• Buro Jansen & Janssen is een onderzoeksburo dat politie, justitie, inlichtingendiensten, de overheid in Nederland en Europa kritisch volgt. Een grond-rechten kollektief dat al 30 jaar publiceert over uitbreiding van repressieve wetgeving, publiek-private samenwerking, bevoegdheden, overheids-optreden en andere staatsaangelegenheden.
    Buro Jansen & Janssen Postbus 10591, 1001EN Amsterdam, 020-6123202, 06-34339533, signal +31684065516, info@burojansen.nl (pgp)
    Steun Buro Jansen & Janssen. Word donateur, NL43 ASNB 0856 9868 52 of NL56 INGB 0000 6039 04 ten name van Stichting Res Publica, Postbus 11556, 1001 GN Amsterdam.
  • Publicaties

  • Migratie

  • Politieklachten

  • Ontwerp actieplan tegen de georganiseerde misdaad van de Groep op Hoog Niveau

    Limite- 06276.NL7 Page 2

    ONTWERP-ACTIEPLAN

    Hoofdstuk I – inleiding

    1. Het verschijnsel georganiseerde criminaliteit is een grote bedreiging gaan vormen voor de stabiliteit van de hedendaagse Europese maatschappij. Criminele groepen opereren op internationale basis en de verschijningsvormen van crimineel gedrag zijn velerlei. De georganiseerde criminaliteit in de Europese Unie wordt in de hand gewerkt door het steeds vrijer wordende verkeer van goederen en personen binnen Europa, en de criminele organisaties profiteren hiervan. Tegelijkertijd gelden de nationale grenzen nog steeds in grote mate voor de politiële en justitiële samenwerking. Uit de totstandbrenging van een ruimte waar vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid heersen vloeit noodzakelijkerwijs voort dat de georganiseerde misdaad efficiënt moet worden bestreden. Dit vereist op zijn beurt een politieke reactie op het hoogste niveau.

    2. De Europese Raad van Dublin (13 en 14 december 1996) heeft benadrukt dat hij alles in het werk zal stellen om de georganiseerde criminaliteit te bestrijden en heeft in dat verband de noodzaak onderstreept van een coherente en gecoördineerde aanpak door de Unie. De Europese Raad heeft besloten een nieuwe Groep op Hoog Niveau te belasten met de opstelling van een alomvattend actieplan met specifieke aanbevelingen, waaronder realistische tijdschema’s voor de uitvoering van de werkzaamheden. De Groep is gevraagd de bestrijding van de georganiseerde criminaliteit in al haar aspecten te onderzoeken met dien verstande dat zij alle kwesties die een Verdragswijziging impliceren dient te verwijzen naar de lntergouvernementele Conferentie, die desbetreffende Verdragswijzigingen prioritair behandelt. De Groep moet haar werkzaamheden in maart/april 1997 hebben voltooid.

    3. De Groep op Hoog Niveau heeft vier (vijf ?) vergaderingen gehouden ter uitvoering van haar mandaat. Haar bevindingen hebben geleid tot de opstelling van 30 aanbevelingen met een voorstel voor een tijdschema en een indicatie van het EU-orgaan dat eventueel als verantwoordelijk beschouwd kan worden voor de uitvoering van elke aanbeveling. Deze staan in de bijlage bij dit verslag in de vorm van een gedetailleerd actieplan.

    4. Om in te spelen op de hoogdringendheid en het grote politieke belang dat de Staatshoofden en Regeringsleiders hechten aan de bestrijding van de georganiseerde criminaliteit, zoals dit tot uiting komt in de conclusies van de Europese Raad van Dublin, heeft de Groep haar aanpak op de volgende richtsnoeren gestoeld:

    a. het werk dat al rond deze kwestie is verricht op nationaal niveau, binnen de EU zelf en in een aantal internationale fora moet hierin volledig verdisconteerd worden. Dit is vooral relevant omdat verschillende lidstaten betrokken zijn bij een aantal van de belangrijkste fora, namelijk de P-8 en de Visby-Groep;

    b. de aanbevelingen van de Groep moeten zich daarom toespitsen op de specifieke sterke punten en doelstellingen van de Europese Unie als zodanig die het Verdrag bevat. Het Verdrag verschaft de lidstaten een reeks instrumenten, (financiële) middelen, instellingen en wederzijdse verbintenissen waar om het even welke andere landengroep die een probleem van deze omvang moet oplossen niet over beschikt. Dit impliceert geenszins dat de EU en haar lidstaten afkerig moeten zijn van samenwerking met andere internationale partners die van cruciaal belang zijn; integendeel, het vermogen van de Unie om doeltreffend samen te werken met dergelijke partners zou er alleen maar bij winnen als zij haar eigen mogelijkheden ten volle zou benutten;

    c. er moet een goede balans gevonden worden tussen de mogelijke bijdrage van enerzijds wetgevingsharmonisatie en anderzijds praktische samenwerking. De mate waarin harmonisatie een lange- termijndoelstelling van de Unie moet zijn, blijft stof voor discussie. Ondertussen heeft de Groep getracht uit te maken welke mate van harmonisatie nodig is om een zo doeltreffend mogelijk kader voor praktische samenwerking te creëren;

    d. praktische justitiële samenwerking moet op hetzelfde niveau worden gebracht als politiële samenwerking. Op den duur is meer politiële samenwerking niet mogelijk zonder justitiële samenwerking op een vergelijkbaar integratieniveau;

    e. de preventie van georganiseerde criminaliteit is een noodzakelijke aanvulling op een doeltreffende en geïntegreerde aanpak van het verschijnsel. De Europese Unie moet op dit terrein een structurele samenwerking tot stand brengen;

    f. alle bestaande vormen van georganiseerde criminaliteit moeten worden aangepakt. De Unie moet haar pijlen richten op de criminele organisaties zelf, ongeacht het type criminaliteit waarmee zij zich bezighouden. Daarnaast moet er opgetreden worden tegen specifieke misdaadvormen en bijzondere misdaadgroeperingen waar deze zich voordoen.

    Hoofdstuk II – Algemene aanpak van de Groep op Hoog Niveau

    5. Tegen deze achtergrond heeft de Groep haar aanbevelingen in zes hoofdstukken verdeeld.

    a. Analyse van het verschijnsel georganiseerde criminaliteit.

    Er is duidelijk behoefte aan “kennis over de vijand” en aan afspraken over de kenmerken die de vijand zowel gevaarlijk alsook, naar wij mogen hopen, kwetsbaar maken. Dit noopt tot het ontwikkelen en verzamelen van analytische expertise, ook over criminologische aspecten, die bij alle lidstaten, en in voorkomende geval de Europese instellingen, aanwezig is. Dit moet zo veel mogelijk gebeuren aan de hand van gemeenschappelijke definities, standaarden en methodologien, om het verschijnsel makkelijker te kunnen herkennen wanneer het zich voordoet en er beter een doeltreffend beleid tegen te kunnen uitstippelen, met inbegrip van de bestrijding ervan op het niveau van wetshandhaving en strafvervolging.

    b. Preventie.

    Preventie, als noodzakelijk onderdeel van een geïntegreerde aanpak van de georganiseerde criminaliteit, is gericht op het wegnemen van de omstandigheden waaronder de georganiseerde misdaad zich ontwikkelt. De georganiseerde criminaliteit streeft onophoudelijk naar geldelijk gewin, waardoor ze wordt aangetrokken tot veel activiteitenterreinen van de Unie, waarop de communautaire verordeningen en richtlijnen het preventief wetskader verschaffen dat moet worden nageleefd met steun van politie, douane en justitie. De bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschap is hier maar een voorbeeld van. Andere voorbeelden zijn EG-richtlijnen en -verordeningen op het gebied van het witwassen van geld, de handel in precursoren en de openbare aanbestedingen; op dit punt biedt het recente Groenboek van de Commissie de gelegenheid voor een bijdrage van de wetshandhavings- en gerechtelijke autoriteiten. Op deze en andere terreinen beschikt de EU over instrumenten waarmee zij de georganiseerde misdaad kan aanpakken, in elke fase van het proces dat loopt van preventie tot repressie en vervolging. In dit verband verdient de specifieke situatie van een aantal grote steden als mogelijke broedplaatsen voor georganiseerde criminaliteit een speciale vermelding. Communautaire programma’s ten bate van. de grote steden, zoals het URBAN-programma, kunnen daarom ook hun bijdrage leveren aan de georganiseerde-misdaadbestrijding.

    Om de mogelijkheden van de Unie op dit gebied ten volle te benutten, is er behoefte aan een grotere wederzijdse betrokkenheid van de opstellers van de oorspronkelijke wetgeving, vaak op EG- niveau, en de handhavers ervan, bij politie, douane en justitie. Een doeltreffende geïntegreerde aanpak van de georganiseerde misdaad impliceert zowel preventie als repressie, zowel een inspanning van de lidstaten als van de Europese Commissie en uiteindelijk een gecoördineerd optreden van de eerste en de derde pijler van de Unie.

    c. Juridische instrumenten, draagwijdte, implementatie.

    Er is een aantal belangrijke juridische instrumenten dat rechtstreeks of onrechtstreeks relevant is voor de bestrijding van de georganiseerde misdaad waarbij de EU en/of haar lidstaten betrokken zijn. De lacunes situeren zich dikwijls op het niveau van de bekrachtiging, de inwerkingtreding en de daadwerkelijke implementatie. De politieke input vanuit de Europese Raad zou kunnen dienen om dit op de verschillende niveaus bij te sturen via instructies die moeten garanderen dat:

    • de resterende obstakels voor de afronding van teksten van onvoltooide instrumenten (bijvoorbeeld de ontwerp-overeenkomsten “wederzijdse rechtsbijstand” en “corruptie” en het ontwerp van het tweede protocol bij de overeenkomst inzake de bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschap) snel worden weggenomen;
    • eventueel noodzakelijke bekrachtigingsprocedures met spoed in de nationale parlementen ter hand worden genomen;
    • de noodzakelijke uitvoeringsmaatregelen snel en volledig worden genomen.

    De Groep voelt eveneens behoefte aan een efficiënt systeem voor toezicht op de implementatie door de lidstaten van de relevante instrumenten. Er bestaat in zekere mate een dergelijk systeem in de communautaire wetgeving in de vorm van de procedure van artikel 169, die de Commissie moet inleiden. Onder de bestaande bepalingen van de derde pijler is er geen vergelijkbaar systeem. De Groep beveelt de instelling aan binnen de EU van een toezichtmechanisme waarmee de lidstaten van elkaars beste praktijken kunnen leren en hun ervaringen met de tenuitvoerlegging kunnen vergelijken, maar dit mechanisme moet eveneens als drukmiddel fungeren om ervoor te zorgen dat de tenuitvoerlegging ook werkelijk plaatsvindt.

    d. Praktische samenwerking tussen politie, douane en justitie.

    Het probleem van een niet goed functionerende samenwerking tussen de verschillende autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor wetshandhaving en strafvervolging moet worden opgelost in en tussen de lidstaten. Gecentraliseerde nationale punten worden

    aanbevolen in aanvulling op, maar niet ter vervanging van, de bestaande netwerken ten einde de informatie-uitwisseling tussen de lidstaten te vergemakkelijken. Op het niveau van de Unie moet het voorstel dat is gedaan aan de Europese Raad van Dublin om binnen de Raad een multidisciplinaire werkgroep Georganiseerde Criminaliteit van politie-, douane- en justitievertegenwoordigers in te stellen, snel ten uitvoer worden gelegd.

    e. Europol.

    De rol die Europol in elke fase van de misdaadbestrijding zou kunnen spelen, kwam steeds terug in de groepsdiscussies. De Groep is van mening dat in de Europol-overeenkomst zoals die nu ter tafel ligt een aanzienlijke rol is weggelegd voor Europol, waarmee zij dicht in de buurt komt van operationele bevoegdheden, en dat een snelle bekrachtiging en tenuitvoerlegging van de Overeenkomst prioritair moeten blijven.

    Hierdoor zal Europol een actieve partner kunnen worden van de nationale wetshandhavingsdiensten en, indien passend, van de Commissie in zoverre ook haar bevoegdheidsterreinen worden bedreigd door de georganiseerde criminaliteit. De Groep ziet echter een grotere rol weggelegd voor EUROPOL dan nu in de Overeenkomst is voorzien; dit wordt uiteengezet in de gedetailleerde aanbevelingen.

    f. Georganiseerde criminaliteit en geld.

    De grootste drijfveer van de georganiseerde criminaliteit is geldelijk gewin. Hierdoor wordt de criminaliteit aangetrokken door steeds meer activiteitenterreinen, waarop zij mogelijkheden ziet voor economische criminaliteit (namaak, BTW- en andere fiscale fraude, piraterij, fraude tegen de financiële belangen van de Gemeenschap) terwijl zij zich daarnaast geplaatst ziet voor de noodzaak om de behaalde winsten vervolgens wit te wassen. Ter bestrijding van het witwassen in het bijzonder heeft de internationale gemeenschap een aantal verdragen en overeenkomsten opgesteld (Straatsburg, Wenen, de “Financial Action Task Force”) die min of meer streng worden toegepast.

    De EU en haar lidstaten kunnen het zich niet permitteren om niet allerstrengst te zijn bij de toepassing van deze instrumenten alsook van haar eigen wetgeving (inclusief haar richtlijn van 1991) en bij het garanderen van een maximaal niveau van samenwerking en wederzijdse informatie-uitwisseling tussen haar financiële instellingen en haar wetshandhavings- en gerechtelijke autoriteiten. Dit kan we nopen tot een grotere specialisatie bij opleiding dan momenteel het geval is.

    Hoofdstuk III – De lntergouvernementele Conferentie

    6. De conclusies van Dublin boden de Groep ook de mogelijkheid om met ideeen ter overweging van de lntergouvernementele Conferentie te komen. Bij haar werkzaamheden heeft de Groep met name drie terreinen afgebakend waarop de IGC-resultaten de bestrijding door de Unie van de georganiseerde criminaliteit zou kunnen vergemakkelijken. Van de eerste twee weet de Groep dat deze al actief bestudeerd worden in het kader van eventuele verbeteringen van de VEU-bepalingen betreffende justitie en binnenlandse zaken. Het gaat hier om:

    • de juridische instrumenten en besluitvormingsmogeiijkheden waarin het huidige VEU voorziet. Het zou een enorme verbetering betekenen als men zou kunnen beschikken over juridisch bindende instrumenten die sneller in werking kunnen treden dan met de huidige bepalingen mogelijk is, die in het geval van overeenkomsten als nadeel hebben dat de bekrachtigingsprocedures zeer lang kunnen duren. Ook de gemeenschappelijke optredens onder VEU-Titel VI zijn niet erg hanteerbaar gebleken met als gevolg dat er nog steeds de neiging bestaat om voornamelijk een beroep te doen op slappere maatregelen zoals aanbevelingen en resoluties, die veel onderhandelingen vereisen, eenmaal aangenomen niet krachtig genoeg zijn en de georganiseerde misdaad geen angst inboezemen. De Groep zou het verwelkomen dat de IGC de Unie zou uitrusten met nuttiger instrumenten voor de bestrijding van de snel evoluerende vijand die de georganiseerde criminaliteit is, en ook dat de IGC doeltreffend toezicht mogelijk zou maken op de tenuitvoerlegging door de lidstaten van de aangenomen instrumenten;
    • het uit de weg nemen van alle hindernissen voor de bijdrage die de Europese instellingen en in het bijzonder de Commissie kunnen leveren aan de bestrijding van de georganiseerde criminaliteit.

    Verder is de potentieel rol van Europol krachtens de bestaande Europol-Overeenkomst, die op haar beurt gebaseerd is op het huidige VEU, duidelijk beperkt. Op grond van de gedetailleerde aanbevelingen in het Actieplan zou Europol een rol krijgen die verder reikt dan met het bestaande VEU mogelijk is. De Groep pleit voor een overeenkomstige aanpassing van het Verdrag en benadrukt dat een dergelijke aanpassing niet mag leiden tot uitstel van de bekrachtiging van de Overeenkomst zoals die er nu ligt.

    Hoofdstuk IV – Internationale aspecten

    7. Alhoewel de Groep zich voornamelijk geconcentreerd heeft op de

    extra dimensie in de misdaadbestrijding die het lidmaatschap van de Europese Unie zou kunnen verlenen aan al haar leden, was zij zich er ten volle van bewust dat de schaal waarop die strijd geleverd wordt de Uniegrenzen ver te buiten gaat. Aangezien het een mondiaal probleem betreft moeten de EU en haar lidstaten hun steentje bijdragen aan de inspanningen die wereldwijd geleverd worden om het probleem aan te pakken. Twee groepen partners verdienen echter bijzondere aandacht:

    a. de kandidaatlidstaten, die geografisch gesproken op de stoep van de Unie staan en daarom een ideale uitvalsbasis zijn van waaruit de georganiseerde misdaad tegen de belangen van de Unie kan opereren, zullen hoe dan ook na hun toetreding een onderdeel van de gemeenschappelijke verdediging worden. In afwachting daarvan moet in de bijstand die deze landen krijgen, met name in het kader van het PHARE-programma, gepaste aandacht worden besteed aan dit aspect van hun voorbereiding op het lidmaatschap. Daarnaast moeten er in het kader van een versterkte toetredingsstrategie andere maatregelen overwogen worden, zoals het detacheren van verbindingsofficieren in de betrokken landen

    b. de Verenigde Staten, Canada, Japan en Rusland, die als partners in de P-8-groep van geïndustrialiseerde landen op grond van hun rijkdom het doelwit zijn van de georganiseerde criminaliteit maar die zich tevens sterk geëngageerd hebben om hun krachten tegen de criminaliteit te bundelen en die in dit opzicht een grote inbreng kunnen hebben.

    Hoofdstuk V – High Tech-criminaliteit

    8. De Groep vestigt de aandacht van de Staatshoofden en Regeringsleiders op de mogelijkheden die zich aandienen met de moderne technologie, met name op communicatiegebied, en dat niet alleen voor de maatschappij in haar geheel maar ook voor de georganiseerde misdaad.

    De georganiseerde misdaad is snel in het aanpassen en exploiteren van elke nieuwe technologische ontwikkeling; zij wordt hierin niet geremd door juridische beperkingen en heeft bewezen dat zij zeer goed weet te profiteren van de snelheid en anonimiteit van de moderne communicatiemiddelen. Dit is een uitgebreid en snel evoluerend terrein waaraan de wetgever en de wetshandhaver continu aandacht moeten besteden. De Europese Raad wordt verzocht de Raad en de Commissie opdracht te geven een verslag op te stellen over de wetshandhavingsbehoeften bij de bestrijding van high tech- criminaliteit, dat tegen eind 1997 klaar moet zijn.

    Hoofdstuk VI – Politieke richtsnoeren

    9. De Groep op Hoog Niveau beveelt de Europese Raad aan het Actieplan met het daarin vermelde tijdschema voor de tenuitvoerlegging goed te keuren. Onder de aanbevelingen van het Actieplan zijn er een aantal waarvan de Groep vindt dat deze de bijzondere aandacht van de Staatshoofden en Regeringsleiders verdienen omdat hiervoor mogelijkerwijs een politieke inbreng van hun kant nodig is. Met het oog op die inbreng beveelt de Groep op Hoog Niveau aan dat de Europese Raad de volgende aanbevelingen als zijn politieke richtsnoeren aanneemt:

    1. De Raad wordt verzocht snel een gemeenschappelijk optreden vast te stellen op grond waarvan het lidmaatschap van een organisatie die als oogmerk heeft misdrijven te plegen op zichzelf als delict wordt aangemerkt in de wetgeving van elke lidstaat, ongeacht de plaats in de Unie waar de organisatie geconcentreerd is of waar zij haar misdrijven pleegt dan wel beraamt.

    2. De Europese Raad dringt aan op de spoedige aanneming van de overeenkomsten die in de aanbevelingen in de Bijlage staan, en dit binnen daar genoemde termijnen, die van essentieel belang geacht worden voor gemeenschappelijke bestrijding van de georganiseerde criminaliteit.

    3. De Raad wordt verzocht een mechanisme in te stellen, naar het model dat ontwikkeld is binnen de FATF, voor de wederzijdse evaluatie van de wijze waarop de instrumenten betreffende de internationale samenwerking in strafzaken, en in het bijzonder die welke relevant zijn voor de bestrijding van de georganiseerde misdaad, worden toegepast en uitgevoerd in elke lidstaat.

    4. In elke lidstaat moet een datacentrum worden opgericht voor het verzamelen en analyseren van informatie over de georganiseerde criminaliteit conform gemeenschappelijk afgesproken standaarden en methodologien, waardoor het mogelijk wordt analyseresultaten op Europees niveau te vergelijken en uit te wisselen.

    5. De Europese Raad hecht het grootste belang aan een spoedig akkoord over de ontwerp-overeenkomst Wederzijdse Rechtshulp in Strafzaken tussen de lidstaten van de Europese Unie. Deze overeenkomst moet bepalingen over de volgende zaken bevatten:

    • de niet-toepasbaarheid in de betrekkingen tussen de lidstaten van voorbehouden die zijn gemaakt bij het Verdrag van de Raad van Europa en het Protocol daarbij,
    • voorschriften voor de toepassing van moderne onderzoektechnieken,
    • voorschriften voor grensoverschrijdend optreden,
    • de afschaffing van de eis van dubbele strafbaarheid als voorwaarde voor het verlenen van bijstand op het terrein van de georganiseerde criminaliteit, onder voorbehoud van naleving van de fundamentele beginselen van het rechtssysteem van elke lidstaat.

    6. Om de contacten met de andere lidstaten en met Europol te vergemakkelijken dient elke lidstaat te zorgen voor een enkel contactpunt voor de wetshandhavingsdiensten die verantwoordelijk zijn voor de bestrijding van de georganiseerde criminaliteit.

    7. Elke lidstaat zet, overeenkomstig zijn grondwettelijke structuur, een centraal contactpunt op voor de informatie-uitwisseling op nationaal niveau tussen de justitiële autoriteiten, voorzover hij dat nog niet gedaan heet. Onverminderd de noodzaak van het stimuleren van directe contacten tussen de justitiële autoriteiten van de lidstaten waar dat ook maar mogelijk is, moet er een netwerk van centrale contactpunten op Europees niveau worden opgezet zodat nauwe samenwerking met Europol mogelijk wordt. Daarnaast moet de benoeming van een speciale Europese magistraat overwogen worden die bij Europol wordt gedetacheerd om een overzicht te krijgen van de effectieve activiteiten en contacten te onderhouden met de collega’s in de lidstaten.

    8. Binnen de Raad wordt er een permanent multidisciplinaire werkgroep inzake georganiseerde criminaliteit opgericht bestaande uit autoriteiten die op hoog niveau verantwoordelijk zijn voor de bestrijding van de georganiseerde criminaliteit. Voor de ondersteuning van deze groep ware het wenselijk dat er in elke lidstaat die daar nog niet over beschikt multidisciplinaire coordinatieteams voor de bestrijding van de georganiseerde misdaad worden opgezet.

    9. De Europese Raad onderschrijft volledig de voorstellen om de functies van Europol verder te ontwikkelen en de organisatie functioneler te maken, en hij benadrukt dat de Europol- overeenkomst spoedig in werking moet treden en dat Europol in de loop van 1998 volledig in werking moet zijn. De lidstaten moeten volledig en onvoorwaardelijk meewerken aan het verwezenlijken van deze doelstelling. Europol moet in staat worden gesteld bijstand te verschaffen aan de voorbereiding en uitvoering van specifieke samenwerkingsacties van de justitie-, politie- en douanediensten van de lidstaten, inclusief aan operationele acties van gezamenlijke teams. Ook moet de organisatie een beroep kunnen doen op de politiediensten van de lidstaten om in specifieke gevallen onderzoek te doen en daarnaast moet Europol worden uitgerust met een of meer technische eenheden voor de bijstand aan lidstaten in onderzoeken naar gevallen van georganiseerde criminaliteit.

    10. De Europese Raad benadrukt het belang dat elke lidstaat erbij heeft om een goed ontwikkelde, ruime wetgeving te hebben voor de inbeslagname van de opbrengsten van criminaliteit en het witwassen ervan. De Raad en de Commissie, voorzover zij hier bevoegd voor is, worden verzocht voorstellen uit te werken voor de verdere ontwikkeling van een dergelijke wetgeving, waarbij zij rekening moeten houden met het belang van de volgende aspecten

    • de introductie van speciale confiscatieprocedures,
    • het beperken van de mogelijkheid om grote betalingen in contanten te verrichten,
    • het nemen van maatregelen om leden van criminele organisaties uit te sluiten van openbare aanbestedingen, overheidssubsidies en vergunningen,
    • het creëren van de mogelijkheid dat er op Europees niveau, bij voorkeur via Europol, informatie wordt verzameld en uitgewisseld over meldingen van verdachte transacties door instellingen en beroepen die onder de communautaire Witwasrichtlijn vallen,
    • het uitbreiden van de reikwijdte van de witwasbepalingen tot de opbrengsten van alle vormen van ernstige criminaliteit,
    • het aanpakken van het “cyber-witwassen”, fraude met creditcards en valsemunterij.

    11. De Europese Raad benadrukt dat er op nationaal niveau nauwer moet worden samengewerkt tussen de fiscale en de wetshandhavingsdiensten. Om dit te bereiken moeten er regels worden ontwikkeld opdat:

    • de juridische obstakels worden weggenomen, zodat de fiscale autoriteiten al dan niet verplicht gegevens kunnen uitwisselen met de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaat, in het bijzonder met de justitiële autoriteiten,
    • belastingfraude die verband houdt met de georganiseerde criminaliteit als elke andere vorm van georganiseerde criminaliteit behandeld wordt, zelfs als de belastingwetgeving speciale regels bevat voor het terugvorderen van opbrengsten van belastingfraude,
    • “investeringen” die gedaan worden met het oog op het bedrijven van georganiseerde criminaliteit niet van de belastingen kunnen worden afgetrokken,
    • de preventie en de bestrijding van georganiseerde BTW-fraude aanzienlijk wordt verbeterd.

    12. De Raad wordt verzocht een instrument op te stellen voor de invoering in elke lidstaat van een registratiemechanisme van rechtspersonen en de verzameling van informatie over natuurlijke personen die betrokken zijn bij de oprichting, leiding en financiering van die rechtspersonen, om te voorkomen dat de georganiseerde misdaad doordringt in de legale zakenwereld.

    13. Er moeten normen en standaarden worden ontwikkeld op Europees niveau om te voorkomen dat de vrije beroepen, in het bijzonder advocaten, notarissen, accountants en financiële consultants, betrokken worden bij of gebruikt worden door de georganiseerde criminaliteit; hiertoe moet actieve steun van die beroepen worden nagestreefd.

    14. EU-middelen, zoals de sociale fondsen en het URBAN-programma, moeten besteed worden a) voor de verbetering van de sociale omstandigheden (armoede, werkloosheid) waaronder de georganiseerde misdaad in de grote Europese steden kan gedijen, en b) om de informatieuitwisseling tussen de grote Europese steden over de preventie van georganiseerde stedelijke criminaliteit mogelijk te maken. Er moet in het bijzonder aandacht worden besteed aan de jeugd en aan slecht geïntegreerde burgers en allochtonen, die kwetsbare doelwitten vormen voor de criminaliteit.

    15. Er moet een pijleroverschrijdende studie worden uitgevoerd inzake high tech-criminaliteit.

    De Groep op Hoog Niveau beveelt aan dat de Europese Raad besluit de Raad te verzoeken in juni 1999 verslag aan hem uit te brengen over de vorderingen die zijn gemaakt bij de uitvoering van de in het actieplan voorgestelde maatregelen.

    De Groep op Hoog Niveau beveelt aan dat de Europese Raad de Raad opdraagt op gezette tijden, bij voorbeeld in de vergaderingen van het Comité K.4, de stand van zaken op te maken met betrekking tot de uitvoering van dit Actieplan.

    GROEP OP HOOG NIVEAU

    Ontwerp van een gedetailleerd actieplan

    HOOFDSTUK I: Aanpak van het fenomeen van de georganiseerde criminaliteit

    Aanbevelingen:

    1. Elke lidstaat wijst op nationaal niveau een instantie aan die de algemene verantwoordelijkheid voor de coördinatie van de bestrijding van de georganiseerde criminaliteit draagt.

    Streefdatum: eind 1997

    Verantwoordelijk: lidstaten

    2. De lidstaten en de Commissie – voor zover deze bevoegd is -zetten, indien zulks nog niet bestaat, een mechanisme op voor het verzamelen en analyseren van gegevens die een beeld kunnen opleveren van de situatie van de georganiseerde criminaliteit in de lidstaat en die de wetshandhavingsautoriteiten kunnen helpen bij de bestrijding van de georganiseerde criminaliteit. De aldus verzamelde en geanalyseerde informatie zal zodanig worden gestructureerd dat die gemakkelijk toegankelijk is voor onderzoekingen en vervolgingen op nationaal niveau en met succes kan worden gebruikt en uitgewisseld met andere lidstaten.

    Daartoe wordt een contact- en ondersteuningsnetwerk opgezet dat zal dienen als adviesmechanisme voor het verzamelen en analyseren van gegevens. De lidstaten van de Europese Unie stellen gemeenschappelijke normen voor het verzamelen en analyseren van de gegevens en voor het toezenden van informatie aan andere lidstaten op; die normen moeten in overeenstemming zijn met het recht op privacy en met de van toepassing zijnde instrumenten en de nationale wetgeving inzake de geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens. De lidstaten zullen de gegevens in overeenstemming met die normen verzamelen en analyseren.

    Streefdatum: midden 1998

    Verantwoordelijk: lidstaten/Raad (Groep Georganiseerde Criminaliteit)

    3. Elke lidstaat wijst een nationaal contactpunt aan dat in de betrekkingen met andere lidstaten en met instanties op het niveau van de EU verantwoordelijk is voor het toezenden van informatie over de georganiseerde criminaliteit aan de andere lidstaten.

    Streefdatum: eind 1997

    Verantwoordelijk: lidstaten/Raad (Groep Georganiseerde Criminaliteit/EDE)

    4. De door de landelijke datacentra verzamelde gegevens worden verzameld en geanalyseerd door EDE/Europol, die elk jaar bij het Comité K,4 in overeenstemming met ENFOPOL 22 een verslag over de georganiseerde criminaliteit indienen. Zo nodig kunnen specifieke voorstellen worden gedaan voor gemeenschappelijke en gecoördineerde opsporingsactiviteiten of gemeenschappelijke prioriteiten.

    Streefdatum: aan het eind van elk jaar, voor het eerst in 1998

    Verantwoordelijk: lidstaten/EDE/Europol

    5. Binnen de Unie zou een studie moeten worden verricht naar high- techcriminaliteit en naar de vraag in hoeverre de georganiseerde criminaliteit daarvan gebruik maakt en banden daarmee heeft. In een dergelijke studie zouden alle relevante aspecten van technologie en georganiseerde criminaliteit moeten worden bezien, en zouden in voorkomend geval aanbevelingen moeten worden gedaan voor een geïntegreerde aanpak van dat verschijnsel binnen de Unie.

    Streefdatum: eind 1998

    Verantwoordelijk: Commissie/Europol

    HOOFDSTUK II: Preventie van georganiseerde criminaliteit

    Aanbevelingen:

    6. De lidstaten en de Europese Commissie verbinden zich ertoe ervoor te zorgen dat volgens de wetgeving terzake een inschrijver in een procedure van openbare aanbesteding wordt uitgesloten van deelneming aan aanbestedingsprocedures in de lidstaten en de Gemeenschap, indien hij delicten in verband met de georganiseerde criminaliteit heeft begaan, of er sterk van wordt verdacht dergelijke delicten te hebben begaan. Een speciale reden voor weigering zou het gebruik van middelen van illegale oorsprong (het witwassen van geld) moeten zijn. De verdenking moet op goede gronden berusten. Het moet mogelijk zijn om bij de rechter in beroep te gaan tegen het besluit om de persoon in kwestie uit te sluiten van deelneming aan de aanbestedingsprocedure.. Met name zal rekening moeten worden gehouden met het Groenboek van de Commissie over dit onderwerp. Er moet een passend communautair instrument komen om ervoor te zorgen dat deze verbintenis ook kan worden nagekomen. In dat instrument moet o.a. de uitwisseling van informatie tussen lidstaten worden geregeld, en specifieke bepalingen over de rol van de Commissie en het opstellen van zwarte lijsten worden opgenomen.

    Streefdatum: eind 1998

    Verantwoordelijk: lidstaten/Commissie

    7. Voor zover dit nog niet plaatsvindt, verzamelen de lidstaten in overeenstemming met de relevante voorschriften inzake gegevensbescherming op nationaal niveau informatie over de registratie van rechtspersonen en over de natuurlijke personen die bij de oprichting en leiding daarvan betrokken zijn, alsmede over de financiering daarvan; dit moet worden gezien als een middel om de infiltratie van de georganiseerde criminaliteit in de legale zakenwereld te voorkomen. Dergelijke gegevens worden systematisch verzameld en geanalyseerd en moeten ook beschikbaar komen voor andere lidstaten en zo nodig voor instanties die op het niveau van de Unie verantwoordelijk zijn voor de bestrijding van de georganiseerde criminaliteit.

    Streefdatum: eind 1998

    Verantwoordelijk: lidstaten/Europol

    8. Middelen van de EU – zoals de sociale fondsen en het URBAN- programma – moeten worden aangewend om a) de sociale omstandigheden waaronder georganiseerde criminaliteit zich in de grote Europese steden kan ontwikkelen, zoals armoede en werkloosheid, te verbeteren en b) de uitwisseling van informatie tussen de autoriteiten van grote steden in Europa over de preventie van georganiseerde criminaliteit in steden mogelijk te maken. Bijzondere aandacht moet worden gegeven aan jongere en niet volledig geïntegreerde burgers en allochtonen, die kwetsbare doelwitten vormen voor de criminaliteit.

    Streefdatum: eind 1998

    Verantwoordelijk: Commissie

    9. De lidstaten komen overeen regelmatig met de bevoegde diensten van de Commissie overleg te plegen teneinde fraudegevallen, met name gevallen die tegen de financiële belangen van de Gemeenschap zijn gericht, te analyseren en na te gaan welke praktische lering daaruit kan worden getrokken. Er worden mechanismen ingesteld om dergelijk overleg op regelmatige basis te laten plaatsvinden.

    Streefdatum: eind 1997

    Verantwoordelijk: lidstaten/Commissie

    10. Via een passend instrument wordt een specifiek multidisciplinair programma opgezet om de georganiseerde criminaliteit te bestrijden. Via een passend instrument wordt een specifiek trainingsprogramma opgezet voor sleutelfiguren die een rol spelen bij de preventie van fraude die tegen de financiële belangen van de Gemeenschap is gericht.

    Streefdatum: eind 1997

    Verantwoordelijk: lidstaten/Commissie

    11. Er moet een studie worden verricht om normen en waarden op EU- niveau te ontwikkelen. Er moeten maatregelen worden getroffen om vrije beroepen te beschermen tegen criminele invloeden, b.v. door de aanneming van gedragscodes. In deze studie zouden specifieke maatregelen, met inbegrip van het opstellen van wetten, moeten worden voorgesteld om notarissen, advocaten, boekhouders en accountants te vrijwaren van invloed van georganiseerde criminaliteit en ervoor te zorgen dat zij deelnemen aan de bestrijding van de georganiseerde criminaliteit.

    Streefdatum: midden 1998, en zo mogelijk een gemeenschappelijk optreden tegen midden 1999

    Verantwoordelijk: K.4/Commissie in samenwerking met de betrokken vrije beroepen, en met name de CCBE (de Europese balie)

    HOOFDSTUK III: Juridisch instrumentarium, omvang, implementatie

    Aanbevelingen:

    12. De lidstaten zijn het erover eens dat de hieronder genoemde overeenkomsten, alsmede de in punt 12 genoemde overeenkomsten, van belang zijn voor de bestrijding van de georganiseerde criminaliteit. De lidstaten die deze overeenkomsten nog niet hebben geratificeerd, stemmen ermee in bij hun parlement voorstellen in te dienen met het oog op een snelle ratificering binnen het gegeven tijdschema. Indien een overeenkomst niet voor de streefdatum is geratificeerd, verbinden zij zich ertoe elke zes maanden schriftelijk verslag uit te brengen aan de Raad over de

    redenen daarvoor zolang de overeenkomst nog niet is geratificeerd. Indien een lidstaat een overeenkomst om welke reden dan ook niet binnen een redelijke tijd heeft geratificeerd, zal de Raad de situatie in ogenschouw nemen teneinde een oplossing voor het probleem te zoeken.

    1. Europees Verdrag betreffende uitlevering, Parijs 1957.

    2. Tweede Aanvullend Protocol bij het Europees Verdrag betreffende uitlevering, Straatsburg 1978.

    3. Aanvullend Protocol bij het Europees Verdrag aangaande de wederzijdse rechtshulp in strafzaken, Straatsburg 1978.

    4. Verdrag inzake het witwassen, de opsporing, de inbeslagneming en de confiscatie van opbrengsten van misdrijven, Straatsburg 1990.

    5. Overeenkomst inzake wederzijdse bijstand tussen de onderscheiden douane- administraties en Aanvullend Protocol, Rome 1967.

    6. Overeenkomst inzake sluikhandel over zee, de implementatie van artikel 17 van het Verdrag van de Verenigde Naties tegen de sluikhandel in verdovende middelen en psychotrope stoffen, Straatsburg 1995.

    Streefdatum: eind 1998

    Verantwoordelijk: lidstaten

    13. Onderstaande overeenkomsten zouden op de onderstaande streefdata moeten worden geratificeerd:

    1. Overeenkomst aangaande de verkorte procedure tot uitlevering tussen de lidstaten van de Europese Unie – eind 1998

    2. Europol-overeenkomst – eind 1997 als absoluut uiterste datum

    3. Overeenkomst aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen – midden 1998

    4. Overeenkomst inzake het gebruik van informatica op douanegebied – eind 1998

    5. Overeenkomst betreffende uitlevering tussen de lidstaten van de Europese Unie – eind 1998

    6. Protocol bij de Overeenkomst aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen – midden 1998.

    Verantwoordelijk: lidstaten/Raad.

    14. Uitgaande van het FATF-model zou een mechanisme in het leven moeten worden geroepen om te evalueren hoe de internationale instrumenten en verbintenissen in het kader van de bestrijding van de georganiseerde criminaliteit, alsmede de daaruit voortvloeiende nationale wetgeving, beleidsbeslissingen en praktijken ten uitvoer worden gelegd. Een dergelijke wederzijdse evaluatie op voet van gelijkheid zou bij voorrang moeten worden uitgevoerd op het gebied van de justitiële samenwerking bij de bestrijding van de georganiseerde criminaliteit en zou, als daarmee positieve ervaringen worden opgedaan, kunnen worden uitgebreid tot andere terreinen van de implementatie. De evaluatie zou moeten worden gebaseerd op de volgende beginselen: gelijkwaardigheid van de lidstaten, wederzijds vertrouwen, vooraf vastgestelde omvang en criteria voor de evaluatie in de vorm van een zelfevaluatie en wat betreft de procedure voor wederzijdse evaluatie, check-lists en de verzekering, dat deskundigen uit alle lidstaten in enigerlei stadium aan het evaluatieproces zullen deelnemen. De resultaten van de evaluatie blijven vertrouwelijk, tenzij de betrokken lidstaat deze openbaar wenst te maken.

    Streefdatum: eind 1997

    Verantwoordelijk: Raad (Comite K.4, bijgestaan door het Secretariaat van de Raad, aangevuld met nationale deskundigen) in volledige samenwerking met de Commissie

    15. Om de justitiële samenwerking bij de bestrijding van de georganiseerde criminaliteit doeltreffender te maken komen de lidstaten overeen toe te werken naar een Ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid binnen de Unie. Daartoe leggen zij voor eind 1997 de laatste hand aan de huidige besprekingen over een ontwerpovereenkomst aangaande de wederzijdse rechtshulp in strafzaken. Verder zou de overeenkomst qua inhoud ruimer moeten worden opgezet. Zo nodig wordt een specifiek instrument voor de georganiseerde criminaliteit opgesteld.

    In de huidige besprekingen over een ontwerpovereenkomst zou speciale aandacht moeten worden geschonken aan de noodzaak om de georganiseerde criminaliteit te bestrijden. Daartoe zouden in het huidige ontwerp bepalingen over de volgende onderwerpen moeten worden opgenomen:

    a. alle voorbehouden die zijn gemaakt ten aanzien van het Europees Verdrag aangaande de wederzijdse rechtshulp in strafzaken en het aanvullende protocol daarbij zouden verder niet van toepassing blijven tussen de lidstaten;

    b. er dient een rechtsgrondslag te worden geschapen voor de toepassing van moderne “onderzoeksmethoden zoals de grensoverschrijdende inzet van undercoveragenten en de interceptie van diverse vormen van telecommunicatie;

    c. het vereiste van dubbele strafbaarheid als voorwaarde om bijstand te verlenen in gevallen van georganiseerde criminaliteit zou moeten worden afgeschaft, mits de fundamentele beginselen van het rechtssysteem van elke lidstaat worden gerespecteerd.

    Streefdatum: eind 1997

    Verantwoordelijk: lidstaten/Raad (Groep Rechtshulp in strafzaken)

    Verder zouden de volgende uitgangspunten – met de meeste hiervan heeft de Raad in het verslag van 1993 over georganiseerde

    criminaliteit ingestemd – met het oog op het toewerken naar een Ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid binnen de Unie moeten worden vastgesteld:

    d. er zou een gemeenschappelijk delict met betrekking tot de georganiseerde criminaliteit moeten worden vastgesteld;

    e. de bestrijding van de georganiseerde criminaliteit, in het bijzonder van die vormen van criminaliteit waardoor de financiële belangen van de Gemeenschappen worden geschaad, zou in nauwe samenwerking tussen de lidstaten en de Commissie, met inachtneming van elkaars bevoegdheden, gestalte moeten worden gegeven;

    f. het witwassen van opbrengsten van misdrijven zou in zo ruim mogelijke zin als misdrijf moeten worden aangemerkt, en er zou een rechtsgrondslag moeten worden geschapen om tot zo ruim mogelijke bevoegdheden te komen om onderzoek daarnaar te verrichten;

    g. er zouden regels voor confiscatie moeten worden opgesteld waardoor confiscatie ongeacht de overtreder mogelijk wordt;

    h. strafrechtelijke aansprakelijkheid van rechtspersonen zou moeten worden ingevoerd, indien de rechtspersoon betrokken is geweest bij georganiseerde criminaliteit;

    i. voor de vervolging van delicten in verband met georganiseerde criminaliteit zouden tamelijk lange verjaringstermijnen moeten worden vastgesteld;

    j. het zou mogelijk moeten zijn om via internationale samenwerking in beslag genomen activa onderling te verdelen;

    k. de rapportageplicht van de witwasrichtlijn moet worden uitgebreid tot alle delicten in verband met ernstige criminaliteit en tot andere personen dan de in de richtlijn genoemde financiële instellingen. Tegelijkertijd zouden de fiscale autoriteiten volgens de nationale wetgeving worden onderworpen aan een soortgelijke rapportageplicht voor transacties in verband met georganiseerde criminaliteit, in ieder geval voor transacties in verband met BTW.

    l. het “cyber-witwassen”, fraudes met credit-cards en valsemunterij moet worden aangepakt;

    m. de geldstromen aan de buitengrenzen van de EU moeten beter worden gecontroleerd en de mogelijkheden om grote betalingen in contanten te verrichten moeten worden beperkt;

    n. er moet terdege rekening worden gehouden met de rechten van het individu, terwijl tegelijkertijd de justitiële samenwerking zou moeten worden versneld en vertragingen bij het toezenden en beantwoorden van verzoeken aanzienlijk zouden moeten worden teruggedrongen.

    Streefdatum: eind 1998

    Verantwoordelijk: Raad (Comite K.4)/lidstaten/Commissie voorzover bevoegd

    Hoofdstuk IV: Praktische samenwerking tussen politie, justitie en douane bij de bestrijding van de georganiseerde criminaliteit

    Aanbevelingen:

    16. Om de informatie-uitwisseling en de afdoening van procedures voor justitiële samenwerking te versnellen, worden, voorzover zij nog niet bestaan, centrale nationale contactpunten aangewezen, waartoe een nationale autoriteit in een lidstaat zich kan wenden indien zij van oordeel is dat dit efficiënter is dan zich rechtstreeks tot de autoriteit in een andere lidstaat te wenden. Deze contactpunten zouden als interface moeten gaan functioneren om de bevoegde instanties in de lidstaten en de Commissie in het kader van haar bevoegdheden snel met elkaar in contact te brengen. Een tweede taak van deze contactpunten is te gaan fungeren als een nationaal informatiepunt inzake nationale wetgeving, bevoegdheden en procedures. Dit centrale contactpunt stelt voorts in wederzijds overleg handboeken, beschrijvingen van procedures, enz. op die desgevraagd aan de instanties van andere lidstaten ter beschikking kunnen worden gesteld. De relevante informatie over deze centrale contactpunten ligt ter beschikking op het Secretariaat-Generaal van de Raad en wordt regelmatig bijgewerkt.

    Streefdatum: eind 1997

    Verantwoordelijk: lidstaten/Raad,(Groep Georganiseerde Criminaliteit)/Commissie voorzover bevoegd

    17. Specifiek op het terrein van de georganiseerde criminaliteit wordt per lidstaat een multidisciplinair coördinatieteam opgericht, indien een dergelijk team ten minste nog niet bestaat. In tegenstelling tot de contactpunten, die facilitair zijn in het leggen van contacten en het geven van informatie aan buitenlandse instanties, dient het coördinatieteam inzicht te hebben in lopende nationale strafrechtelijke onderzoeken in het kader van de strijd tegen georganiseerde criminaliteit.

    Met die kennis kan het coördinatieteam een inhoudelijke bijdrage leveren aan het opzetten van gemeenschappelijke onderzoeken en door afstemming met vergelijkbare teams in andere lidstaten concurrente onderzoeken voorkomen. Europol zal met deze coordinatieteams de resultaten van analyses bespreken teneinde multidisciplinaire, grootschalige, gezamenlijke onderzoeken te initiëren waarbij een of meer lidstaten betrokken zijn. Vanwege de brede taakstelling en ter garantie van het noodzakelijke strafrechtelijke gevolg aan de onderzoeken moeten zowel de opsporingsinstanties als het justitieel gezag onderdeel uitmaken van het coördinatieteam. Voor een goede samenwerking zal het onontbeerlijk zijn dat de nationale contactpunten en het coördinatieteam georganiseerde criminaliteit geïntegreerd worden dan wel onderling zeer nauw samenwerken.

    Streefdatum: midden 1998

    Verantwoordelijk: lidstaten/Europol

    18. Er wordt een Groep Justitiële Samenwerking in het kader van de derde pijler ingesteld; deze Groep krijgt een speciaal mandaat, bestaat uit praktijkmensen en zal dienen als een netwerk van onderzoeksrechters/officieren van justitie/hogere politieambtenaren. In dit verband kan gebruik worden gemaakt van de ervaring van de Belgische overheid bij het opzetten van een justitieel contactnetwerk. Deze Groep komt regelmatig in Brussel bijeen om kwesties op het gebied van de praktische justitiële samenwerking te bespreken.en zal fungeren als een uitwisselingspunt, probleemoplosser en contactlegger tussen justitiële autoriteiten op nationaal niveau.

    Contacten tussen leden van de Groep vinden plaats op bilateraal niveau in het kader van de Groep. Leden van de Groep zijn ervaren officieren van justitie, rechters of andere personen met een uitgebreide praktijkervaring met justitiële samenwerking op nationaal niveau en moeten kunnen communiceren in verschillende communautaire talen. De leden moeten te allen tijde bereikbaar zijn mocht hun aanwezigheid dringend noodzakelijk zijn. De Groep als zodanig krijgt geen operationele bevoegdheden. De Groep heeft geen beleidstaak, maar zou zich moeten concentreren op de praktische aspecten van justitiële samenwerking.

    Indien de ervaringen met de werkzaamheden van de Groep positief uitvallen, kan in de toekomst worden overwogen of de Groep op lange termijn een permanente structuur zou moeten krijgen; de Groep zou dan de gesprekspartner bij uitstek van Europol kunnen worden.

    Streefdatum: midden 1998

    Verantwoordelijk: Raad (Coreper/Comite K.4)

    19. Er zou een multidisciplinaire Werkgroep Georganiseerde Criminaliteit onder het Comite K.4 moeten worden ingesteld. Tegelijkertijd wordt dan de Groep Internationale Georganiseerde Criminaliteit – opgezet in het kader van Stuurgroep III – opgeheven en beperkt de Groep Drugs en Georganiseerde Criminaliteit haar werkzaamheden tot drugskwesties die van belang zijn voor taken die in overeenstemming met artikel K van het Verdrag worden uitgeoefend. De nieuwe Groep Georganiseerde Criminaliteit, waarin de coordinatieteams samen met beleidsambtenaren en vertegenwoordigers van Europol dienen te participeren, zou als taak kunnen krijgen op basis van evaluatie van de praktische samenwerking knelpunten te identificeren die alleen door politieke besluitvorming kunnen worden opgelost. Hierbij valt te denken aan besluiten over nieuwe instrumenten, prioriteiten bij het aanpakken van georganiseerde criminaliteit en andere afspraken die nodig zijn om de georganiseerde criminaliteit efficiënt te kunnen bestrijden.

    Streefdatum: eind 1997

    Verantwoordelijk: Raad (Coreper/Comite K.4)

    HOOFDSTUK V: Ontwikkeling van een volledig toegerust Europol en uitbreiding van het mandaat en de taken van Europol

    Aanbevelingen

    20. De lidstaten zeggen met spoed, toe de nodige voorbereidingen te treffen om Europol uiterlijk midden 1998 te kunnen laten starten.

    Verantwoordelijk: lidstaten

    21. De lidstaten verbinden zich ertoe ervoor te zorgen dat de mogelijkheden voor samenwerking met derde landen en internationale organisaties voor Europol verder worden uitgewerkt. Daartoe wordt een passend wetsinstrument opgesteld om ervoor te zorgen dat onder – andere de geassocieerde landen van Midden- en Oost-Europa in het kader van de pretoetredingsstrategie nauw kunnen samenwerken met Europol.

    Streefdatum: eind 1998

    Verantwoordelijk: lidstaten/Raad/Europol

    22. Het mandaat en de taken van Europol worden verder verruimd, waarbij rekening wordt gehouden met het besluit van de staatshoofden en regeringsleiders op de Top van Dublin en de resultaten van de informele bijeenkomst van de ministers in Noordwijk op 5 februari. Daartoe is het volgende overeengekomen:

    a. Europol moet kunnen meewerken aan de voorbereiding en de uitvoering van specifieke samenwerkingsacties door de justitiële, politie- en douaneautoriteiten van de lidstaten, met inbegrip van operationele acties van gezamenlijke teams.

    b. Europol zou een beroep moeten kunnen doen op de politiediensten in de lidstaten om in specifieke gevallen onderzoeken uit te voeren. Europol zou in zo’n geval een verzoek naar de bevoegde instanties van de lidstaten kunnen sturen, die steun kunnen krijgen van technische eenheden van Europol.

    c. Binnen Europol zouden een of meer technische eenheden moeten worden opgericht om lidstaten bij te staan bij hun onderzoek naar gevallen van georganiseerde criminaliteit.

    d. De mogelijkheden van Europol op het gebied van operationele technieken en ondersteuning, analyse en dossiers met gegevensanalyses (indeling per categorie criminaliteit) zouden ten volle moeten worden benut. De ontwikkeling van operationele technieken zouden de vorm kunnen aannemen van studies naar de praktijken op nationaal en EU-niveau en de doeltreffendheid daarvan, en de ontwikkeling van gemeenschappelijke strategieën, beleidsvormen en tactieken. De ontwikkeling van operationele steun zou onder andere de vorm kunnen aannemen van het organiseren van bijeenkomsten, de ontwikkeling van gemeenschappelijke actieplannen en de implementatie daarvan, strategische analyses, ondersteuning door het vergemakkelijken van de uitwisseling van informatie en inlichtingen, analytische ondersteuning voor multilaterale nationale onderzoeken, technische en tactische ondersteuning, juridische ondersteuning, het aanbieden van technische faciliteiten, de ontwikkeling van gemeenschappelijke handboeken, het vergemakkelijken van opleiding, de evaluatie van de resultaten en het geven van advies aan de bevoegde instanties van de lidstaten.

    e. De Groep Justitiële Samenwerking, of als eerste stap een magistraat die bij Europol wordt gedetacheerd, zou indien dat werkbaar is, elke voorgestelde maatregel vanuit het standpunt van de justitiële samenwerking kunnen bezien teneinde de activiteiten van Europol, met name op de onder a. en b. genoemde gebieden, te vergemakkelijken en daar toezicht op te houden.

    Streefdatum: eind 1998

    Verantwoordelijk: lidstaten/Europol/Raad (Groep Justitiële Samenwerking)

    HOOFDSTUK VI: Georganiseerde criminaliteit en geld

    Aanbevelingen:

    23. Teneinde internationale gegevensuitwisseling te verbeteren is het opzetten van een systeem van informatie-uitwisseling van verdachte witwastransacties op Europees niveau noodzakelijk.

    Streefdatum: eind 1998

    Verantwoordelijk: Raad/Comite K.4/Europol/Commissie voorzover bevoegd

    24. Voor potentiële leden van de EU is een adequate anti- witwaswetgeving en van andere vormen van financiële criminaliteit noodzakelijk. Overeengekomen werd dat deze kwestie hoge prioriteit krijgt binnen de gestructureerde dialoog en de EU-programma’s zoals PHARE.

    Streefdatum: eind 1999

    Verantwoordelijk: Raad (Comite K.4)/Commissie

    25. Wetgeving inzake het financieel rechercheren moeten in de lidstaten verder worden ontwikkeld door middel van samenwerking en de uitwisseling van ervaringen.

    Streefdatum: eind 1999

    Verantwoordelijk: lidstaten/Commissie voorzover bevoegd

    26. Er moet wetgeving worden ontwikkeld om georganiseerde criminaliteit in verband met belastingfraude te bestrijden. Daartoe zouden de volgende kwesties moeten worden bezien:

    • er mogen geen juridische belemmeringen zijn om de fiscale autoriteiten toe te staan of te verplichten informatie uit te wisselen met de bevoegde instanties van de betrokken lidstaten, en met name niet met de justitiële autoriteiten;
    • belastingfraude die verband houdt met georganiseerde criminaliteit, moet worden behandeld als elke andere vorm van georganiseerde criminaliteit, zelfs indien de belastingwetten speciale voorschriften bevatten over het terugvorderen van opbrengsten van belastingfraude;
    • “investeringen” die gedaan worden met het oog op het bedrijven van georganiseerde criminaliteit zouden niet van de belasting aftrekbaar moeten zijn;
    • georganiseerde criminaliteit die zich bezighoudt met BTW-fraude moet worden bemoeilijkt.

    Streefdatum: eind 1998

    Verantwoordelijk: lidstaten/Raad (Comite K.4)/Commissie voorzover bevoegd.