van het BKA niet van de twee veroordeelden zouden stammen, aldus het Openbaar Ministerie. Op grond van deze `feiten’ zou nu de aanvraag voor de DNA-analyse gebaseerd zijn.

    De advocaten van de drie vrouwen in kwestie dienden een verzoek tot dossierinzage in en stuurden allen een voorlopige stellingname, met de toevoeging dat niet op de naar voren gebrachte beschuldigingen ingegaan kon worden, zolang geen volledige dossierinzage had plaatsgevonden. Beetje bij beetje druppelden bij de advocaten van twee van de drie vrouwen de dossiers binnen. Een van deze twee vrouwen kreeg enige maanden later een onbeargumenteerde beslissing medegedeeld, dat in haar geval het verzoek [tot DNA-afname] was afgewezen. Dat betekent dat ze (voorlopig in ieder geval) met rust gelaten dient te worden door deze bloedzuigers. Ze moest echter wel een zogenaamde ED-behandeling (foto’s en vingerafdrukken laten maken) ondergaan, wat ook gebeurde.

    De andere twee vrouwen kregen medio augustus 2001 ieder een gelijkluidende besluit van het Bondsgerechtshof toegestuurd, waarin werd medegedeeld dat de afname van lichaamscellen en de daaraan verbonden DNA-analyse was goedgekeurd. De vrouw die in Nederland woont had zonder enige mogelijkheid van dossierinzage (hoewel dat wel door het Bondsgerechtshof schriftelijk was toegezegd) en zonder dat haar advocate een definitieve stellingname had kunnen opstellen, een vonnis van het Bondsgerechtshof in de brievenbus gekregen. Van de andere vrouw werden alle in haar definitieve stellingname opgevoerde bezwaren, onbeargumenteerd terzijde geschoven.

    Wekenlang gebeurde er weer niets, totdat de vrouw uit Aken een sommatie kreeg om zich op 11 december 2001 bij het lokale hoofdbureau te melden voor het laten afnemen van wangslijm, het laten maken van foto’s en het afstaan van vingerafdrukken. Deze vrouw kwam de dagvaarding na. De andere vrouw, die in Nederland woont, kreeg een sommatie om op 31 januari 2002 op het Akense hoofdbureau te komen om, een zelfde behandeling te ondergaan, waar ze echter geen gehoor aan heeft gegeven.

    DNA-afname zonder grenzen?

    Tot op heden schijnt het de eerste keer te zijn, dat het BKA als verlengstuk van het Bondsgerechtshof in het buitenland levende mensen sommeert naar Duitsland te komen om DNA-materiaal af te staan ten behoeve van een DNA-analyse en daarbij dreigt met “de uitvaardiging van een arrestatiebevel voor de volstrekking van het vonnis” van het Hof. In het geval dat de in Nederland wonende vrouw de eerstkomende twintig jaar (!) – zo lang bedraagt de verjaringstermijn van de aangerekende feiten – naar Duitsland komt, kan ze aangehouden en gedwongen worden een DNA-test te ondergaan. Volgens de huidige wetgeving kan ze in Nederland, noch door Duitse noch door Nederlandse beambten opgepakt worden wegens de weigering aan de sommatie gehoor te geven. Evenmin is een gedwongen afgifte van bloed of speeksel in Nederland, op verzoek van de Duitse autoriteiten, wettelijk toegestaan. Maar de recente ontwikkelingen (sinds 11 september 2001), waarbij een wereldwijde hetze tegen alles en iedereen, die door de gevestigde macht als `terroristisch’ bestempeld wordt (en daartoe worden in toenemende mate allerlei linkse protestbewegingen gerekend – waaronder de anti-globaliseringsbeweging), en de niet te stuiten uitbreiding van strafrechtelijke bevoegdheden en `vereenvoudiging’ van uitleveringsprocedures, maken iedere prognose een heikele zaak.

    Op zijn minst kan met de huidige Europese wetgeving slechts rechtsbijstand tussen twee landen plaatsvinden in “strafrechterlijke aangelegenheden”. Daar onder vallen geen bekeuringen of gijzeling door de rechtbank, noch het doorvoeren van een besluit van het Bondsgerechtshof tot afname van DNA-materiaal ten behoeve van een DNA-analyse. Als de Duitse autoriteiten zo ver willen gaan de uitlevering te vragen van de vrouw in kwestie, dan zullen ze allereerst met strafrechtelijke beschuldigingen moeten komen. De BKA en het Openbaar Ministerie zouden daartoe, na jarenlang gewroet en gesnuffel, een aanklacht in elkaar moeten flansen die hun tot op heden gepresenteerde montages nog doorzichtiger maken, dan ze tot op heden al waren.

    Grootschalige uitbreiding van DNA-databanken

    De grootschalige uitbreiding van de DNA-databanken gaat ongeremd door. Waren er per februari 2001 plus minus 93.000 DNA-profielen opgeslagen, slechts een half jaar later was dit bestand al uitgegroeid tot 130.000 profielen. Ondertussen (februari 2002) zouden er al zo’n slordige 163.000 profielen opgeslagen liggen. Aanvankelijk werd de DNA-proef als middel in de strijd tegen zedendelicten `salonfähig’ gemaakt en door het algemene publiek geaccepteerd, ondertussen wordt (in Duitsland) de DNA-test ook geregeld afgenomen bij het land binnenkomende vluchtelingen. Een ontwikkeling van de afgelopen jaren is dat mensen uit het linkse spectrum, zoals antifascistische activisten, krakers en voormalige politieke gevangenen, gedwongen worden tot afgifte van DNA-materiaal. Daarnaast worden reeds veroordeelden met een zogenaamde “slechte toekomstprognose” als het ware preventief om afgifte van DNA-materiaal `verzocht’. In een interview met de Nordrhein –Westfaalse minister van Justitie Dieckmann, dat 11 februari 2002 werd afgedrukt door een Duits dagblad, zou het Openbaar Ministerie van de deelstaat Nordrhein-Westfalen bezig zijn met het natrekken van “224.000 in het verleden gepleegde strafbare feiten, met als doel vast te stellen van welke daders achteraf DNA-tests afgenomen en opgeslagen moeten worden”. Daartoe zullen een twintigtal nieuwe officieren van Justitie aangesteld worden. In de andere deelstaten zal de ontwikkeling niet erg anders zijn.

    Volgens het huidige geldende recht zullen DNA-analysen (althans officieel) alleen gebruikt worden voor afstammings- en identiteitsvaststelling, als ook voor het aan personen koppelen van misdrijfsporen. Het is een waanidee te geloven dat de DNA-analyse een objectieve en onfeilbare methode zou zijn, waarbij iedere twijfel en kans op manipulatie uitgesloten is. Als voorbeelden kunnen hier genoemd worden: onzuivere werkmethoden in de onderzoekslaboratoria en vervuiling van sporen door hitte- en vochtinwerking. Echter ook manipulatie met voorbedachte rade behoort tot de mogelijkheden: “wanneer mogelijkerwijs `misdrijfsporen’ – zoals haren of sigarettenpeuken met speekselresten – op de plek van een misdrijf achtergelaten worden, die een bepaalde persoon in het verdachtenbankje moeten brengen, die niets met het gepleegde misdrijf van doen heeft” (Rolf Gössner, Erste Rechtshilfe, Verlag die Werkstatt, 1999, Göttingen). Maar ook de interpretatie van de onderzoeksresultaten is voor meerdere uitleg vatbaar. Met een DNA-analyse kan `enkel’ een indicatie gegeven worden dat de persoon in kwestie ooit op de plek van het misdrijf is geweest. Wanneer dat is geweest, en wat die persoon daar gedaan zou hebben, kan door de DNA-analyse niet `bewezen’ worden.

    Al sinds geruime tijd wordt de DNA-test met name tegen vluchtelingen ingezet, om bijvoorbeeld verwantschapsbanden vast te stellen, dan wel uit te sluiten, met de bedoeling de vluchteling makkelijker uit te kunnen zetten, dan wel een gezinshereniging tegen te werken. Al in 1985 onderzocht de Engelsman A. Jeffreys het DNA van een jongen uit Ghana, waarvan de autoriteiten vermoeden dat hij niet verwant was met zijn in Engeland verblijvende moeder. Sindsdien wordt de DNA-test veelvuldig tegen migranten gebruikt en in 1989 officieel in het Engelse Burgerlijk Wetboek als `bewijsmethode’ voor vaststelling van verwantschapsbanden opgenomen.

    In Duitsland heeft deze ontwikkeling ook plaatsgevonden. Na een besluit van de conferentie van de ministers van Binnenlandse Zaken van de Duitse deelstaten, op 12 november 1997, kunnen gentechnologische onderzoeksmethoden bij asielprocedures ingezet worden, wat sindsdien ook op grote schaal plaats vindt. Als hoofdargument wordt aangevoerd dat in geval van ontbrekende identiteitspapieren enkel via een DNA-test eventuele verwantschapsbanden aangetoond, dan wel uitgesloten kunnen worden. Begin 2001 zorgde de mensonterende gedwongen DNA-test bij vluchtelingen in Essen (BRD) voor krantenkoppen. De lokale vreemdelingendienst stelde dat circa 1500 vluchtelingen, die zelf aangaven uit Libanon afkomstig te zijn, dat niet zouden zijn, maar afkomstig uit Turkije zouden zijn en zodoende valse inlichtingen betreffende hun nationaliteit zouden hadden gegeven.. Dit `bedrog’ zou met een gerechtelijk besluit in de hand, met behulp van speekselafname bewezen worden. In 35 van de 40 gevallen werd een Turkse of Syrische afkomst vastgesteld, maar tevens werden er verwantschapsbanden vastgesteld. Met behulp van DNA-analyse kan op geen enkele wijze het staatsburgerschap van iemand vastgesteld worden, wat de gebruikte methode wel suggereerd. Zoals vandaag de dag al verspreid in alle Schengen-landen opgestelde, aan elkaar gekoppelde computers, grote hoeveelheden data opgeslagen worden (zoals vingerafdrukken van vluchtelingen in EURODAC, spraakregistraties en elektronische gezichtsherkenning – biometrie), zo zullen in de toekomst ook vast en zeker DNA-profielen van vluchtelingen geregistreerd worden. Zogenaamd objectief te beoordelen data moeten het racistische asielbeleid van o.a de Schengenlanden rechtvaardigen. Dat er van de zijde van de mensen in kwestie geen al te grote weerstand verwacht kan worden, past in de inschattingen en opent voor politici onbegrensde mogelijkheden voor het doordrukken van hun belangen en het uit proberen van controlesystemen waarmee hen niet welgevallige bevolkingsgroepen nog effectiever gecontroleerd kunnen worden. Deze repressieve ontwikkeling voltrekt zich in een razend tempo: videobewaking van de openbare ruimte, zogenaamde `Rasterfahndungen’, antiterreurwetgeving, uit- of inreisverboden gebaseerd op databestanden met `potentiële geweldplegers’, zijn slechts enkele van de recente en deels al oudere wettelijke mogelijkheden. Linkse protestbewegingen moeten geïntimideerd en gecriminaliseerd worden. De `transparante mens’ is in wording; genetisch geanalyseerd, naar karaktertrekken geïnterpreteerd en altijd en overal identificeerbaar, van wie iedere stap waargenomen wordt door draaiende camera’s, controleerbaar en manipuleerbaar. Orwells fictieve scenario uit 1984 begint werkelijkheid worden.