• Buro Jansen & Janssen is een onderzoeksburo dat politie, justitie, inlichtingendiensten, de overheid in Nederland en Europa kritisch volgt. Een grond-rechten kollektief dat al 30 jaar publiceert over uitbreiding van repressieve wetgeving, publiek-private samenwerking, bevoegdheden, overheids-optreden en andere staatsaangelegenheden.
    Buro Jansen & Janssen Postbus 10591, 1001EN Amsterdam, 020-6123202, 06-34339533, signal +31684065516, info@burojansen.nl (pgp)
    Steun Buro Jansen & Janssen. Word donateur, NL43 ASNB 0856 9868 52 of NL56 INGB 0000 6039 04 ten name van Stichting Res Publica, Postbus 11556, 1001 GN Amsterdam.
  • Publicaties

  • Migratie

  • Politieklachten

  • CBP: Bij identificatieplicht voor prostituees niet zomaar gegevens vastleggen

    College Berscherming Persoonsgegevens

    Bij identificatieplicht voor prostituees niet zomaar gegevens vastleggen

    De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft de Registratiekamer om advies gevraagd over een wetsvoorstel tot wijziging van de Gemeentewet waardoor een identificatieplicht voor prostituees wordt ingevoerd. De Registratiekamer is positief over het voorstel, maar wijst erop dat er geen gegevens mogen worden vastgelegd als dat niet noodzakelijk is.

    De nieuwe wet maakt het mogelijk dat de prostituee een ID-document moet tonen aan een ambtenaar die belast is met de controle op het gemeentelijke prostitutiebeleid. Dat is nodig voor het effectiever voorkomen en bestrijden van prostitutie door illegalen en minderjarigen.
    De toelichting op het wetsvoorstel geeft blijk van een afweging van belangen waarbij ook nadrukkelijk het privacybelang is meegewogen. De Registratiekamer is positief over het wetsvoorstel, maar gaat er van uit dat het niet de bedoeling is dat gegevens uit het ID-document worden opgeslagen. Het is slechts toegestaan om gegevens uit het ID-document vast te leggen voor zover dat noodzakelijk is voor de goede vervulling van de taak van de toezichthouder bij de handhaving van het prostitutiebeleid. De noodzaak om ID-gegevens vast te leggen dient in het licht van de privacywetgeving van geval tot geval te worden bepaald. Uit het wetsvoorstel met toelichting blijkt deze noodzaak niet.

    Brief

    Minister van Justitie
    De heer mr. A.H. Korthals
    Postbus 20301
    2500 EH DEN HAAG

    19 april 2000, 5025072/99/6 mr. J. de Zeeuw

    ..’s-Gravenhage, 11 mei 2000
    . Ons kenmerk z2000-0394-02
    . Onderwerp identificatieplicht voor prostituees

    Geachte heer Korthals,

    Bij brief van 19 april 2000 heeft u, mede namens de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, de Registratiekamer om advies gevraagd over een voorstel van wet tot wijziging van de Gemeentewet (identificatieplicht voor prostituees). De Registratiekamer voldoet hierbij gaarne aan uw verzoek.

    Op 1 oktober 2000 zal de wet van 28 oktober 1999 tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht, enige andere wetboeken en enige wetten (opheffing algemeen bordeelverbod) in werking treden. Het huidige en toekomstige prostitutiebeleid is onder meer gericht op voorkoming en bestrijding van prostitutie door illegalen en minderjarigen. Gemeentelijke voorschriften bieden mede een grondslag voor de aanpak daarvan. Een identificatieplicht voor prostituees wordt wenselijk geacht om een effectieve handhaving van het gemeentelijk prostitutiebeleid te verzekeren. Het onderhavige wetsvoorstel roept een bijzondere identificatieplicht in het leven voor de handhaving van gemeentelijke voorschriften inzake de exploitatie van een seksinrichting, waardoor ook rechtstreeks bij de prostituee de inzage van een ID-document kan worden gevorderd door de ambtenaar, belast met de controle op de APV. Hiertoe wordt voorgesteld artikel 151a van de Gemeentewet te wijzigen. Aan het eerste lid wordt een tweede lid toegevoegd, luidende:
    2. De ambtenaren die zijn aangewezen om toezicht uit te oefenen op de naleving van de in het eerste lid bedoelde voorschriften, zijn bevoegd, voor zover dit redelijkerwijs voor de vervulling van hun taak nodig is, van degene die seksuele handelingen met een derde tegen betaling verricht, inzage te vorderen van een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht.
    De toelichting bij het wetsvoorstel bevat een analyse van bezwaren en voordelen, die naar het oordeel van de Registratiekamer bijdraagt aan een mede in het kader van privacybescherming goede en verantwoorde afweging van het voorstel.

    De voorgestelde bepaling is zodanig geformuleerd dat aan de toezichthouder een bevoegdheid tot het vorderen van inzage wordt toegekend. In de Wet op de identificatieplicht van 9 december 1993 is in het algemeen een andere systematiek gehanteerd bij het vestigen van zelfstandige identificatieplichten op deelterreinen. Een voorbeeld is artikel 29 van de Wet op de loonbelasting 1964 waarin aan de betrokkene expliciet de verplichting wordt opgelegd een ID-document ter inzage te verstrekken en een afschrift daarvan in de loonadministratie te laten opnemen. De omstandigheid dat de omvang van de verplichting voor de betrokkene mede zou kunnen worden afgeleid uit een corresponderende bepaling die is gericht op degene die inzage in het ID-document verkrijgt, heeft in het kader van die bepaling aanleiding gegeven tot jurisprudentie. De Registratiekamer neemt aan dat gelet op de inbedding van de voorgestelde bepaling in de systematiek van Afdeling 5.2 van de Algemene wet bestuursrecht het verschil in formulering geen reden zal zijn voor een verschil in interpretatie wat betreft het bestaan van een identificatieplicht voor de betrokkene.

    De Registratiekamer gaat er van uit dat de voorgestelde identificatieplicht geen vastlegging van aan het ID-document te ontlenen gegevens beoogt. Het gaat bij de voorgestelde bepaling om de bevoegdheid tot het vorderen van inzage van het ID-document. Gelet op jurisprudentie van de Hoge Raad omvat het ter inzage verstrekken van een identiteitsbewijs in de zin van artikel 29, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 in ieder geval niet mede de verplichting om een afschrift van dat identiteitsbewijs te verstrekken en evenmin de verplichting toe te staan dat daarvan een afschrift wordt gemaakt. Het omvat wel tenminste het tonen van het ID-bewijs ten einde de werkgever in staat te stellen daaruit gegevens over de identiteit in zijn administratie op te nemen.

    De Registratiekamer wijst er op dat het slechts toegestaan is gegevens vast te leggen die worden ontleend aan het ID-document voor zover dat noodzakelijk is voor de goede vervulling van de taak van de toezichthouder bij de handhaving van het prostitutiebeleid. De noodzaak om zodanige gegevens vast te leggen dient in het licht van artikel 18 van de Wet persoonsregistraties (c.q. artikel 4 van de Wet politieregisters) en artikel 8 sub e van het wetsvoorstel Bescherming persoonsgegevens van geval tot geval te worden bepaald. Uit het wetsvoorstel met toelichting blijkt niet dat het voor de toezichthouder steeds nodig zal zijn om gegevens vast te leggen die worden ontleend aan het ID-document.

    Gezien de tekst van het wetsvoorstel en de bijbehorende memorie van toelichting heeft de Registratiekamer op grond van haar taak ingevolge de Wet persoonsregistraties en in het licht van het in artikel 8 EVRM geregelde grondrecht op de bescherming van de persoonlijke levenssfeer geen aanleiding tot het maken van nadere opmerkingen over de vestiging van een identificatieplicht als door het onderhavige wetsvoorstel bedoeld.

    Hoogachtend,