Tijdens de behandeling van de Wet op de Uitgebreide Identificatieplicht zei voormalig Minster Donner van Justitie over het identiteitsbewijs: ‘Of het gedragen wordt, interesseert mij niet’.
Een opmerkelijke uitspraak voor een minister die continu benadrukte dat het dragen van een paspoort Nederland een stuk veiliger zou maken en bovendien de politie beter zou doen functioneren. Even voor de goede orde vermelden wij hier de letterlijke tekst van de wet. Hoofdstuk II van de uitgebreide identificatieplicht betreft de toonplicht. De tekst luidt: ‘Een ieder die de leeftijd van veertien jaar heeft bereikt, is verplicht op de eerste vordering van een ambtenaar als bedoeld in artikel 8a Politiewet 1993, een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 ter inzage aan te bieden.’
De minister vertelde de vaste Kamercommissie van Justitie van de Tweede Kamer dat de wet echter; ‘… geen algemene identificatieplicht is in die zin dat het dragen van een identiteitsbewijs op zichzelf een verplichting wordt, want dan zal het niet-dragen op zichzelf een strafbaar feit zijn en zal het vermoeden dat iemand de kaart niet bij zich zal hebben op zichzelf voor de politie al een redelijke grond zijn om er om te gaan vragen.’
Je hoeft dus je legitimatiebewijs niet bij je te hebben en dat is niet strafbaar. Alleen als het noodzakelijk is voor de redelijke uitoefening van het werk van de beambte, het controleren en aanhouden van mensen, mag er naar iemands papieren worden gevraagd. Maar: wat is redelijk en wat is de uitvoering van iemands werk? S. R. vertelde dat zij ’s nachts om 12 uur een straatje in ging waar fietsen verboden is. Zij was aan het afstappen, maar de fiets rolde langzaam voort. Twee agenten doken op uit het duister en hielden haar aan. Ze zou hebben gefietst. Zij ontkent dit. De agenten waren blijkbaar niet overtuigd van hun eigen verhaal en beschuldigen haar van het rijden zonder licht. Opnieuw zei zij dat daar geen sprake van was. De agenten waren allang niet meer geïnteresseerd en vroegen om haar papieren. Zij vroeg waarom zij zich moest legitimeren: ‘Waar heb ik mij schuldig aan gemaakt’. Als zij blijft weigeren moet zij mee naar bureau. Is dit een redelijke uitoefening van het werk van de betreffende beambten? De minister verdedigde in het parlement de redelijke taakuitoefening door te zeggen dat de politiefunctionaris altijd gelijk heeft. Donner: ‘… , dan betekent dit dat onmiddellijk op straat al de discussie wordt
gevoerd over terecht of niet terecht. Uitgangspunt is de rechtmatige vordering.’ Met andere woorden: Als slachtoffer van de wet dien je maar te klagen en te procederen aangezien de politiefunctionaris altijd gelijk heeft. Dit komt neer op preventief strafrecht. Mocht je niet de middelen en kennis hebben om in de pen te kruipen dan, loop je tegen een boete van 50 euro aan of je wordt meegenomen naar het politiebureau. Dit ligt echter allemaal aan jezelf. Eerste Kamerlid voor de PvdA en jurist Mies Westerveld toetst de uitvoeringspraktijk van de wet aan haar eigen ervaringen en komt tot een simplistische conclusie. Zo stond er 12 mei 2006 in de Volkskrant: ‘… Mies Westerveld, die vóór de nieuwe wet stemde en hem nog altijd goed vindt functioneren, ontmoette slechts een vriendelijke Amsterdamse agent die het haar niet kwalijk nam toen ze haar ID-bewijs thuis had laten liggen.’ Westerveld concludeert blijkbaar op basis van haar ervaring dat als je een boete krijgt voor het niet kunnen of willen tonen van je identiteitspapieren is het gewoon je eigen schuld is. Want: ‘…waarschijnlijk ligt het er ook aan hoe je je dan opstelt, als burger,’ zegt zij. Je kunt je papieren gerust thuis laten. Doe gewoon als mevrouw Westerveld. Een beetje schaapachtig giechelen en zeggen ‘eh sorry meneer agentje, ik ben het vergeten.’ Een goed voorkomen en een knipoog doen de rest en je kunt verder fietsen.