Al voordat Maartens uitlevering aan Zweden dreigt, is er onder een kleine groep mensen in Nederland aandacht voor de rechtszaken in Zweden naar aanleiding van de Eurotop. Een groot deel van de ongeveer 1100 tijdens de Eurotop gearresteerde personen is vrij snel, zonder aanklacht, vrijgelaten. Een deel van hen, niet-Zweden, is uitgezet naar het land van herkomst, onder meer naar Noorwegen, Denemarken, Duitsland, Engeland en Nederland. Uiteindelijk zijn ruim zestig personen veroordeeld voor hun vermeende aandeel in de rellen. Hun rechtszaken waren niet bepaald toonbeelden van objectieve rechtspraak. Uitspraken zijn inconsistent, in verschillende gevallen gebaseerd op verklaringen van aantoonbaar onbetrouwbare politiegetuigen, alsook op basis van vervalst of ‘verdwenen’ bewijsmateriaal. De politieke achtergrond van de verdachten heeft invloed op de hoogte van de, ook in algemene zin, exceptioneel hoge straffen. De Rechtbank in Göteborg lijkt eerder geïnteresseerd in het stellen van afschrikwekkende voorbeelden dan in objectieve rechtspraak.
Veroordelingen op basis van suggestie in plaats van bewijs
Uit de argumentatie van de rechtbank blijkt dat de rechter zijn afschuw van de gebeurtenissen tijdens de Eurotop zwaar laat wegen in zijn oordeel. Niet alleen de hoogte van de straf wordt hierdoor beïnvloed, maar ook de bewijslast. Op deze sentimenten wordt door de aanklagers handig ingespeeld. In de rechtbank wordt een hetzerige sfeer gecreëerd door het tonen van compilatievideo’s van alle rellen die tijdens de top plaatsvonden. Dit gebeurt ook in gevallen waar de verdachte onmogelijk bij betrokken kon zijn, bijvoorbeeld omdat de arrestatie al had plaatsgevonden voordat er rellen waren uitgebroken.
Diverse veroordelingen vinden niet zozeer plaats op grond van overtuigend bewijs, als wel op grond van de ‘sfeer’ in de rechtbank. In verschillende zaken wordt veroordeeld zonder dat er een correcte, samenhangende aanklacht is geformuleerd. In andere gevallen wijzigt de aanklager zijn versie van de gebeurtenissen voortdurend. In plaats van een overtuigend verhaal van de aanklager wordt van de verdachte verwacht dat hij zijn eigen onschuld bewijst, en op dat gebied worden hoge eisen gesteld. Een politiegetuige is in de ogen van de rechtbank onfeilbaar. Verschillende keren wordt in een uitspraak expliciet geformuleerd dat het niet alleen onmogelijk wordt geacht dat politieagenten bewust onwaarheden verkondigen, maar er wordt ook ontkend dat een politieagent zich kan vergissen, zelfs in zaken waarin agenten elkaar ondubbelzinnig tegenspreken. Zelfs het aantonen dat er door justitie met bewijs is geknoeid, dat politieagenten elkaar tegenspreken of onjuiste verklaringen afleggen, leidt vaak niet tot vrijspraak.
Bewijsperikelen
In meer dan één zaak is door de verdediging gesteld dat politie en justitie met bewijsmateriaal hebben geknoeid, bewijsmateriaal hebben laten verdwijnen of domweg hebben geweigerd bewijsmateriaal af te geven. De verdediging kon dit niet altijd met eigen bewijs aantonen. In een aantal spraakmakende zaken is dit echter wel gelukt.
Het meest schrijnend is de zaak van Hannes Westberg. Hannes werd tijdens een van de demonstraties door een politieagent in zijn buik geschoten. Bij de behandeling van zijn strafzaak liet de politie videobeelden zien waaruit moest blijken dat het schieten door een politieagent op Hannes gerechtvaardigd was. Toen de Belgische cameraman die de beelden maakte, deze toevallig te zien kreeg, kwam aan het licht dat ermee geknoeid was. De politie had beelden van gemaskerde personen van een andere tijd en plaats in de film gemonteerd, beelden van politiegeweld uit de film verwijderd en geluidsfragmenten uit een andere, Duitse demonstratie gebruikt. Uit ongemanipuleerde beelden van de gebeurtenis bleek vervolgens dat Westberg weliswaar op knullige wijze een steen gooide, maar dat er absoluut geen sprake was van een agressieve menigte die de politie aanviel.
Een ander voorbeeld is dat van een twintigjarige jongeman die op grond van verklaringen van een undercoveragent wordt opgepakt. Volgens de agent had de jongen op een bijeenkomst voorafgaand aan de top, anderen opgejut. Hij ‘moedigde anderen op agressieve toon aan om te gaan vechten’ en ‘verklaarde dat er problemen zouden komen als de ‘klote smeris’ hen zou proberen tegen te houden’, aldus de agent. De bijeenkomst (met inbegrip van de undercoveragent), blijkt echter gefilmd. Uit de beelden blijkt dat de verdachte niet over vechten gesproken heeft, maar alleen over de plannen van de zogenaamde ‘witte overalls’ om symbolisch en geweldloos de top te bestormen, en nooit termen als ‘klote smeris’ heeft gebruikt.
Voorbeeld: een jongeman wordt veroordeeld voor het leiding geven aan een rel. Hij zou door middel van armbewegingen anderen hebben gestuurd en opgejut. Zijn advocaat vraagt om beelden van deze gebeurtenis. Hoewel de politie zegt over ongeveer driehonderd uur aan beeldmateriaal te beschikken, beweert ze van deze gebeurtenis geen videomateriaal te hebben. Als de jongen veroordeeld is, duikt echter in een andere zaak videomateriaal uit de collectie van de politie op, dat precies over de betreffende tijd en plaats gaat.
Het meest verontrustend is dat in al deze gevallen de veroordeling niet fundamenteel is herzien. In het eerste geval werd gesteld dat de steen toch maar mooi was gegooid, dus dat er terecht tot een hoge straf was veroordeeld. In het tweede geval werd gesteld dat de agent in dit geval weliswaar aantoonbaar niet de waarheid sprak, maar dat dat geen afbreuk deed aan zijn verdere getuigenis. In het derde geval wordt het zwaaien van de jongen alsnog opgevat als het ‘leiding geven’ aan de rel.
Groepsprocessen
In verschillende processen zijn groepen veroordeeld zonder dat duidelijk was gemaakt of de individuele leden strafbare feiten hadden gepleegd. Zo volgt een agent in burger – volgens zijn eigen verklaring – een groep van zeven Denen die een café in gaan, nadat er rellen zijn uitgebroken. De agent roept een arrestatie-eenheid op, die vervolgens acht personen arresteert. De agent kan niet aangeven wie wat gedaan heeft, maar verklaart dat ze allemaal stenen hebben gegooid. De eigenaresse en een stamgast van de kroeg verklaren echter dat de Denen niet in één groep binnen zijn gekomen, maar in verschillende groepjes. Desondanks worden er van de acht gearresteerde mensen wel zeven collectief veroordeeld.
Een ander voorbeeld van een groepsveroordeling was die van het zogenaamde ‘commandocentrum’. Vanuit een appartement zou een groep aan de rellen leiding hebben gegeven door aan mensen op straat SMS berichten te sturen. Een nogal absurde beschuldiging, het meest radicale of opruiende bericht had letterlijk als tekst: ‘Mensen bereiden zich voor op de verdediging van Hvitfeldtska. De politie is met te weinig. Iedereen er heen om zijn kameraden te helpen! Zegt het voort!’ De politie valt het appartement binnen en arresteert acht personen. En hoewel het onduidelijk is wie wat gedaan heeft (als ze al iets hebben gedaan) worden de acht (amper) meerderjarige jongeren (nadat ze eerst drie maanden in isolatie hebben gezeten) veroordeeld tot straffen, variërend van zestien tot achtentwintig maanden.
Hoge straffen
De straffen die zijn uitgedeeld in verband met de Eurotop, zijn voor Zweedse begrippen buitensporig hoog, gemiddeld tien maal hoger dan de straffen die vòòr juni 2001 voor vergelijkbare vergrijpen werden gegeven. Voor de overtreding ‘våldsamt upplopp’ ligt dit zelfs zeventien keer hoger. ‘Våldsamt upplopp’ betekent zoveel als ‘gewelddadig oproer’. Het simpelweg aanwezig zijn in de buurt van een rel of opstootjes is voor veroordeling technisch gezien voldoende. Deelname is dus geen vereiste. Tot juni 2001 was het zo dat men aanzienlijk geweld moest hebben gepleegd voor men ook daadwerkelijk veroordeeld werd. Maar zelfs dan lagen de straffen niet hoger dan enkele weken gevangenisstraf. Personen die naar aanleiding van de Eurotop werden aangeklaagd voor ‘våldsamt upplopp’, ook zeer jonge mensen en zogenaamde ‘first offenders’, kregen te maken met maanden-, soms jarenlange gevangenisstraffen. Ook in vergelijking met andere Europese rechtsstelsels, waarbij ook gekeken naar situaties waarin rellen uitbraken bij topontmoetingen, blijken de Zweedse straffen opmerkelijk hoog.
Politieke rechtspraak
Daarnaast is er een opvallend verschil tussen de straffen voor zogenaamd ‘politieke’ en ‘niet-politieke’ verdachten. De laatsten kregen voor deelname aan een gewelddadige rel gemiddeld negen maanden gevangenisstraf. Voor personen waarvan bekend was dat ze politiek actief waren, was dit gemiddeld eenentwintig maanden. Dit heeft niets te maken met een verschil in de zwaarte van de overtreding. Bijvoorbeeld: twee personen worden verdacht van deelname aan een rel. De eerste heeft stenen gegooid, die een agent en een paard hebben getroffen. Ook heeft hij anderen stenen gegeven en geroepen: ‘Dood die verdomde zwijnen’. Hij is niet politiek actief en wordt veroordeeld tot negen maanden straf. De tweede, actief in een vakbond, gooide een tak en vuilnis. Een getuige beweert dat hij een steen heeft gegooid. Volgens de uitspraak is hij ‘anti-kapitalist’ en hij wordt veroordeeld tot vierentwintig maanden cel.
Klachten
Van de honderden klachten die door demonstranten tegen politieagenten zijn ingediend, onder meer mishandeling, bedreiging, wederrechtelijke vrijheidsberoving en meineed, is slechts een handjevol inhoudelijk behandeld. Naar het grootste deel is geen enkel onderzoek gedaan, de indieners hebben een brief ontvangen waarin wordt verklaard dat de klacht niet bewezen kan worden en dat het niet waarschijnlijk is dat onderzoek tot een andere conclusie zal leiden. Hier zaten verschillende klachten bij waarvoor de indieners zelf al voor het nodige bewijsmateriaal hadden gezorgd.
Problematisch is dat klachten tegen de Zweedse politie uitsluitend door de politie zelf kunnen worden behandeld. Dit wekt, zeker in combinatie met het bovenstaande, niet de indruk van een eerlijke onafhankelijke behandeling. Ook is er in Zweden geen politieke instantie, die verantwoordelijk is voor het gedrag van de politie. Verbazingwekkend genoeg valt de politie onder geen enkel ministerie, er wordt toezicht gehouden door commissies van ‘betrouwbare mensen’, die voor een groot deel zelf uit de politie afkomstig zijn.
In de paar zaken die werkelijk voor de rechter zijn gekomen, bijvoorbeeld die van de agenten die op de menigte hebben geschoten, is het niet tot een veroordeling gekomen. De rechters vertrouwden toen op de verklaringen van politieagenten die ontkenden, of weliswaar toegaven de wet te hebben overtreden, maar die zich beriepen op noodweer.
Jaldung
De grootste zaak tegen een politieagent is de zaak tegen Håkan Jaldung, chef van politie tijdens de Eurotop en onder meer verantwoordelijk voor de omsingeling van het Hvitfeldtska Gymnasiet. Jaldung werd op 19 juni 2003 door de Justitieombudsman aangeklaagd wegens wederrechtelijke vrijheidsberoving en grove dienstfouten. De reden dat deze zaak ook werkelijk voor een rechter is gekomen, is dat deze ombudsman bij het instellen van een vervolging niet afhankelijk is van het Openbaar Ministerie.
Jaldung verdedigt zich tegen de aanklacht door te stellen dat de demonstranten vrij waren de school te verlaten, en door de verantwoordelijkheid voor de beslissingen om de school te omsingelen en alle inzittenden te arresteren, op andere personen af te schuiven. De officieren van justitie die hij verantwoordelijk stelt, ontkennen echter alle betrokkenheid. Ze stellen dat ze dergelijke onrechtmatige opdrachten nooit zouden geven. De rechtbank oordeelt echter dat men inderdaad vrij was het terrein te verlaten; zij baseert zich hierbij uitsluitend op verklaringen van enkele politieagenten.
In het hoger beroep slaagt de Justitieombudsman erin om ditmaal zeer overtuigend te bewijzen dat men het terrein niet vrijwillig kon verlaten. De rechter spreekt Jaldung ditmaal echter vrij op andere gronden. De politiewet waarop Jaldung zich heeft gebaseerd bij de arrestaties, en waarvan algemeen werd aangenomen dat deze niet van toepassing was op de sitatie rond Hvitfeldtska, blijkt volgens de rechter ineens een bijzonder ruim bereik te hebben: preventieve insluiting en arrestatie blijken niet alleen mogelijk in een situatie waarin duidelijk sprake is van een gevaarlijke situatie, maar ook bij mensen die niet concreet van een misdaad of overtreding worden verdacht, maar waarbij het mogelijk is dat een deel van hen in de toekomst ergens anders een misdaad zal plegen. Een definitie waar eigenlijk iedereen, overal en altijd onder valt. Ondanks luid protest gaat de Justitieombudsman niet naar de Hoge Raad; volgens velen uit angst dat de Hoge Raad uit pure onwil een politieagent te veroordelen, deze uitspraak zou bevestigen. En dit zou verstrekkende consequenties kunnen hebben.
Hoge Raad
Een aantal zaken belandt bij de Zweedse Hoge Raad. Deze oordeelt kritisch over de lagere rechtbanken en besluit tot een aanzienlijke verlaging van de opgelegde straffen. Zo wordt een persoon voor zijn aandeel in de rellen veroordeeld tot vier maanden celstraf, in plaats van de eerder opgelegde twintig maanden. Ook de acht personen die het eerdergenoemde ‘commandocentrum’ zouden hebben gerund, krijgen bijna een halvering van hun straf. Daarnaast is de Hoge Raad van mening dat de rellen geen aanval waren op de EU, maar in verschillende gevallen een reactie waren op het politiegeweld en met name op het politieoptreden bij de beide scholen. De rechtbank in Göteborg negeert deze kritiek van de Hoge Raad echter geheel. Een bijstelling van de straffen naar beneden blijft uit, omdat dat ‘oneerlijk zou zijn tegenover de mensen die al eerder veroordeeld waren’, en ook inhoudelijk wijzigt de rechtbank haar koers niet. Aangezien in Zweden slechts een beperkt aantal zaken bij de Hoge Raad wordt aangenomen, en de Hoge Raad van mening is dat er nu genoeg uitspraken in deze kwestie zijn gedaan om de rechtbank haar standpunt duidelijk te maken, blijft het er ook na deze uitspraken somber uitzien voor Maarten en voor andere verdachten die nog op hun zaak wachten.
Zaken in het buitenland
Op 23 januari 2003 verklaart de hoofdaanklager Thomas Ahlstrand, in verschillende kranten dat alle buitenlandse zaken zijn overgedragen. Op Maartens zaak na zijn er geen uitleveringsverzoeken gedaan. Na enig onderzoek blijkt de oorzaak hiervan tweeledig te zijn. Andere landen blijken niet erg bereid om hun onderdanen over te dragen. Zelfs Noorwegen (een staat waarmee Zweden de nauwst mogelijke betrekkingen onderhoudt) bekritiseert de manier waarop verdachten de toegang tot bewijs dat ze in de zaak kan helpen, wordt ontzegd. Verschillende zaken die Noorwegen vervolgens zelf gaat vervolgen, worden al snel neergelegd op grond van de abominabele staat van de Zweedse vooronderzoeken. Eén zaak neemt Zweden overigens vervolgens zelf weer ter hand. In Finland weigeren de openbare aanklagers verder te gaan met de door hen overgenomen zaken, omdat de Zweedse aanklager zeer selectief is geweest in het verstrekken van informatie. Hij blijkt te hebben verzwegen dat de verantwoordelijke voor de politieomsingeling, die de verdachten zouden hebben doorbroken, hiervoor op dat moment strafrechtelijk werd vervolgd. Aan Duitsland blijkt de aanklager onvolledige informatie over de strafmaat te hebben gegeven, waardoor die extra hoog lijkt. Bovendien blijkt de Duitse rechter het verschillende malen met de Zweedse rechter oneens te zijn over de zware inschatting van de situatie. Hij deelt dan ook meer taakstraffen uit dan hoge gevangenisstraffen. In één geval maakt de rechter duidelijk niets te geloven van de duidelijk tegenstrijdige en voortdurend veranderende politieverklaringen. De verdachte wordt vrijgesproken, terwijl – volgens de Zweedse deskundigen – in Zweden zeker een veroordeling was gevolgd. Het contrast met de processen in andere landen onderstreept de onrechtvaardigheid van de Zweedse processen.
Kritiek op de rechtsgang is in Zweden, zowel in de media, de politiek, de rechtswetenschap als onder linkse mensen, grotendeels uitgebleven. Toch was daar alle reden toe, gezien de genoemde problemen. Erik Wijk, een journalist die uitgebreid onderzoek heeft gedaan naar de verschillende rechtszaken en er drie boeken over heeft geschreven, doet in het volgende hoofdstuk een poging hiervoor een verklaring te geven.