• Buro Jansen & Janssen is een onderzoeksburo dat politie, justitie, inlichtingendiensten, de overheid in Nederland en Europa kritisch volgt. Een grond-rechten kollektief dat al 30 jaar publiceert over uitbreiding van repressieve wetgeving, publiek-private samenwerking, bevoegdheden, overheids-optreden en andere staatsaangelegenheden.
    Buro Jansen & Janssen Postbus 10591, 1001EN Amsterdam, 020-6123202, 06-34339533, signal +31684065516, info@burojansen.nl (pgp)
    Steun Buro Jansen & Janssen. Word donateur, NL43 ASNB 0856 9868 52 of NL56 INGB 0000 6039 04 ten name van Stichting Res Publica, Postbus 11556, 1001 GN Amsterdam.
  • Publicaties

  • Migratie

  • Politieklachten

  • Dragen of tonen (deel 3)

    ‘Of het gedragen wordt, interesseert mij niet’ (Minister Donner)

    Bij de provinciale-staten-verkiezingen kwam het even ter sprake voordat Wilders zijn mantra over moslims, paspoorten en blond worden afstak. Wat is het nut van de Eerste Kamer. Stoere woorden aan de ene kant om hem af te schaffen en weloverwogen woorden aan de andere kant om hem te behouden. Al met al is de conclusie in de handelingen in de Tweede en Eerste Kamer over de Wet op de Uitgebreide Identificatieplicht vlees noch vis.
    Bij kamerlid Rosenthal van de VVD is de plaat blijven hangen op algemene identificatieplicht, algemene identificatieplicht, algemene identificatieplicht en bij kamerlid Westerveld van de PvdA is duidelijk te zien hoe die partij worstelt met het accepteren van het wetsvoorstel.
    Ieder weldenkend mens zou op basis van al wat de kamerleden te berde brengen zeggen; niet invoeren, maar Westerveld blijft zoeken naar een mogelijkheid om mee te doen met de ‘grote jongens’ (Rosenthal en Wagemaker van het CDA). U weet nog wel mevrouw Westerveld, hoofddocente sociaal recht, van het goede voorkomen en de knipoog als je geen identiteitsbewijs wilt of kunt tonen (tonen of dragen deel 2).

    In deel 1 stond de straat centraal en de aanwijzing van de procureurs-generaal van 7 december 2004. Er is ondertussen een gewijzigde aanwijzing van 14 april 2005 van de procureurs-generaal, niet dat die veel meer helderheid biedt. In deel 2 werden de standpunten in de Tweede Kamer uit de doeken gedaan. In dit derde en laatste deel zijn de oudere dames en heren uit de Eerste Kamer aan de beurt.

    Zoals hierboven al aangestipt, we zullen het kamerlid Rosenthal niet meer aan het woord laten anders krijgen we teveel herhaling in dit schrijven. Het debat concentreerde zich eigenlijk op het overtuigen van mevrouw Westerveld door Minister Donner. Dat dit steekspel slechts voor de bühne was wordt genoegzaam duidelijk uit de handelingen. Westerveld pruilde en fronste wat en Donner legde keer op keer weer netjes uit dat het geen algemene identificatieplicht was of toch wel althans in de publiciteit en dat het wetsvoorstel juist discriminatie zou tegen gaan en dat de klachtenprocedure toch voldoende was of toch weer net niet, maar in de woorden van Donner zelf: ‘de vernuftigheid van de regeling brengt echter met zich mee dat alle geopperde bezwaren worden weggenomen. De regeling is toegesneden op de situatie die wij op het oog hebben.’
    Welke situatie wordt niet duidelijk want het gaat uiteindelijk bij de wet niet om een situatie, zoals de minister zelf toegeeft, maar om een omstandigheid. ‘De bestaande bevoegdheid is gericht op bestrijding van criminaliteit. Dat is echter niet de essentie van deze regeling. Dat verklaart de opmerking in de toelichting dat het hem niet primair zit in de bestrijding van criminaliteit. Deze regeling is nodig voor het optreden van de politie in de openbare ruimte in het algemeen.’ De regeling is gericht op de bestrijding van criminaliteit zegt de minister. Eerder zegt hij echter: In de voorbereiding van dit wetsvoorstel is niet de verwachting gewekt dat de enkele invoering van een uitgebreide identificatieplicht onontkoombaar zal leiden tot daling van de criminaliteit.’ En nog duidelijker: ‘Bij de indiening van het wetsvoorstel
    is onder ogen gezien dat invoering van deze identificatieplicht zal
    bijdragen aan verbetering van de rechtshandhaving zonder dat daarvan
    onmiddellijk een direct en meetbaar effect in de verschillende cijfers van
    criminaliteit te zien zal zijn.’ Nee, de criminaliteit speelt geen rol en zal zeker niet dalen, deze zal stijgen. Die illusie zal worden gewekt doordat het aantal overtredingen gaat stijgen, ook een teken van het aan het werk zijn van agenten omdat het natuurlijk ‘fout’ is om geen legitimatiebewijs te kunnen tonen. Dat is wel weer meetbaar. Een regeling die niets te maken heeft met criminaliteitsbestrijding maar met het gezag van de ‘bromsnor’ op straat. Geen situatie maar omstandigheid.
    Dan is het interessant of het nu tonen of dragen is. Want als de situatie niet meer van belang is dan kan de agent in kwestie altijd vragen om je papieren want dat geeft een ‘boost’ aan zijn of haar gezag. Als er echter niet onwillekeurig gecontroleerd mag worden zoals de Minister keer op keer het volk voor wenst te houden dan hoef je in principe je legitimatiebewijs niet bij je te dragen.
    Nog even terug voordat we tot de slotconclusie komen of het nu tonen of dragen is. Dhr. Holdijk van de SGP in de Eerste Kamer lijkt een van de weinigen die de bijna filosofische redenering van de Minister heeft kunnen volgen. ‘In het stelsel van het wetsvoorstel behoeft men geen
    verdachte van een concreet strafbaar feit te zijn, men behoeft zelfs in het geheel niet verdacht te zijn, om aan een controle onderworpen te kunnen
    worden. Daarmee wordt de altijd al wat diffuse grens tussen controle en
    opsporing niet alleen nog vager, maar ook verder teruggeschoven. … De regering stelt dat voor deze taakuitoefening in de concrete situatie aanleiding moet bestaan. Maar hoe moet voor de burger duidelijk worden dat de vordering tot het tonen van een identiteitsbewijs redelijkerwijs noodzakelijk is en welke aanleiding voor die vordering gevonden kan worden? Het een noch het ander is door de burger zelfs achteraf vast te tellen. De aanleiding tot het vorderen behoeft immers niet duidelijk te zijn en evenmin duidelijk gemaakt te worden. Aangezien controles niet geregistreerd behoeven te worden, is achteraf ook geen controle mogelijk, behalve in het geval dat een proces-verbaal wordt opgemaakt.’ In principe hoeft men dus niet van iets verdacht te worden om gecontroleerd te worden en ook eventueel beboet en het zal nooit duidelijk zijn waarom die controle plaats vond. Conclusie: willekeur.
    Dus als er wel willekeurig mag worden gecontroleerd dan heeft de burger ook het recht zijn identiteitsbewijs niet bij zicht te dragen. De Minister: ‘Een algemene draagplicht gaat te ver. Dat zou immers betekenen dat iedereen op ieder moment een identiteitspapier moet dragen. Een algemene draagplicht betekent in feite een algemene controleplicht.’ Het lijkt toch allemaal niet zo heel moeilijk. Of toch wel want even later spuugt de Minister de woorden uit die het tegenovergestelde zeggen: ‘Als het in het kader van de bevoegdheden uit hoofde van andere wetten redelijkerwijs noodzakelijk is
    dat iemand naar zijn identiteit wordt gevraagd, zal een identiteitsbewijs moeten worden getoond.’ Uiteindelijk snapt Donner zelf niet meer wat hij zegt: ‘Het wetsontwerp ziet dus niet op een draagplicht. Het algemeen belang dat wij willen beschermen, is niet dat men het draagt, … .’ En als de discussie te lang duurt komt de aap uit de mouw. ‘Of het gedragen wordt, interesseert mij niet,’ verzucht de Minister alsof de duidelijkheid in zijn hoofd iets is dat logisch te bevatten moet zijn. Of de Minister is hyper slim en niemand kan hem volgen of de Minister kraamt wartaal uit en hij is nog steeds niet te volgen. De zin ervoor zegt hij namelijk: ‘Het enige dat wij regelen, is dat het getoond wordt.’ Er staat niets in over moeten of dwang, het gaat om het tonen dus dan is er geen sprake van een draagplicht in de zin dat men het bewijs mee dient te nemen, maar is er sprake van een toonplicht in de zin dat men het bewijs kan, met nadruk op kan, tonen wanneer men wil. Deze redenering wordt ook door de Minister bevestigt: ‘Als er een draagplicht is, moet er gedragen worden, ongeacht de situatie. Dan moet je ook een regeling hebben op basis waarvan je iedereen op straat kunt controleren, niet om de identiteit te vragen maar om te zien of hij het draagt.’ We zijn terug bij af. De wetgever wil ons doen geloven dat de wet zegt dat wij het legitimatiebewijs moeten tonen. In deel 2 hebben we al in een taalkundige exercitie gepoogd achter de inhoud van de wet te komen, zonder duidelijke conclusie. Hier kunnen we alleen besluiten dat als de wet niet is ingevoerd om de criminaliteit te bestrijden, lees het tegengaan van het opgeven van een valse naam, maar om zoals mevrouw Westerveld van de PvdA het benoemt ‘gezagstoename dus’ dan is het niet dragen van een identiteitsbewijs geen overtreding aangezien de wet niet bijdraagt aan een redelijke uitoefening van het werk van de politiefunctionaris, maar slechts bedoeld is hem of haar meer gezag te geven. Als gezag hem zit in dwang zoals de wet volgens de Minister impliceert dan zou het zonder meer te prefereren zijn als elke Nederlander vanaf nu zijn legitimatiebewijs thuis laat aangezien er dan bij controles altijd beboet moet worden en er altijd vrijspraak dient te volgen omdat nooit van een redelijke taakuitoefening sprake kan zijn. Eigenlijk is de wet gewoon een wetenschappelijk experiment van het Ministerie van Justitie om het werk van politie en parket te controleren. Dit komt ook overeen met de verwachte resultaten die de Minister in het vooruitzicht stelt. ‘De effectiviteit van het wetsontwerp zal moeilijk meetbaar zijn in die zin dat er meer of minder overtredingen worden geconstateerd.’ In simpel Nederlands, we voeren een wet in, niet ter bestrijding van de criminaliteit, die het gezag van de agent op straat moet vergroten, maar die volstrekt niet te controleren is door parlement of welk onderzoeksinstituut dan ook. Politiek en ambtenarij zijn daarmee verworden tot een soort hobbyisme in het schrijven van wetgeving en burgers dienen zich te schikken naar de grillen van de sterke arm. Een gevaarlijke ontwikkeling.