• Buro Jansen & Janssen is een onderzoeksburo dat politie, justitie, inlichtingendiensten, de overheid in Nederland en Europa kritisch volgt. Een grond-rechten kollektief dat al 30 jaar publiceert over uitbreiding van repressieve wetgeving, publiek-private samenwerking, bevoegdheden, overheids-optreden en andere staatsaangelegenheden.
    Buro Jansen & Janssen Postbus 10591, 1001EN Amsterdam, 020-6123202, 06-34339533, signal +31684065516, info@burojansen.nl (pgp)
    Steun Buro Jansen & Janssen. Word donateur, NL43 ASNB 0856 9868 52 of NL56 INGB 0000 6039 04 ten name van Stichting Res Publica, Postbus 11556, 1001 GN Amsterdam.
  • Publicaties

  • Migratie

  • Politieklachten

  • Een zwijgzame CRI’er, twee anonieme informanten

    een opmerkelijk geval van internationale politiesamenwerking.

    Ravage februari 1998 Wil van der Schans  

    Twee jaar geleden werd in Amsterdam de Schot Alan C. gearresteerd. Door de Duitse justitie verdacht van poging tot doodslag op een Duitse politie-agente. Tijdens een demonstratie op 3 oktober 1990 tegen de Duitse eenwording werd zij door een demonstrant met een staaf op haar helm geslagen. In Nederland een geval van openlijke geweldpleging, in Duitsland poging tot doodslag. Na een aantal maanden voorarrest werd Alan C. uitgeleverd aan Duitsland. Daar is hij uiteindelijk op 1 april 1997 vrijgesproken.
    In de opsporing van Alan C. speelde de Dienst Bijzondere Recherchezaken (DBRZ) van de Centrale Recherche Informatiedienst (CRI) en de Binnenlandse Veiligheidsdienst (BVD) een sleutelrol. Twee informanten uit Alan C’s directe omgeving leverden in het onderzoek de belangrijkste verklaringen. Alan C. woonde destijds in het Amsterdamse kraakpand ‘Vrankrijk’. Beiden informanten verschenen niet op het proces. De DBRZ moest de zaken waarnemen, maar liet te veel vragen onbeantwoord. Een mislukte U-bocht-constructie?


    Op 3 oktober 1990 viert Duitsland feest. De Berlijnse muur is gevallen, Duitsland wordt na 45 jaar weer één. Maar toch is niet iedereen blij. Tegen het feestgedruis in proberen krakers, autonomen en anti-imperialisten hun dwarse mening te ventileren. Vroeg in de avond verzamelen zij zich in Kreuzberg voor een demonstratie tegen dat ene Duitsland. Met leuzen als ‘Nie wieder Deutschland’ appelleren zij aan de gevaren van het Derde Rijk. Net als bij de jaarlijkse 1 mei demonstraties is de sfeer grimmig. Op de Alexanderplatz, in het voormalige Oost-Berlijn, vliegen de eerste stenen door de lucht, auto’s worden vernield en winkelruiten ingegooid. De politie is niet goed voorbereid. ME is niet paraat, de feestende massa in de stad zorgt al voor genoeg chaos. Om negen uur krijgen de agenten opdracht zich terug te trekken.
    Dan gaat het mis. Uit de voorste rij van de demonstratie rent iemand naar voren. Hij heeft een grote staaf in z’n handen. In luttele seconden bereikt hij de achtergebleven politie-agente Manuela Tews. Hij haalt uit. Tews, die net in haar auto wil stappen, kan de klap niet meer afweren. Met ingedeukte helm en flinke hoofdpijn rijdt ze weg. Een asperientje van de politiearts houdt haar op de been. Haar huisarts constateert een dag later een lichte hersenschudding.
    Een geval van openlijke geweldpleging, althans hier in Nederland. In Duitsland ligt dat anders. Pers en politie reageren furieus. “Autonomen verstoren feest”, “Zwarte Blok slaat weer toe”. Politiewoordvoerders spreken over een bewuste poging tot moord. De ‘aanslag’ wordt vergeleken met de schoten op agenten tijdens een demonstratie in Frankfurt in 1987. Het is bittere ernst. Er wordt direct een fiks opsporingsteam op de zaak gezet, barbertje moet hangen.
    Het team begint met een onverwachte meevaller. De rel op de Alexanderplatz is namelijk beeldje voor beeldje vastgelegd. De camera’s van de Oost-Duitse Stasi functioneerden die dag nog op volle toeren. De kwaliteit laat echter te wensen over. De beelden zijn te vaag om de dader te kunnen identificeren. Ook de foto’s die een aantal persfotografen ter plekke hebben genomen geven geen uitsluitsel. De duidelijkste van deze foto’s gebruikte de politie op een opsporingsaffiche. Na een uitzending van het progamma X-Y Ungelöscht kwamen meer dan 300 tips binnen. De één herkende zijn buurman, de ander de krakers van de hoek, ga zo maar door. Gedesillusioneerd legde het team het bijltje erbij neer.
    Inmiddels is het vijf jaar later, januari 1996. Een nietsvermoedende Alan C. ligt nog in bed, nog bij te komen van oud en nieuw, van de bezoekjes aan zijn oude vrienden in Vrankijk. Met hels kabaal wordt de deur ingebeukt en voor hij het door heeft ligt hij in een geblindeerd politiebusje. Pas in de Bijlmerbajes wordt duidelijk wat er aan de hand is. De Duitse justitie verdenkt hem van poging tot doodslag op Manuela Tews. Bewijs: een getuigenverklaring van een Nederlandse informant. De uitlevering is slecht formaliteit, het wachten is op het proces.
    Op 19 februari 1997 is het zover. In de rechtbank van het Berlijnse district Moabit begint in een klein bijzaaltje het proces tegen Alan C. De eerste procesdagen draaien vooral om de herkenning van Alan C. door een aantal politie agenten. Manuela Tews zegt hem aan zijn ‘priemende blik’ te herkennen. Berekeningen van de advocaten van Alan C. tonen aan dat het incident maar 0,8 seconde heeft geduurd. Bovendien is op de Stasi-video duidelijk te zien dat Tews zich in die korte tijd met haar hoofd afwende. Ook aan de herkenning van Alan C. door andere agenten werd door de advocaten sterk getwijfeld. Er is geen Oslo¬confrontatie geweest. Getuigen moeten de dader dan uit een rij herkennen.
    In rap tempo worden vervolgens een aantal deskundigen van het Bundes Kriminal Ambt (BKA) aan het woord gelaten. Het Openbaar Ministerie moet bewijzen dat er sprake was een poging tot doodslag. De advocaten houden het op openlijke geweldpleging. Het Openbaar Ministerie staat zwak. Het onderzoek van het gerechtelijk laboratorium toont aan dat de staaf niet van ijzer maar van hout was. Volgens de advocaten moet er dan wel erg hard zijn geslagen wil er sprake zijn van een poging tot doodslag. Met ingewikkelde berekingen probeert een andere deskundige uit leggen dat de snelheid van de slag en de indeuking van de helm vergelijkbaar zijn met een val van een motor bij 180 km/u. De helm had echter al beschadigingen, de berekening blijft theoretisch.
    Belangrijkste vraag die op het proces beantwoord moet worden is of het wel Alan C. was die geslagen heeft. Uitsluitsel hierover moet komen van twee informanten uit Nederland, de kroongetuigen van het OM. Bij aanvang van het proces wordt echter duidelijk dat zij niet komen getuigen, beiden is anonimiteit beloofd. In hun plaats moeten K. Gebauer, leider van het Berlijnse opsporingsteam, en H. Plugge van de Nederlandse DBRZ verschijnen. Zij hebben gesproken met één van de informanten.
    Gebauer verklaart dat de tip over Alan C. bij hem binnenkwam op 7 juli 1995. Via de BKA hoorde hij dat de Nederlandse geheime dienst een tip had in deze zaak. Zij hadden een informant, die Alan C. heeft herkend van het opsporingsaffiche. Alan C. was volge ns de Nederlandse dienst ‘gedurende langere tijd actief in de kraakbeweging’. Bovendien zou hij ‘in verschillende Europese landen als een links radiaal te boek staan’. Na binnenkomst van de tip heeft Gebauer contact opgenomen met Plugge van de CRI. Op 14 november 1995 reist hij samen met collega Vogt naar Zoetermeer en praat ruim een uur met de informant.
    ‘De informant kent Alan C. persoonlijk. Van 1987 tot en met 1990 zagen ze elkaar bijna dagelijks’. Gebauer schetst in de woorden van de informant Alan’s achtergrond. ‘Alan hoorde bij de harde gewelddadige kern van de Amsterdamse kraakbeweging (het Zwarte Blok). Hij was een beroepsactivist, iemand die altijd voorbereid was op geweld. Bij demonstraties en rellen stond hij steeds in de voorste rij en zocht de konfrontatie met de politie. Zijn kleren werden op die verwachtingen uitgekozen. Bijvoorbeeld ‘snelle schoenen’, als er rekening gehouden moest worden met vluchten. Zulke schoenen draagt de dader ook op de opsporingsfoto’. Van die foto zou de informant Alan C. herkend hebben. De informant vertelde Gebauer ook dat Alan C. in oktober 1990 met een aantal krakers uit Amsterdam naar Berlijn is gegaan. Na terugkomst uit Berlijn was Alan C. volgens de informant nog ongeveer 1 week tot 10 dagen in Amsterdam, daarna is hij verdwenen. Over de identiteit en het geslacht van de informant wil Gebauer niks kwijt, wel dat deze geloofwaardig en betrouwbaar overkwam. Gebauer weet niet door wie de informant gerund wordt.
    Daarover moet H. Plugge van de DBRZ duidelijkheid verschaffen. De DBRZ is de afdeling van de CRI die zich bezig houdt met terreurbestrijding en politiek gewelddadig activisme. Recentelijk maakte Plugge nog deel uit van het opsporingsteam naar RaRa. Op 3 maart 1997 verschijnt hij voor de rechtbank. Onherkenbaar geschminkt, een vals baardje en twee stevige bodyguards aan zij. Het lijkt of de informant zelf verschijnt. De rechter begint.
    ‘Hoe kwam u aan de informant?’
    Die was al enkele jaren bij ons bekend
    ‘Is het een burger of een politie ambtenaar?’
    Het is geen politie, maar een burger.
    ‘Is de informant ook in Berlijn geweest’
    Daarover kan ik niets zeggen.
    ‘Heeft Alan volgens de informant misschien opgeschept over de misdaad?’
    Nee.
    ‘Heeft de informant nog meer over Alan verteld?’
    Nee, ik heb alleen de foto laten zien en de informant heeft Alan daarvan herkend.

    Plugge’s vage en spaarzame antwoorden wekken verwarring. Na een kwartier komt de aap uit de mouw.

    ‘Was u aanwezig bij gesprek met Gebauer en informant?
    Ja, in Zoetermeer met de BKA en de informant.
    ‘Hoe ging dat verhoor?’
    De informant werd door Gebauer gehoord, daar ben ik bij geweest, een andere informant heeft de foto gezien.
    ‘U bedoeld dat deze informant een andere was dan die waar u zonet over sprak?’
    Ja, de tweede informant heeft de foto gezien en verklaarde 100% zeker te weten dat het Alan was.
    ‘En de eerste informant?’
    Daar heb ik geen verklaring van opgenomen, ik was wel bij gesprek met Gebauer.

    Na enig doorvragen wordt het de rechter enigszins duidelijk. Volgens Plugge zijn er twee informanten. Eén van de BVD en een ander van de DBRZ, van Plugge zelf. Gebauer heeft met de BVD-informant gesproken, daar was Plugge wel bij, maar hij kent de betreffende informant verder niet. Voor zijn onduidelijkheid verexcuseert Plugge zich. ‘Het gesprek met de BVD-informant heeft immers al 5 tot 6 jaar geleden plaatsgevonden, daarom kan ik het mij niet zo goed herinneren’. De rechter reageert verbaasd. Volgens Gebauer en het proces verbaal vond dat gesprek immers in november 1995 plaats.
    De achtergrond van Alan C. speelt een belangrijke rol in het proces. De links-radicale demonstratie van 3 oktober 1990 werd algemeen veroordeeld. Het feest van de Duitse Eenwording was bruut verstoord door het ‘Zwarte Blok’. Plugge voelt dit niet aan als de rechter naar Alan’s achtergrond vraagt. ‘Heeft u wel eens van het Zwarte Blok gehoord?’
    Nee, dat ken ik niet.
    ‘Ik bedoel kan het zo geweest zijn dat Alan bekend stond als politiek gewelddadige harde activist’.
    Dat weet ik niet.
    ‘Was Alan dan niet bij u bekend?’
    Nee.
    ‘Stond hij dan niet geregistreerd’
    Nee, niet bij ons in Zoetermeer,….. misschien in Amsterdam.
    ‘Ja ik neem aan dat er in Zoetermeer geen demonstraties zijn?’

    Wat een beslissende getuigenis tegen Alan C. had moet worden eindigt in debâcle. De rechter is zo ontevreden over Plugge’s verklaring dat hij de informanten zelf wil spreken. Aan het einde van de zitting laat hij een brief opmaken voor de BVD en de CRI met het verzoek de informanten naar Berlijn te laten komen.
    Twee weken later, op 18 maart 1997, leest de rechter een brief voor uit Holland. De CRI heeft z’n huiswerk nu beter gedaan, er is nog eens met de informant is gesproken. De CRI meldt dat bij de informant bekend was dat Alan C. op 29 september 1990 naar Berlijn zou vertrekken, ‘een controle van zijn kamer op 3 oktober om 13.00 uur heeft uitgewezen dat Alan op dat moment niet aanwezig was’. De informant verklaarde ook dat het opsporingsaffiche van de Duitse politie op Alan’s kamer heeft gehangen.
    Om de miskleun van Plugge over Alan’s achtergrond goed te maken heeft de CRI een volledige lijst van Alan’s strafzaken bijgevoegd. Een aantal veroordelingen wegens diefstal en brandstichting en een seponering voor openlijke geweldpleging. De CRI wijst net als de BVD een getuigenis van haar informant nog steeds af. Er zijn afspraken met de informanten over anonimiteit en die willen beide diensten niet schenden.
    Op 1 april 1997 wordt de rechtszaak voortgezet. De rechter leest voor uit een nieuwe brief van Plugge. Die schrijft hoe Alan C. in oktober 1990 terugkwam uit Berlijn en in ‘Vrankrijk’ beweerde dat hij een politie-agente had geslagen met een staaf. Een tijd later kwam een Duitse bezoeker met het opsporingsaffiche en dat zou Alan hebben opgehangen in zijn kamer. Plugge schrijft meer willen vertellen en verschijnt onverwacht in de rechtszaal.
    Ondanks die belofte is Plugge’s verklaring opnieuw voer voor speculatie. Plugge begint over de informant die zelf op Alan’s kamer is geweest en daar het opsporingsaffiche heeft gezien. Dat was de informant die Gebauer ook heeft gesproken. Twee vragen later heeft Plugge het over de informant die pas drie jaar (vanaf 1994) voor hem werkt. Deze informant was niet speciaal op ‘Vrankrijk’ gericht, maar op de links-terroristische beweging.
    De onduidelijkheid over de positie van de informanten wordt nog groter als de rechter vraagt hoe het komt dat Alan C. pas in 1995 in beeld is gekomen. Plugge antwoordt nuchtertjes dat ‘in 1991 een informant al gezegd had dat het om Alan C. ging’. De BKA is destijds onmiddellijk van die informatie op de hoogte gesteld. Of die informatie ook bij het Berlijn opsporingsteam terecht is gekomen weet Plugge niet. Pas in 1995 toonde deze zich geïnteresseerd.
    Het is de rechter duidelijk teveel geworden. Nederland werkt nauwelijks mee aan de zaak. De betrouwbaarheid van de informanten kan niet getoetst worden. En als klap op de vuurpijl blijkt de eerste informatie toch al in 1991 aan Duitsland te zijn doorgegeven. Gezien Plugge’s eerste verklaring lijkt het gesprek met de BVD-informant en Gebauer toen al p laats te hebben gevonden. Nog diezelfde dag komt de rechtbank tot een uitspraak. Alan C. wordt vrijgesproken. Hij krijgt een schadevergoeding voor zijn voorarrest.

    Waarom werkt de DBRZ zo hard mee aan de voorbereiding van de rechtszaak en laat de dienst het op het moment zelf afweten?
    Al tijdens de rechtszaak legt Plugge uit dat de DBRZ vaak het verzamelen van informatie voor
    vervolging laat gaan. De rechter: ‘Ik moet er nog een keer op terugkomen. Werd of wordt Vrankrijk in de gaten gehouden?’
    Nee, ik hou me in het bijzonder met de linksterroristische scene bezig, niet met de kraakbeweging.
    ‘Maar daarbinnen zijn toch zeker wel overlappingen? Als uw geloofwaardige informant nog nooit info heeft gegeven die heeft geleid tot een vervolging, werkt hij dan niet eerder in een onschuldig Umfeldt?’
    De informant beweegt zich in het milieu van links activisten, daar komt het ook vaak genoeg tot gewelddadigheden.
    ‘Komt het vaak tot geweld of maar zelden?’
    Dat hangt er maar net van af, soms veel, soms zelden.
    ‘En toch heeft die informatie nooit tot vervolging geleid?’
    Nee’Dus was die informant niet zo slim’
    Zo kan je dat niet zeggen, het was niet allemaal even onschuldig, maar soms kan je beter sommige informatie zelf houden, ook om de informant te beschermen.
    ‘Maar als de info door ander feiten bevestigd wordt kan je de informant toch beschermen?’
    Vaak is het hebben van informatie van groter belang dan processen.

    In dit geval is besloten de informatie wel in te zetten in een proces. De DBRZ was waarschijnlijk op de hoogte van het feit dat Alan C. in 1995 vanuit Japan, waar hij woont bij zijn vriendin, op reis ging naar Europa. Hij bezoekt wat oude vrienden en gaat bij z’n moeder langs. In een fax van de BKA naar de Berlijnse politie van 7 juli 1995 wordt voor het eerst melding gemaakt van de tip uit Holland: ‘er zijn goede mogelijkheden, zijn huidige verblijfplaats te lokaliseren’. Deze informatie kwam van Plugge’s DBRZ. Deze dienst lijkt Alan’s bewegingen nauwkeurig te volgen.

    In mei 1995 gaat Alan C. op bezoek bij zijn moeder in Schotland. Daar haalt hij op 9 mei 1995 een nieuw paspoort. Een bericht dat weer opduikt in een fax van
    de BKA aan Gebauer van 30 november 1995. ‘Internationale Zusammenarbeit bei der Bekämpfung des Terrorismus’ luidt de kop.
    De BVD constateert vervolgens dat Alan C. in december 1995 in Amsterdam verblijft. Of de BVD hem op verzoek van de Duitsers in de gaten houdt of op eigen initiatief is niet geheel duidelijk. Opmerkelijk is dat de BVD geen spraakmakende conclusies verbind aan zijn aanwezigheid in Amsterdam. In een ambtsbericht aan de DBRZ zegt de BVD ervan op de hoogte te zijn dat Alan C. in Amsterdam verblijft. Er hoeft alleen geen actie te worden ondernomen. Bij de DBRZ denken ze daar anders over. Plugge stuurt het BVD-ambtsbericht door aan zijn Duitse collega’s, die meteen een rechtshulpverzoek de deur uit doen. Zo gebeurd het dat op een vroege morgen in januari 1996 Alan C. uit zijn logeerbed wordt gevist.
    Duidelijk is dat CRI een belangrijke spilfunctie vervuld in de opsporing van Alan C.. Internationale contacten worden gelegd, informatie van de concurrerende BVD wordt doorgespeeld en informanten worden ‘geregeld’. Dat de CRI het op de rechtszaak zo gigantisch laat afweten lijkt een raadsel. Was men toch niet goed voorbereid op de Duitse volharding de informanten zelf te horen? Of was er eigenlijk maar één informant en wilde men een debâcle voorkomen in de rechtszaal?
    In het kader van terrorismebestrijding in de Europese Unie vindt er regelmatig overleg plaats tussen de verschillende opsporingsdiensten. Wellicht wilde de DBRZ hier ook een keer een goed figuur slaan. Grote miskleun is dan echter het optreden van Plugge in de rechtszaal. Een overtuigende getuigenis van zijn kant had een hoop twijfel bij de rechtbank kunnen weghalen. Nu was het resultaat dat de rechter beide informanten wilde horen.
    En waarom kwamen zij niet? Er zijn immers constructies denkbaar waarbij de rechter, aanklager en advocaat de getuigen achter gesloten deuren kunnen horen. Was er toch meer te verbergen dan in eerste instantie lijkt?
    In het dossier is alleen van de BVD-informant een verklaring
    opgenomen. Dat is het gesprek met Gebauer en Plugge op 14 november 1995. In feite is dit de informatie die in 1991 al bekend was. Gebauer merkt na dat gesprek op dat één verklaring tegen Alan C. erg mager is voor een veroordeling. Hij vraagt Plugge een tweede informant te zoeken. Heel snel, binnen 16 dagen heeft Plugge een tweede informant.

    In eerste instantie weet de eerste informant veel meer dan de tweede. De eerste informant komt immers uit Alan’s directe omgeving. Hij/zij houdt al vanaf 1987 de linkse actiescene in en om het Amsterdamse kraakpand ‘Vrankrijk’ in de gaten. De CRI-informant, volgens Plugge pas in 1994 geworven door de CRI, weet slechts Alan C. te herkennen van het opsporingsaffiche. Toch komt de CRI, en niet de BVD, tijdens het proces met meer informatie. Bijvoorbeeld de controle van Alan’s kamer in Vrankrijk op de dag van de demonstratie. Deze ‘kamercontrole’ op 3 oktober 1990 roept veel vragen op. De tweede informant is pas in 1994 geworven door de DBRZ. Was het dan toch de eerste informant die Alan’s kamer betrad? Maar waarom komt dan de CRI met deze informatie en niet de BVD? Zijn informant één en twee niet gewoon één en dezelfde persoon. Iemand die een aantal jaren door BVD/PID gerund werd en is overgegaan naar de DBRZ. ‘Beide’ informanten konden dan ook nooit komen getuigen, zelfs niet achter gesloten deuren. De rechter zou de U-bocht constructie dan altijd doorprikken en de DBRZ zou een flater slaan.