Na de uit de hand gelopen bijeenkomsten in onder andere Goteburg en Genua wordt er in diverse actiekringen de vraag gesteld: hoe nu verder? Maar niet alleen actievoerders worstelen met deze vraag. Ook regeringsleiders, politievertegenwoordigers en inlichtingendiensten beraden zich op de manier waarop ze met ‘tophoppers’ en meer in het algemeen met grootschalige protesten om moeten gaan. Binnen de EU worden in de Raad voor Justitie en Binnenlandse Zaken (de JBZ-raad) vergaande plannen gemaakt om protesten zoals die hebben plaatsgevonden, tegen te gaan. En hoewel de EU in 2001 bij monde van toenmalig voorzitter België in een persbericht laat weten ‘(…) dat een van de doelstellingen van de Europese Unie is, de Unie te handhaven en te ontwikkelen als een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid’, geven de gepresenteerde plannen blijk van een iets andere insteek.
‘The enemy within’
De Engelse organisatie Statewatch, al jaren bezig met het kritisch volgen van de EU, komt in augustus 2001 met het rapport ‘The enemy within: EU plans to criminalise protests’. Daarin beschrijft zij hoe de EU sinds de Eurotop in Göteborg stelselmatig plannen aan het maken is die de rechten en bewegingsvrijheid van demonstranten inperken, en politie- en inlichtingendiensten meer bevoegdheden en mogelijkheden moeten geven.
Zo wordt er binnen de EU afgesproken dat elk land een vast, nationaal contactpunt zal krijgen, dat zich bezig gaat houden met het verzamelen, analyseren en uitwisselen van informatie op het gebied van openbare orde. Over iedereen die ‘mogelijk een bedreiging van de openbare orde of de veiligheid zou kunnen zijn’ mag informatie worden verzameld. Een vage en ruime definitie waar in de praktijk iedereen onder valt die zich op wat voor manier dan ook bezighoudt met bijvoorbeeld anti-gobalisering. De landen van de EU krijgen toestemming voor het verzamelen van zogenaamde ‘open bronnen informatie’ als geschriften of internet. Daarnaast mogen email, fax en post onderschept worden, en wordt het nemen van foto’s en videobeelden van leden van ‘risicogroepen’ toegestaan. Daarnaast mag de politie informanten werven en infiltreren in groepen. Ook mag er naast ‘harde’ informatie allerlei informatie opgeslagen worden die niets met feiten te maken heeft, maar gebaseerd is op geruchten, vooronderstellingen en ‘het zou eventueel wel eens kunnen zijn dat…’. Dergelijke informatie wordt bijvoorbeeld in Oostenrijk al bijgehouden. Daar brak na afloop van de G8-top die in juli 2001 in het Italiaanse Genua plaatsvond, een politieke rel uit. Het Oostenrijkse ministerie van binnenlandse zaken had aan de vooravond van Genua vertrouwelijke en onjuiste informatie verstrekt aan de Italiaanse politie. Het ging hierbij onder andere om informatie die gebaseerd was op geruchten en vermoedens. De Italianen behandelden deze informatie vervolgens als feiten en arresteerden op grond van de Oostenrijkse informatie leden van de PublixTheaterKaravaan, de theatergroep die tijdens de top in Genua optrad, en waarvan de deelnemers uiteindelijk enkele weken werden vastgehouden.
Daarnaast ontstond het plan voor het opzetten van een Europese database van ‘politieke relschoppers’ om al de verzamelde informatie op te slaan. Door een nipte meerderheid van tegenstanders sneuvelde dit plan. Acht van de vijftien EU-landen (waaronder Nederland) stemden het voorstel weg, zeven landen zagen er wel wat in. Terecht echter merkt Statewatch op dat het eigenlijk ook niet zoveel uitmaakt of er nu wel of niet een centrale database komt. De vijftien landen kwamen namelijk wel overeen dat er over ‘violent troublemakers’ meer en beter gestructureerde informatie-uitwisseling moet plaatsvinden tussen de landen onderling. Dit betekent dat als land ‘A’ bijvoorbeeld een G8-bijeenkomst organiseert, de andere veertien landen hun bestanden met (potentiële) relschoppers met dat land ‘A’ uitwisselen. Wat dus uiteindelijk hetzelfde effekt heeft als een centrale Europese databank.
Europese oproerpolitie
Een ander voorstel waar binnen de EU over wordt gesproken, is het creëren van een Europese oproerpolitie. De Duitse minister van Binnenlandse Zaken Schily en zijn Italiaanse collega Scajola komen begin augustus 2001 met voorstellen om een Europees ‘relkorps’ op te zetten. ‘Er is behoefte aan een nieuwe, intensievere samenwerking van Europese landen, aan een ander soort mensen om het probleem van gewelddadige betogers het hoofd te bieden en aan een Europese anti-oproerpolitie die dit fenomeen in samenwerking met lokale politie aanpakt’, laat Scajola weten. Veel bijval krijgen ze echter niet uit de rest van Europa. ‘Juridisch en politiek onhaalbaar’, ‘populistisch’ en ‘komkommertijd-idee’ zijn enkele van de reacties. Het Nederlandse VVD-kamerlid Weisglas ziet het in dagblad Trouw al voor zich: ‘Denk je eens in: de groep demonstranten die rotzooi wil schoppen en een vaste ploeg EU-politieagenten komen elkaar telkens tegen bij een andere top. En zij gaan in steeds een andere stad een beetje met elkaar staan matten. Belachelijk. Dit is een te simpel plan.’
De verschillende landen benadrukken nog eens het belang van een betere informatie-uitwisseling, maar een gezamenlijke oproerpolitie gaat de meeste landen toch veel te ver.
Bij Statewatch zien ze het er echter, op de lange termijn, nog wel van komen. Er worden in 2001 immers ook al plannen gesmeed om vanuit de EU een 5000-koppige para-militaire politie op te zetten. Dit korps moet zich bezig gaan houden met conflictbeheersing buiten de EU. Volgens Statewatch is het helemaal niet uit te sluiten dat men zich ook binnen de EU gaat bezighouden met ‘conflictbeheersing’ en er dus alsnog een soort Europese oproerpolitie op het toneel verschijnt.
Task Force of Chief Police Officers
De organisatie binnen de EU die een deel van de praktische, operationele invulling aan de plannen moet geven, is de zogenaamde ‘Task Force of Chief Police Officers’. Tot het instellen van deze Europese Task Force van hoge politiefuctionarissen wordt eind 1999 in Tampere (Finland) besloten. In 2000 vindt de eerste bijeenkomst plaats in Lissabon. Sindsdien komt men op regelmatige basis bijeen. Het is onduidelijk wat precies de juridische status is van de Task Force, wie er precies in vertegenwoordigd zijn en wat hun mandaat is. De deelnemers aan de Task Force zelf vinden het wel prettig dat niet alles formeel en juridisch is vastgelegd. J. Wiarda, die namens de Nederlandse Raad van Hoofdcommissarissen de bijeenkomsten van de Task Force bezoekt, laat in 2001 weten: ‘De Europese politie Task Force moet buiten de Brusselse bureucratie gehouden worden. Wij zeggen: laat de politiechefs zelf bekijken wat ze kunnen doen om de politiek geformuleerde wenselijkheden waar te maken.’
De Nederlandse politiek is over het algemeen niet enthousiast over de plannen en uitkomsten van de JBZ-Raad. Het is natuurlijk koren op de molen van degenen die stellen dat de EU niet bepaald democratisch is. Ook kleven er de nodige juridische haken en ogen aan de voorstellen. Zo brengt de oprichting van een Europese database onvermijdelijk een privacydiscussie met zich mee, en zijn hier duidelijk grondrechten als het recht op vrije meningsvorming en recht op demonstreren in het geding. Dit speelt vooral als landen tijdelijk uit het Schengen-verdrag treden, zodat mensen bij de grens al tegengehouden kunnen worden, iets dat bij verschillende bijeenkomsten gebeurd is. Ook de rol die de Task Force of Chief Police Officers is toebedeeld is op z’n minst discutabel te noemen.
België
België, in de tweede helft van 2001 voorzitter van de EU en gastland van enkele bijeenkomsten, is –in tegenstelling tot de Task Force- wel open over haar plannen met actievoerders. Het maakt er geen geheim van antiglobalisten nauwlettend in de gaten te houden. ‘Wij hebben een geheime lijst van bewegingen die we mogen volgen’ aldus een woordvoerster van de Belgische geheime dienst. ‘Op die lijst staan nu ook bewegingen die deelnemen aan antiglobalisatiemanifestaties’, zo laat zij in het Belgische daglad de Morgen weten. En hierbij gaat het niet alleen om ‘extremistische en gewelddadige’ groeperingen. Zo word Attac, toch niet echt een radicale club, verhinderd om in 2001 al eerder in Gent bijeen te komen. Dit gebeurt na een tip door de staatsveiligheid aan de verhuurder van de vergaderzaal.
Ook zet de de EU onder voorzitterschap van België grote vaart achter de uitvoering van de plannen die gemaakt zijn in de JBZ-raad. Zo doet men onder meer studie naar de wettelijke en technische mogelijkheden voor verbeterde informatie-uitwisseling, naar mogelijkheden om ‘personen die berucht zijn om het plegen van ordeverstorende feiten’ te kunnen weigeren en moet er in Brussel een pool van verbindingsofficieren opgericht worden. Ook komt de eerder genoemde Task Force meerdere keren bijeen.
Anderhalf jaar later wordt duidelijk dat de Belgische Staatsveiligheid in ieder geval vier van de organisatoren van tegendemonstraties nauwlettend in de gaten heeft gehouden. In de voorbereidingsfase en tijdens de top zelf werden de telefoons afgeluisterd en sms berichten onderschept. Hetzelfde gold voor al het email verkeer. Ook werden voorbereidende bijeenkomsten geïnfiltreerd.
Bij de verschillende ‘toppen’ in België blijft het vervolgens redelijk rustig. Ook bij latere bijeenkomsten in bijvoorbeeld Oslo, Kopenhagen, Praag en Florence komt het niet meer tot grootschalige confrontaties tussen politie en demonstranten. Althans niet van hetzelfde niveau als in Göteborg en Genua. Wat overigens niet wil zeggen dat demonstranten met rust worden gelaten. Zo worden in juni 2002 in Noorwegen tientallen mensen preventief opgepakt omdat zij eerder, al tijdens de Eurotop in Göteborg, waren gearresteerd. Ook worden in november 2002 verschillende mensen aan de Italiaanse grens tegengehouden die van plan waren het Europees Sociaal Forum in Florence te bezoeken. Denemarken stapt eind 2002 tijdelijk uit het Schengen-verdrag, dat vrij reizen van EU-burgers binnen de EU mogelijk maakt. Door tijdelijk uit het verdrag te stappen is het mogelijk om weer grenscontroles in te voeren. Meerdere personen die bijeenkomsten wilden bezoeken in Kopenhagen, worden aan de grens tegengehouden.
Op zich vervelende ‘incidenten’, maar over het algemeen is hier sprake van landen die op eigen initiatief maatregelen nemen, en niet van door de EU opgelegde of gecoördineerde acties. Bij de EU zijn ze na de aanslagen van 11 september 2001 in de Verenigde Staten met iets anders bezig: terrorisme.
Antiglobalisme is terrorisme?
In Europa worden als reactie op de aanslagen van 11 september in noodtempo twee kaderbesluiten aangenomen: één met een definitie van terrorisme, de ander over het Europees arrestatiebevel. Diplomaten erkennen dat een aantal Europese lidstaten 11 september aangrijpt om ook allerlei andere langlevende justitiewensen door te kunnen voeren. Zo wordt een fel gevecht gevoerd rond de definitie van terrorisme. Bij burgerrechtengroeperingen leeft de angst dat het kaderbesluit zal worden aangegrepen om ook allerlei lastige radicale en oppositiegroeperingen aan banden te leggen. De definitie van terrorisme is namelijk nogal rekbaar, vinden de critici. Zo is er volgens het besluit sprake van terrorisme als groeperingen pogen ‘overheden dan wel een internationale organisatie op onrechtmatige wijze te verplichten een bepaalde handeling te verrichten of zich daarvan te onthouden.’ Als een van de strafbaar te stellen terroristische daden wordt genoemd: het ernstig beschadigen van overheidsgebouwen of publieke voorzieningen.
Proberen de Europese ministers soms in het grootschalige offensief tegen terrorisme meteen korte metten te maken met de anti-globalisten die zich de afgelopen jaren steeds nadrukkelijker tijdens internationale topontmoetingen manifesteerden en voor veel onrust zorgden? Zal een bestorming of bekogeling door demonstranten van een overheidsgebouw waar de G8 bij elkaar komt, om de eis te onderstrepen dat de schuldenlast van de derde wereld onmiddelijk wordt kwijtgescholden, niet onder de definitie van terrorisme geschoven worden?
Nee, bezweren de Europese justitieministers. De maatregelen zijn alleen bedoeld voor terroristen van enig kaliber, zoals Al Quaida, de IRA of de ETA. Demonstranten, ook als ze hun argumenten van stenen vergezeld laten gaan, hebben niets te vrezen. Aan het recht op demonstratie en vrije meningsuiting wordt niet getornd. De ministers laten zelfs een verklaring van die strekking toevoegen aan de antiterreurbesluiten.
Spaanse voorstellen
Spanje, op dat moment EU-voorzitter, komt echter begin 2002 met een opzienbarend voorstel op de proppen tijdens een vergadering van de werkgroep Terrorisme van de Europese Unie. Dit gezelschap van inlichtingendeskundigen uit de lidstaten komt regelmatig bijeen om de terroristische dreiging in de EU te analyseren en om tegenmaatregelen voor te stellen. Er ligt een Spaans voorstel om gestructureerd informatie over terroristische incidenten uit te gaan wisselen. Op zich geen raar voorstel om in een gezelschap van terreurbestrijders te bespreken. Alleen blijkt Spanje bij nader inzien te doelen op politieke activisten die zich richten tegen de globalisering of tijdens Eurotoppen van zich laten horen.
Spanje constateert in het voorstel namelijk een toename van geweld en criminaliteit rond internationale topontmoetingen. Dit geweld wordt volgens Spanje georkestreerd door een los netwerk van activisten dat zich verbergt achter verschillende sociale organisaties. En daarmee bedoelt Spanje ‘groepen die hun legale status gebruiken om de doelen van terroristische organisaties te helpen bereiken door hen te ondersteunen en te helpen’. Een paar alinea’s verder poneert Spanje ook nog de stelling dat ‘gewelddadige radicaliteit van jongeren in de steden in toenemende mate het werktuig is van terroristische organisaties.’
Dus moeten de inlichtingendiensten van de lidstaten gestructureerd informatie gaan uitwisselen over ‘ terroristische incidenten’ voor, tijdens en na internationale topontmoetingen om de daders te kunnen vervolgen en de topontmoetingen te kunnen beveiligen. De gezamenlijke Europese terreurdefinitie laat zo uiteenlopende interpretaties toe. Spanje stelt in het voorstel zelfs plompverloren dat geweld rond topontmoetingen wél onder de Europese terreurdefinitie valt.
Een aantal andere lidstaten vind de Spaanse plannen een tikje te wild. Tijdens een vergadering van de werkgroep Terrorisme van begin februari 2002 wijst een aantal delegaties erop dat ongeregeldheden zoals in Genua, niet veroorzaakt werden door terroristen. Spanje belooft met deze opvatting rekening te houden in een nieuw voorstel.
In het nieuwe voorstel blijkt Spanje echter slechts lippendienst te bewijzen aan de bezwaren. Inlichtingendiensten mogen alleen informatie uitwisselen over activisten van wie uit het politiedossier blijkt dat ze verbindingen hebben met terroristische organisaties, heet het in het nieuwe voorstel. Maar in de volgende alinea doet Spanje deze kleine concessie al weer teniet,: het staat landen vrij om ook informatie uit te wisselen over activisten zonder zo’n erkend terrorismestempeltje in hun politiedossier.
Spanje heeft verder een passage opgenomen waarin het recht op demonstratie en vrije meningsuiting wordt gegarandeerd. Alleen leden van actieclubs die worden aangestuurd door terroristische organisaties hebben iets te vrezen. Maar ook dit fraaie voornemen wordt even verderop in de tekst weer op losse schroeven gezet. Spanje blijft namelijk de protesten van anti-globalisten bestempelen als het werktuig van terroristische organisaties. Spanje schrijft letterlijk: ‘De Europese lidstaten constateren een toename van geweld en criminele schade rond internationale topontmoetingen, georkestreerd door radicale extremistische groepen die duidelijk de samenleving terroriseren, waarop de Unie heeft gereageerd door zulke daden strafbaar te stellen in de terrorismedefinitie van het kaderbesluit terrorismebestrijding.’
Dat Spanje een ruime definitie van terrorisme voorstaat, hoeft weinig verbazing te wekken. Spanje neemt in toenemende mate bij de bestrijding van de Baskische afscheidingsbeweging ETA allerlei Baskische organisaties en media op de korrel die volgens de autoriteiten direct of indirect de strijd van de ETA ondersteunen of mogelijk maken. Zoals de Spaanse minister van Binnenlandse Zaken Jaime Mayor Oreha stelde tijdens de opening van de eerste Europese conferentie over terrorisme in Madrid in 2002: ‘Terrorisme bestaat niet alleen uit een groep commando’s, maar is een project dat zich in de samenleving probeert te wortelen. Om terrorisme te bestrijden is het daarom noodzakelijk om de strijd aan te gaan met de sociale, politieke, economische en communicatiestructuren die het terrorisme ondersteunen en voeden.’
Uiteindelijk wordt een afgezwakte versie van het Spaanse voorstel aangenomen, maar de onduidelijkheid rond de terrorismedefinitie blijft voortbestaan. Omdat het de laatste jaren rustiger is geworden rondom de EU-toppen en G8 bijeenkomsten is de discussie of openbare ordeverstoring onder terrorisme valt niet meer ter sprake geweest. Ongetwijfeld zal echter bij de eerstvolgende grootschalige protesten de discussie weer oplaaien.