• Buro Jansen & Janssen is een onderzoeksburo dat politie, justitie, inlichtingendiensten, de overheid in Nederland en Europa kritisch volgt. Een grond-rechten kollektief dat al 30 jaar publiceert over uitbreiding van repressieve wetgeving, publiek-private samenwerking, bevoegdheden, overheids-optreden en andere staatsaangelegenheden.
    Buro Jansen & Janssen Postbus 10591, 1001EN Amsterdam, 020-6123202, 06-34339533, signal +31684065516, info@burojansen.nl (pgp)
    Steun Buro Jansen & Janssen. Word donateur, NL43 ASNB 0856 9868 52 of NL56 INGB 0000 6039 04 ten name van Stichting Res Publica, Postbus 11556, 1001 GN Amsterdam.
  • Publicaties

  • Migratie

  • Politieklachten

  • Wim, Maartens baas

    ‘Toen ik Maarten in dienst nam, was bekend dat Zweden om zijn uitlevering had gevraagd’, vertelt Wim Korthof, eigenaar van fietsenwinkel ‘t Mannetje. Hij opende zijn zaak in januari 2004, maar werkte al met hem samen vóór Maarten in 2001 naar Göteborg ging. ‘Het was absurd dat hij was beschuldigd van geweldpleging. Hij is juist degene die rustig blijft in stresssituaties en heethoofden kalmeert. Die zaak rammelde aan alle kanten. Ondertussen kon hij niet in zijn inkomen voorzien, doordat zijn paspoort was afgenomen. Dan moet toch iemand zeggen: kom werken. Eigenlijk ging ik er vanuit dat het zou lukken om die rechtszaak naar Nederland te halen. Dan had hij misschien twee maanden gekregen, wat voor mij als werkgever overkomelijk was geweest.’

    Om iemand legaal in dienst te nemen, is wel een geldig legitimatiebewijs vereist. ‘Maarten is als een gek zijn rijbewijs gaan halen – ook een heel getouwtrek, want hoe vraag je dat aan zonder legitimatiebewijs – waarna ik hem kon aannemen. Op het moment dat we, na een proefperiode, een vast contract wilden opstellen, werd bekend dat de uitlevering echt zou doorgaan.’ Korthofs eigen toekomst stortte daarmee ook enigszins in. ‘Het was best een drukke periode en ik had gewoon iemand nodig. Dat kwam heel slecht uit.’ Korthof is, zacht gezegd, niet te spreken over minister Donner, die pas laat (op 1 juli 2004) officieel aan Maartens advocaat liet weten dat er wat hem betrof geen beletsel voor Maartens uitlevering was, terwijl hij dat al in december 2003 aan de Tweede Kamer meldde. ‘Hij laat een werkgever daarmee ook in het ongewisse.’

    Toen de uitlevering officieel vaststond, was duidelijk te merken dat Maarten vaker met zijn gedachten ergens anders was. ‘Bot gezegd: je productiviteit gaat hollend achteruit. Daar hebben we over gesproken, maar tegelijk kon ik het me natuurlijk heel goed voorstellen. Als je weet dat je onschuldig wordt vastgezet in een land waar je de taal niet spreekt, dan heb je weinig zin om banden te plakken. Af en toe kwam ik langs als hij alleen draaide en sprong dan bij. Hij had veel te regelen voor hij op het vliegtuig zou worden gezet, en zo had hij tussendoor tijd om contact met z’n advocaat te hebben zonder dat het ten koste ging van het werk.’

    Als Maarten daadwerkelijk wordt uitgewezen, gaat Korthof er vanuit dat Maarten ‘misschien wel twee jaar’ wegblijft, gezien de hoge straffen in andere aan de arrestaties in Göteborg-gerelateerde zaken. ‘Dus heb ik iemand anders aangenomen. Om hier zes dagen per week in mijn eentje te werken, dat red ik niet.’ Ze hadden dat ook overlegd. ‘Ik heb gezegd dat hij kon terugkomen als hij vrijkwam. Alleen gebeurde dat onverwacht snel. Op die korte termijn kon ik me niet aan die afspraak houden. We hadden gepland dat ik ruimte voor hem zou maken als hij na anderhalf of twee jaar vrijkwam. Ik was al aan het uitzoeken hoe en wanneer ik hem in de Zweedse gevangenis kon bezoeken.’

    Tien minuten nadat Maarten was vrijgesproken, belde hij Korthof op dat het voorbij was. ‘Dat betekende dat we een heel moeilijk gesprek hadden toen hij weer in Nederland was, want ik kon hem niet opnieuw aannemen. Ergens had hij niet anders verwacht, maar het was niet prettig. We hebben nog veel contact, maar in feite is hij nu uitgerangeerd. Hij heeft tweeënhalf jaar geknokt tegen iets wat hij niet gedaan heeft. Toen dat opeens afgelopen was, viel hij in een groot gat. Hopelijk loopt mijn zaak zo goed, dat ik hem in de zomer van 2005 weer in dienst kan nemen. Het liefst wil ik hem in de toekomst opleiden als erkend fietsenmaker, zoals ook de bedoeling was. Want hij is een fijne werknemer en ook een goede vriend.’