A. wordt aangehouden voor het niet opvolgen van een ambtelijk bevel. A. was gewoon aan het werk, ’s nachts op een industrieterrein. Het beveiligingsbedrijf dat de beveiliging verzorgt van diverse bedrijven op het terrein was op de hoogte van de nachtelijke aanwezigheid van A. en zijn collega. A. zit een nacht in de cel en moet voor de rechter komen. De rechter wil de getuigenverklaringen van de collega van A. en de leiding van het bedrijf waar A. werkt niet horen. A. wordt veroordeeld. De politie heeft nooit gereageerd op meldingen van het bedrijf waar A. werkt dat er ’s nachts mensen werkzaam zijn op die locatie. Hier het relaas van A. zelf en zijn collega. De Wet op de Uitgebreide Identificatieplicht in de praktijk.
Op 6 februari 2009 was ik werkzaam bij N. op het terrein R., waar ik inmiddels al vijf jaar lang werk. Ik werk van 23:00 tot 5:00 uur. Rond half vier ging mijn collega, R. T., naar buiten om een sigaret te roken.
Er was nog veel werk te doen en aangezien ik zelf niet rook ben ik niet meegegaan. De voordeur stond open en op een gegeven moment hoorde ik mijn collega met iemand praten. Ik kon niet verstaan wat er gezegd werd. Na ongeveer tien minuten vond ik het toch allemaal net iets te lang duren, ik ben toen een kijkje gaan nemen. Vanuit de deuropening kon ik zien dat mijn collega een kopje thee in z’n hand had en in gesprek was met een agent. “Je trekt ze wel aan,” zei ik tegen mijn collega. Eerder in de nacht waren er ook al agenten langs geweest.
De agent zag mij en vroeg zonder enige introductie of uitleg of ik mijzelf wilde identificeren. Ik ben toen terug gelopen naar mijn werkplek om mijn portemonnee op te halen. Op weg terug naar de voordeur pakte ik mijn rijbewijs uit mijn portemonnee en hield dat zichtbaar vast in mijn linker hand. Ik vroeg de agent wat de aanleiding van zijn verzoek was. De agent antwoordde dat er in de buurt veel werd ingebroken. Ik vroeg wat wij daar mee te maken hadden.
De agent negeerde mijn vraag en vroeg om mijn ID. “Waarom, zijn wij verdacht, is hier sprake van inbraak,” vroeg ik terwijl ik naar de voordeur wees. “Ik kan ook moeilijk gaan doen,” zei de agent. Ik heb niks verkeerds gedaan, ik ben gewoon aan het werk in mijn eigen bedrijfspand en ben verder ook niet buiten geweest. Ik laat mij niet zo maar intimideren en zei vervolgens, “doe maar moeilijk als je wilt, ik heb niks verkeerds gedaan.”
De agent stapte naar binnen en probeerde mijn rechter hand vast te pakken terwijl hij aankondigde dat ik onder arrest stond wegens het weigeren van een ambtelijk bevel. Geschrokken van de actie van de agent trok ik mijn hand weg en deed ik een stapje terug. “Wat ben je aan het doen, blijf van me af!,” riep ik. Ik probeerde ook nog wanhopig mijn rijbewijs aan hem te overhandigen. De agent leek daar niet meer in geïnteresseerd. Nadat ik besefte dat het geen nut meer had om met de agent te communiceren heb ik mijn verzet gestaakt. Maar dat mocht niet baten, de agent ging op dezelfde wijze verder, trok mij het pand uit en duwde mij tegen een bord aan, hier probeerde hij mijn in de boeien te slaan. Ik had nog altijd mijn portemonnee en rijbewijs in mijn linker hand en om mee te kunnen werken was het noodzakelijk om die kwijt te raken. Ik vroeg aan mijn collega om mijn portemonnee aan te pakken. De agent schreeuwde toen krampachtig dat hij op zijn plek moest blijven staan.
De politiewagen die de agent had opgeroepen kwam aanrijden. Vanuit de auto kon ik zien dat de agent het pand betrad. Nadat hij het pand doorzocht had en mijn identiteitsbewijs al in beslag had genomen, ben ik afgevoerd naar het politiebureau. Ik probeerde aan de agenten in de auto nog duidelijk te maken dat ik ten onrechte opgepakt was, maar er werd niet geluisterd of gereageerd. Op het politiebureau werd mij verteld dat ik mijn verhaal kon doen bij de officier van justitie. Nadat ze mij gefouilleerd hadden heb ik mijn trui moeten afstaan omdat er touwtjes in zaten. Het was koud. Na ongeveer 30 minuten kwam de officier van justitie langs, helaas alleen maar om mij te vertellen waarvoor ik vast zat. Zonder mij een mogelijkheid te geven mijn verhaal te doen is hij weggegaan. Kort daarna ben ik verplaatst naar een grotere cel, met een wc en een leren bank die als bed diende, ik kreeg daarbij 2 liter water mee, een wc rol en een wegwerpbare deken. Ik heb daar een aantal uren doorgebracht, zonder dat ik wist wat me te wachten stond. Uiteindelijk rond een uur of 11 kwam er een agent mijn cel binnen, die mij meenam naar een kamertje, waar ik mijn verklaring kon afleggen.
Voor het gesprek meldde ik dat ik het volstrekt belachelijk vond hoe zij met mij waren omgegaan. “Ik werk al 12 jaar lang met deze collega en ik weet zeker dat hij er een hele goede reden voor heeft,” zei de agent die mij verhoorde. Deze opmerking gaf mij het gevoel dat de agent bevooroordeeld was en niet in staat was om objectief naar mijn verhaal te luisteren. Dat bleek later ook wel te kloppen, nadat ik het proces-verbaal had gelezen. Ik heb toen wel mijn handtekening onder deze verklaring gezet, maar dat was meer omdat ik mentaal en fysiek er helemaal doorheen zat en ik er vanaf wilde zijn. Ik had gewoon niet meer de kracht om mij te verzetten. Ik heb geen eerlijke kans gekregen om mijn verhaal te doen, de vragen werden door hem gesteld en vervolgens ook in zijn woorden opgeschreven. Mijn woorden zijn verdraaid en er zijn stukken weggelaten. Kortom ik sta niet 100% achter de verklaring. Nadat ik zijn vragen had beantwoord ben ik weer teruggebracht naar mijn cel, hier heb ik nog ongeveer een uur gewacht, daarna is er weer een agent mijn cel binnen gekomen, ditmaal om te vertellen dat ik mijn spullen kon pakken en kon gaan. Ik ben zonder enige verklaring of excuus vrij gelaten. Al mijn spullen lagen nog op het werk, ik had geen jas, geen sleutels, helemaal niks.
Toen ik aan een agent vroeg of ze mij naar huis konden brengen omdat ik geen jas had, zei hij “we zijn hier geen taxibedrijf.”
Mijn werkgever heeft namens mij en het bedrijf een klacht ingediend. Hier is een maand later op gereageerd. Mevrouw H. van Putten, de klachtenbehandelaar, schreef het volgende:
In ons telefoongesprek kwamen wij tot de conclusie dat er in de communicatie een aantal zaken niet goed waren gegaan. Uw werknemer meneer S. had mogelijk iets duidelijker kunnen zijn in zijn communicatie en de politie had ook duidelijker kunnen zijn in de communicatie.
Op 20 april 2009 kreeg ik een brief van het centraal justitieel incasso bureau daarin stond vermeld dat ik verdacht werd van één of meedere strafbare feiten. Ik kreeg een transactievoorstel van 170 euro en ik moest dat voldoen voor 10 mei, anders zou ik gedagvaard worden en voor de rechter moeten verschijnen. Datum voor die dagvaarding was 25 september 2009 om 11 uur.
Ik heb in de tussentijd mijn proces-verbaal opgevraagd, tot mijn verbazing kwam ik er achter dat het verhaal van de agent niet overeenkomt met het verhaal zoals ik hem meegemaakt heb. De verklaring van verbalisant Splint bevat onwaarheden. Omdat deze verklaring onder ambtsbelofte is afgelegd, wil ik graag dat het verder onderzocht wordt en hier eventueel bijpassende sancties voor volgen.
Het gaat om de volgende delen uit zijn verklaring:
Ik heb terstond de dienstdoende centralist van politie Flevoland in kennis gesteld. Ik heb ook om een achtergrond gevraagd van een (1) noodhulp auto. Ik ben naar het bedrijf gereden en heb de manspersoon staande gehouden.
Ik kan hiervan niet met zekerheid zeggen dat het niet is gebeurd, maar ik wil graag opmerken dat er geen noodhulp auto is verschenen, pas nadat hij tijdens het uitvoeren van de arrestatie om een noodhulp auto gevraagd had kwam er één aanrijden en deze was er binnen een paar minuten.
Ik vertelde hem dat er nog een politieauto ter plaatse kwam zodat ik zeker kon zijn van het feit dat er geen inbraak plaats vond.
Volgens mijn collega waaraan hij dit zogenaamd vertelde, is dit niet gebeurd.
Ik heb daarop de 2e betrokkenen aangesproken en op duidelijke wijze gezegd dat ik een geldig legitmatiebewijs ter inzage wilde hebben. Ik hoorde dat de mij onbekende manspersoon vroeg: “waarom.” Ik legde hem uit dat ik het vreemd vond dat er ‘s nachts mensen op het industrieterrein waren. Ik vertelde hem tevens dat er recentelijk een inbraak had plaatsgevonden op de randstad. Ik vertelde de manspersoon dat ik wilde weten wie hij was.
Nadat hij mij om een identiteitsbewijs had gevraagd, ben ik naar binnen gelopen om dat op te halen, daarbij heb ik geen vragen gesteld. Die heb ik pas gesteld nadat ik terug kwam.
De volgende passage uit zijn verklaring klopt dan automatisch ook niet meer. Ik ben namelijk al bij zijn eerste verzoek om mijn ID naar binnen ben gelopen. Verder geloof ik ook niet dat hij niet heeft gezien dat ik mijn rijbewijs uit mijn portemonnee haalde. Als hij dat al in de gang niet heeft gezien dan heeft hij het een paar minuten later zeker wel gezien, want toen hield ik het voor zijn neus terwijl hij mij in de boeien probeerde te slaan. De afstand daarbij was niet meer dan een meter.
Ik vroeg hem daarop weer om zijn legitimatiebewijs. Ik zag dat hij daarop ineens naar binnen liep. Ik zag dat hij een kamer in liep en meteen terug kwam naar de voordeur. Ik zag dat hij iets uit zijn portemonnee haalde. Ik kon niet goed zien wat dit was. De afstand tussen deze onbekende manspersoon en mij, verbalisant, was ongeveer 2.5 meter. Voor het pand was verlichting welke de omgeving verlichte. Ik zag dat de andere manspersoon, betrokkene T., rechts van mij bleef staan.
Ik vroeg de mij onbekende manspersoon weer om een geldig legitimatiebewijs. Ik hoorde dat de mij onbekende manspersoon vroeg: “nee, waarom?” Ik heb hem daarop officieel gevorderd zijn legitimatiebewijs ter inzage af te geven. Ik hoorde de mij onbekende manspersoon weer vragen: “nee, waarom?”
Ten eerste heb ik hem niks geweigerd. Het woord nee heb ik niet laten vallen, het klopt wel dat ik vroeg waarom wij als verdachten werden gezien en waarom de andere inbraak die ergens anders was gepleegd op ons betrekking had. Op geen enkele van de boven genoemde vragen is antwoord gegeven. De verbalisant bleef herhalen dat hij het verdacht vond en dat hij mijn ID wilde zien. De verbalisant heeft nooit duidelijk aan gegeven dat hij op deze vragen geen antwoord wilde geven. Hij leek er eerder geen antwoord op te hebben. Dat is op zich ook niet gek! Want er was niet ingebroken en daarom was er ook geen spoor van inbraak. Het is voor mij onbekend wat er verder zo officieel is aan “ik wil gewoon je ID zien.” En waarom het antwoord “waarom” als een weigering gezien wordt.
Ik deelde de man mede mee te werken en zijn legitimatie te tonen. Ik hoorde dat de mij onbekende manspersoon toen zei tegen mij, verbalisant: “of anders?” Ik deelde hem toen mede dat hij dan zou worden aangehouden ter zake niet voldoen aan een ambtelijk gegeven bevel. Ik hoorde dat de mij onbekende manspersoon toen zei: “dan doe je dat toch, of woorden van gelijke strekking.” Ik deelde hem toen mede dat hij aangehouden was.
Deze alinea is totaal omgedraaid, de agent zei tegen mij “ik kan ook moeilijk gaan doen,” nadat ik een vraag stelde, daarop antwoordde ik “doe maar moeilijk als je wilt, ik heb niks verkeerds gedaan.”
Het gesprek verliep volgens de agent als volgt:
Splint: Ik wil je legitimatiebewijs zien.
A.: of anders?
Splint: dan word je aangehouden ter zake niet voldoen aan een ambtelijk gegeven bevel.
A.: “ doe maar moeilijk als je wilt, ik heb niks verkeerds gedaan “
Maar de volgende weergave klinkt toch veel logischer…
A.: Wat is er zo verdacht aan ons, waarom…
Splint: ik kan ook moeilijk gaan doen
A.: doe maar moeilijk als je wilt, ik heb toch niks verkeerds gedaan.
Ik zag dat de manspersoon zich toen probeerde te ontrekken aan zijn aanhouding. Ik zag dat hij het bedrijf in wilde lopen. Ik heb vervolgens het bedrijf betreden en de verdachte toen bij zijn rechterarm vast gepakt. Dit ter voorkoming dat de verdachte van mij weg wilde lopen. Ik voelde en zag dat hij zijn rechterarm omhoog deed. Met veel moeite kon ik, verbalisant, de rechterarm van de verdachte vast houden.
Nadat ik zei “doe maar moeilijk als je wilt,” deelde de agent mij mee dat ik aangehouden was wegens het weigeren van een ambtelijk bevel. Hij stapte toen het pand binnen, het pand dat ik nooit verlaten heb en waar ik dus nog in stond. Hij greep naar mijn rechter hand en toen heb ik inderdaad mijn arm weggetrokken omdat ik met “doe maar moeilijk,” niet bedoelde, pak mij maar op! Vervolgens heb ik wanhopig mijn rijbewijs aangeboden, wat hij overigens ook voor het gemak even is vergeten te melden in zijn verklaring.
De heer Splint heeft mij niet alleen van mijn vrijheid ontnomen, hij heeft mij een boel stress en zorgen geleverd. Dit nare incident heeft mijn vertrouwen in de politie behoorlijk aangetast. Ik ben tot op heden nog nooit in aanraking geweest met de politie, ik heb niet eens een snelheidsboete op mijn naam staan, ik heb nooit van mijn leven alcohol of drugs gebruikt. Toch word ik hier behandelt als een crimineel en moet ik een boete betalen voor een misdrijf dat ik niet gepleegd heb.