• Buro Jansen & Janssen is een onderzoeksburo dat politie, justitie, inlichtingendiensten, de overheid in Nederland en Europa kritisch volgt. Een grond-rechten kollektief dat al 30 jaar publiceert over uitbreiding van repressieve wetgeving, publiek-private samenwerking, bevoegdheden, overheids-optreden en andere staatsaangelegenheden.
    Buro Jansen & Janssen Postbus 10591, 1001EN Amsterdam, 020-6123202, 06-34339533, signal +31684065516, info@burojansen.nl (pgp)
    Steun Buro Jansen & Janssen. Word donateur, NL43 ASNB 0856 9868 52 of NL56 INGB 0000 6039 04 ten name van Stichting Res Publica, Postbus 11556, 1001 GN Amsterdam.
  • Publicaties

  • Migratie

  • Politieklachten

  • Gezocht radicalen

    Rotterdam start in 2006 met een uitgebreid programma om radicalisering in de stad te signaleren en aan te pakken. Preventie en gedragsveranderingen signaleren vormen de belangrijkste onderdelen van de aanpak. We spraken met Lida Veringmeier, hoofd van het bureau Meedoen of Achterblijven.

    “Het actieprogramma heeft drie pijlers. De preventieve aanpak, vroeg signalering en de repressieve aanpak van terroristische dreiging en aanslagen in Rotterdam.”  De preventie van radicalisering in Rotterdam is vooral gericht op ‘het versterkt inzetten van het integratiebeleid’. “Taal, werk, opleiding, stageplekken, tegengaan van discriminatie, daar moeten we met ze allen meer energie in stoppen. Iedereen verdient een volwaardige kans in de maatschappij,” aldus Veringmeier. “Ook bij subsidieverstrekking zal worden gekeken of het project of de organisatie een bijdrage levert aan de integratie.”

    Daarnaast probeert Rotterdam in een vroeg stadium radicalisering te ontdekken. “We doen dat langs drie lijnen. We proberen trends van radicalisering te zien en snelle sfeerbeelden te maken wanneer er in de wereld grote incidenten zijn zoals recent de aanslagen in Londen en we proberen personen die dreigen te radicaliseren weer op het goede spoor te krijgen. Allerlei ambtenaren, en dan moet je denken aan leraren, sociaal werkers, gezondheidswerkers, en dergelijke worden getraind in het herkennen van signalen die er op zouden kunnen wijzen dat iemand radicaliseert. Ze moeten vooral kijken of het gedrag van iemand verandert. En dan nog moet je nauwkeurig wegen wat je tegenkomt.” Veringmeier noemt het voorbeeld van een leraar die ziet dat een leerling na een vakantie een djellaba gaat dragen en vrouwen geen hand meer geeft. “Zo’n eerste verandering hoeft niets te betekenen, maar een leraar die dit merkt kan wel beter gaan opletten. Is het pubergedrag, zijn het verkeerde vriendjes, wat is er aan de hand? Het gaat er om dat we daar met elkaar scherp in worden. Het kan ook aanleiding geven tot een gesprek met de leerling Als er meer verandert in iemands gedrag richting radicalisering kan een leraar het bijvoorbeeld inbrengen in het lerarenoverleg. Misschien is er een andere leraar die beter met diegene kan praten. Lukt dat niet, dan willen wij graag dat het bij ons wordt gemeld en eerder mag ook ” aldus Veringmeier.

    Veringmeier’s bureau (Informatieschakelpunt radicalisering) gaat na een melding kijken wat de gemeente al weet over die persoon. Als het nodig is beslist men dan tot de persoonsgerichte aanpak. “Dat doet Rotterdam nu ook al met veelplegers en hooligans. We zetten zoveel mogelijk betrokken instanties bij elkaar en maken een plan van aanpak om iemand uit de radicaliserende hoek te halen.” Ook gaat op dat moment de informatie door naar de politie. “Het begint in die fase wel serieus te worden,” aldus Veringmeier. “en die aanpak is dus niet vrijblijvend. Het is dan ook echt wel de bedoeling dat iemand het gaat merken. Het begint met een brief van de burgemeester waarin je nog een keer uitdrukkelijk wordt uitgenodigd om mee de doen in de stad. Doe je dat niet dan wacht je een behandeling vergelijkbaar met de VIP-aanpak van de politie (very irritating police). ”

    Amsterdam lijkt nog niet zover te zijn. Volgens gemeentewoordvoerster Mirjam Otten is het programma “Wij Amsterdam” nog erg in ontwikkeling. Amsterdam bekijkt of het mogelijk is goede indicatoren te ontwikkelen die ‘kenmerken’ van het proces van radicalisering karakteriseren, meldde Otten ons. “Deze kenmerken kunnen zich bijvoorbeeld richten op veranderingen in gedragingen en omgeving. Deze kenmerken zijn primair bedoeld voor de interne afbakening en het hanteerbaar maken van het complexe onderwerp.”

    Net als Rotterdam wil ook Amsterdam ambtenaren in gaan zetten, maar wordt er geen informatie verzameld over personen. “Er worden eerst ervaringen opgedaan met het verzamelen van informatie over fenomenen en ontwikkelingen in de stad. Samen met betrokken partners binnen de gemeente, met name stadsdelen, kan informatie verder worden aangevuld en gezamenlijk geduid. Pas dan wordt een mogelijke aanpak ontwikkeld. Elk van deze elementen (verzamelen, duiden en aanpak) is nog in ontwikkeling. Op basis van opgedane ervaringen wordt gezocht naar een zorgvuldige, mogelijke en wenselijke richting.”

    Ook heeft Amsterdam een andere visie op het gebruik van de op te zetten informatiehuishouding. “Het doel van de informatiehuishouding is het leveren van een bijdrage aan het tegengaan van radicalisering door de informatiepositie van de gemeente op dat punt te versterken en met behulp van deze informatie bestuurlijke interventies te faciliteren. De verzamelde informatie kan ook van waarde zijn voor de politie en haar partners, maar dat is geen primair doel.”

    Beide gemeenten zeggen met de informatiehuishoudingen niet de AIVD voor de voeten te lopen. Volgens Veringmeier en Otten zijn ze bezig op een terrein waar de AIVD nog niet in zicht is. “En als informatie serieus ergens op duidt, dan wordt het natuurlijk wel doorgegeven.” Of de ambtenaren en hulpverleners er blij mee zijn deze taak toebedeeld te krijgen, die toch een inbreuk op hun vertrouwensrelatie met cliënten kan betekenen, moet nog blijken. Rotterdam zal in ieder geval regelmatig aan de gemeenteraad rapporteren hoe het programma vordert.