• Buro Jansen & Janssen is een onderzoeksburo dat politie, justitie, inlichtingendiensten, de overheid in Nederland en Europa kritisch volgt. Een grond-rechten kollektief dat al 30 jaar publiceert over uitbreiding van repressieve wetgeving, publiek-private samenwerking, bevoegdheden, overheids-optreden en andere staatsaangelegenheden.
    Buro Jansen & Janssen Postbus 10591, 1001EN Amsterdam, 020-6123202, 06-34339533, signal +31684065516, info@burojansen.nl (pgp)
    Steun Buro Jansen & Janssen. Word donateur, NL43 ASNB 0856 9868 52 of NL56 INGB 0000 6039 04 ten name van Stichting Res Publica, Postbus 11556, 1001 GN Amsterdam.
  • Publicaties

  • Migratie

  • Politieklachten

  • Vier jaar Fouilleren in Utrecht: wapenbezit neemt toe

    Onvolledig informeren van publiek en politiek, geen juiste weergave van de cijfers en het forceren van een positief resultaat. Fouilleren was volgens de gezagsdriehoek in Utrecht succesvol, hoewel er in de Evaluatie preventief fouilleren 2007 wel wordt opgemerkt dat de effectiviteit niet is vast te stellen. Onderzoek van Buro Jansen & Janssen toont aan dat in twee van de drie risk areas de maatregel averechts werkte, dat er voor het risicogebied binnenstad door verandering van de omvang van het gebied en onduidelijke cijfers geen conclusies zijn te trekken en dat het aantal wapens per inwoner van Utrecht in de vier jaar dat er is gefouilleerd is toegenomen.

    Inleiding

    “Utrechtse agenten gaan voorlopig niet meer zonder aanleiding preventief fouilleren. De controle op wapens levert steeds minder wapens op, maar kost wel veel mankracht wat aanleiding is om het middel voorlopig in de ‘ijskast’ te zetten. Alleen wanneer de situatie erom vraagt wordt de maatregel opnieuw ingezet.”
    AD Utrechts Nieuwsblad–24 januari 2008

    Preventief fouilleren is een middel geworden van de overheid om zonder specifieke verdenking iemand ‘preventief’ te doorzoeken aan het lichaam. Waar voorheen een gerede verdenking nodig was, is het vanaf 2002 mogelijk mensen die zich in een zogenaamd ‘veiligheidsrisicogebied’ bevinden staande te houden en te fouilleren. Er hoeft geen concrete verdenking aan vooraf te gaan. De personen die preventief gefouilleerd worden zijn dan ook geen verdachten. Om deze reden wordt gevisiteerde mensen niet naar hun naam gevraagd. Dit mag pas na het ontstaan van een verdenking (men hoeft niet zijn identiteitsbewijs te tonen). De bevoegdheid is naar aanleiding van een voorstel van kamerlid Van de Camp in 1999 in het leven geroepen om ten eerste het wapengeweld tegen te gaan en ten tweede het veiligheidsgevoel van de burger te vergroten. Burgers zouden zich niet meer veilig voelen op straat. Het preventief fouilleren zou hiervoor een oplossing bieden. Utrecht is na een aantal preventief fouilleeracties gestopt met het fouilleren. Doel van dit onderzoek is de oorzaak en de omstandigheden te achterhalen die ertoe hebben geleid dat de ‘driehoek’ heeft besloten een punt achter het preventief fouilleren te zetten. De controles leverden minder wapens op, daarom stopt Utrecht. “Ook is niet duidelijk in hoeverre de afname van het aantal geweldsincidenten met wapens in de aangewezen gebieden te danken is aan preventief fouilleren,” eindigt het artikel.
    Buro Jansen & Janssen doet onderzoek naar preventief fouilleren. De eerste voorzichtige conclusies zijn dat elke gemeente zo langzamerhand de mogelijkheid tot het vaststellen van een veiligheidsrisicogebied in de APV heeft opgenomen en daarmee de mogelijkheid tot fouilleren van onschuldige burgers. Hierbij gaat het niet alleen om grote gemeenten, ook piepkleine gemeenten hebben zich overgegeven aan de maatregel. Binnen het veiligheidsapparaat is geen discussie over de maatregel. De enige kritische geest bij het Openbaar Ministerie in Roermond, Hoofdofficier van Justitie dhr. Swagerman, is vertrokken. In zijn ogen werkt preventief fouilleren stigmatiserend en is het een diep ingrijpende maatregel. Of het fouilleren helpt is de grote vraag. De overheid roept dat de maatregel succesvol is, zelfs als ze er mee stopt, maar de data die Buro Jansen & Janssen heeft verzameld laten een ander beeld zien. In zowel Den Haag als in Den Helder nam het aantal geweldsincidenten toe. In Den Helder is men voor ons onderzoek gestopt, in Den Haag naar aanleiding van ons onderzoek. In Amsterdam worden de cijfers van het fouilleren systematisch opgepoetst om het maar succesvol te maken en breidt deze draconische maatregel zich als een olievlek uit over de stad. En Nederlanders zijn blij met de maatregel, of toch niet. Onderzoek naar de stemming van het Nederlandse publiek is erg eenzijdig en gericht op de ondersteuning van het overheidsbeleid. Geen enkele gemeente heeft nog besloten de bevoegdheid uit de APV te verwijderen en preventief fouilleren naar de prullemand te verwijzen.
    In dit artikel wordt de situatie in Utrecht geanalyseerd, de tweede van de vier grote gemeenten in Nederland.

    Aanvullende opmerking

    In dit onderzoek worden zowel de wapen gerelateerde incidenten als de geweldsincidenten gebruikt om de effectiviteit van de maatregel te beoordelen. De primaire doelstelling van het fouilleren in Utrecht is de afname van het aantal wapengerelateerde incidenten. Probleem bij het onderscheid is dat de politie Utrecht onder geweldsincidenten naast geweld zonder wapens ook beroving/tasjesroof en openlijk geweld tegen personen rekent. Dit geeft ruimte om bepaalde incidenten in te delen bij openlijk geweld, terwijl het incident ook ingedeeld zou kunnen worden bij geweld met of zonder letsel met wapen. Openlijk geweld tegen personen zegt namelijk niets over de betrokkenheid van een wapen bij het incident. In de inventarisatie van de risicogebieden Utrecht van 9 januari 2003 staat het percentage 33% van het aantal wapengerelateerde incidenten waarbij niet bekend is of er een wapen is gebruikt. Dit geeft ruimte voor het indelen van incidenten bij wapengerelateerde incidenten of bij geweldsincidenten. Deze ruimte zorgt voor een vertekening waardoor het ook belangrijk is om naar de geweldsincidenten te kijken.
    Preventief Fouilleren in Utrecht

    Beginnen met fouilleren in Utrecht

    Preventief fouilleren is mogelijk indien de burgemeester een gebied als veiligheidsrisicogebied heeft aangewezen. Een dergelijk gebied wordt aangewezen indien de openbare orde en veiligheid in het geding zijn. Ten eerste kenmerkt het gebied zich door een hoog risico op geweldsdelicten en dreigingen met (vuur)wapens. Ten tweede kan gedacht worden aan grote (sport) manifestaties met een verhoogd risico op verstoring van de openbare orde en veiligheid en gebieden met voortdurende drugsoverlast. Ten derde een in de openlucht gelegen gebied dat naar bestemming of vast gebruik voor iedereen toegankelijk is. De publieke gedeelten van stations behoren daar ook toe, schrijft de politie in een inventarisatie van 9 januari 2003 van veiligheidsrisicogebieden in Utrecht ten behoevevan preventief fouilleren (Inventarisatie Veiligheidsrisicogebieden Utrecht). De politie onderstreept op pagina twee van de notitie dat de vrees voor verstoring van de openbare orde objectiveerbaar dient te zijn en “dat er in redelijkheid sprake van moet zijn.” Voordat gebieden werden aangewezen als veiligheidsrisicogebieden zijn de gebieden die mogelijk in aanmerking zouden komen eerst geanalyseerd door de politie.

    In een notitie van de politie uit mei 2003 wordt de procedure voor de aanwijzing opnieuw uitgelegd. Het besluit om een gebied als veiligheidsrisicogebied aan te wijzen is een maatregel in het kader van de algemene veiligheidssituatie in een bepaald gebied, dus niet gerelateerd aan een delict. De aanwijzing geschiedt voor een bepaalde tijd en met een deugdelijke motivering. Het besluit zal de volgende argumenten moeten bevatten: feiten, omstandigheden, sfeerrapportage, deel uitmakend van een breder handhavingsbeleid, afweging individueel belang versus algemeen belang, subsidiariteit en proportionaliteit. Er kan bezwaar worden aangetekend tegen een dergelijk besluit van de burgemeester. Hierbij dient men te denken aan bezwaren van ondernemers en eigenaren van woningen.
    “Fouilleren tast de lichamelijke integriteit, die in de Grondwet wordt beschermd, aan,” stelt de notitie. Er wordt gesproken over terughoudendheid, voorzorg en zorg, niet omdat de burger ontzien moet worden, maar “om niet in conflict met de wet te komen.” De politie erkent wel dat de mensen die gefouilleerd worden geen verdachten in de zin van het Wetboek van Strafvordering zijn. “Preventief fouilleren is het sluitstuk van het beleid; het ultimum remedium,” schrijven de opstellers van de notitie.

    Beide notities zijn verkennend en daarom interessant. Er worden feiten beschreven die een beeld schetsen van de veiligheidssituatie in Utrecht en het denken binnen de korpsleiding. Onder de kop “Analyse van de situatie in de stad Utrecht” in de inventarisatie van januari 2003 is te lezen dat in de helft van de geweldsincidenten in 2001 geen wapen is gebruikt. In 33% is dat niet bekend en bij de overige is er wel een wapen gebruikt. Waarom het niet bekend is of er een wapen is gebruikt in niet duidelijk, maar de cijfers laten zien dat geweldsincidenten zonder wapen een vaker voorkomend probleem zijn dan met. Van de 4% geweldsincidenten in 2001 waarbij een wapen is gebruikt, gaat het in de helft om roofovervallen of straatroof. Naast deze analyse van de stad als geheel zijn er cijfers geproduceerd van acht mogelijke veiligheidsrisicogebieden.
    In de notitie van mei 2003 wordt nog ingegaan op het subjectieve gevoel van veiligheid. “Inmiddels is ervaring opgedaan met de nieuwe wetgeving waarbij de uitkomsten divers zijn. Duidelijk is wel, dat met het toepassen van de nieuwe regels de overheid scoort; het spreekt het subjectieve gevoel van “veiligheid” (aanhalingstekens in de notitie) aan.” “Uitkomsten zijn divers,” schrijven de opstellers, maar leggen niet uit wat deze dan zijn. De schaduwkanten zijn ook divers: het creëren van schijnveiligheid, het typeren van een gebied, hetgeen economische gevolgen kan hebben voor bewoners en ondernemers in dat gebied en het “waterbed effect”. Dit laatste effect houdt in dat de geweldsincidenten afnemen in het veiligheidsgebied maar toenemen in een naastgelegen gebied.
    Duidelijk is wel dat de overheid scoort, maar wat het oplevert is onduidelijk.
    Het afgeven van de last tot daadwerkelijke fouillering kan niet langer dan 12 uur. In deze last moeten in ieder geval de volgende vier punten voorkomen bij de argumentatie: Omschrijving van het aangewezen gebied, de geldigheidsduur, feiten en omstandigheden en de noodzaak. De last wordt afgegeven door een officier van justitie, waardoor deze veel macht heeft binnen de driehoek. De politie kan wel iets willen, maar als de officier tegen is, dan gebeurt het niet. Bij het preventief fouilleren tijdens grote politie operaties zoals Ochtendgloren hebben wij al gezien dat enthousiaste officieren vrolijk de politie napraten die de analyses opstellen, maar dat er ook officieren zijn die weigeren een last af te geven als de benodigde analyse er niet is.

    Van analyse naar beslissing

    Het gehele voortraject, analyses, notities en inventarisatie door de regiopolitie Utrecht geeft blijk van een grote gedegenheid. Cijfers worden naast elkaar gelegd en gebieden vergeleken.

    Per gebied is er gekeken naar de informatie met betrekking tot incidenten en wapengebruik, tijdstippen en locaties. In de inventarisatie wordt bij elk gebied een korte conclusie toegevoegd over het wel of niet in aanmerking komen. Hier volgt een weergave:
    Het gebied Hoog Catharijne en stationsgebied komt in aanmerking vanwege de hoeveelheid incidenten (met vuurwapens; van 1 januari 2001 tot november 2002 128 incidenten waar vuurwapens een rol speelden). Er wordt gemeld dat er ook veel drugsincidenten en berovingen plaatsvinden. Tevens komt de binnenstad in aanmerking vanwege de uitgaansrisico’s die de openbare orde kunnen verstoren en het relatief hoge aantal wapenincidenten. Gebied ’t Goylaan zou in aanmerking kunnen komen vanwege de specifieke incidenten van drugshandel waar vuurwapens een rol spelen. Het stadion is een interessant gebied omdat tijdens wedstrijden van FC Utrecht geregeld geweldplegingen tegen personen zouden voorkomen. Het gebied Europalaan (tippelzone) heeft als klein gebied verhoudingsgewijs veel wapenincidenten. De kop van Lombok is groter en kent in de periode tussen januari 2001 en november 2002 veel incidenten waar (vuur)wapens aan te pas kwamen. Dit blijkt ook uit informatie van de horecagelegenheden, waarmee dit gebied zou voldoen aan de criteria van een veiligheidsrisicogebied. Ook Kanaleneiland Noord kan in aanmerking komen als veiligheidsrisicogebied vanwege de grote hoeveelheid incidenten omtrent geweld en beroving. De Jaarbeurs is evenals het stadion in aanmerking gekomen vanwege de kans op verstoring van de openbare orde tijdens evenementen. Bij het Zandpad is er sprake van een specifiek karakter (prostitutie), hoewel de cijfers weinig incidenten tonen, een vuurwapengevoelig gebied. De kop van de Amsterdamsestraatweg kent veel incidenten waar ook (vuur)wapens aan te pas zijn gekomen en zou daarom voldoen aan de criteria als veiligheidsrisisicogebied. Daarnaast is Winkelcentrum Overkapel geanalyseerd, hier kwamen echter te weinig incidenten voor om in aanmerking te komen (58, 18 wapenincidenten tussen januari 2001 en november 2002). En de Jutphaseweg is een twijfelgeval. (133, 33 wapens).

    De inventarisatie eindigt met een advies van de politie. Op basis van de gepresenteerde cijfers is het duidelijk dat de keuze zou moeten vallen op Hoog Catharijne en Utrecht Centraal of de binnenstad. Beide gebieden scoren het hoogst op het aantal geweldsincidenten met een wapen en het aantal incidenten waarbij een wapen in het geding was. Hierbij kan het ook gaan om het aantreffen van een wapen bij een aanhouding. Naast deze twee gebieden in de binnenstad van Utrecht valt het lot in het advies op twee andere namelijk ’t Goylaan en Zandpad/Europalaan. Deze laatste kunnen volgens de opstellers bij elkaar gevoegd worden of apart onderworpen worden aan het fouilleerbeleid.
    Waarom deze gebieden zijn uitgekozen is niet geheel duidelijk. Wat betreft het aantal incidenten waarbij een wapen is gebruikt scoort ’t Goylaan wel hoog, maar de kop van de Amsterdamsestraatweg hoger. Europalaan en het Zandpad zijn gebieden waarbij niet veel incidenten zijn gemeld in het overzicht. Bij geweldsincidenten met een wapen scoort ’t Goylaan even hoog als de kop van de Amsterdamsestraatweg. De keuze in het advies kan te maken hebben met het feit dat ’t Goylaan een gebied is met drugsgerelateerde overlast en dat het Zandpad en de Europalaan beide tippelzones zijn.

    De politie legt het advies met betrekking tot gebieden die kunnen worden aangewezen als risicogebied, het Zandpad en/of Europalaan, HC/stationsgebied, Binnenstad en ’t Goylaan, voor aan het stedelijk driehoek overleg van 3 februari 2003. “De keuze voor deze gebieden is primair een politieke keuze,” stelt de politie. Of het haalbaar is om op de diverse locaties te gaan fouilleren is een andere zaak.

    Driehoeksoverleg

    Op 3 februari 2003 vindt er een overleg plaats tussen de hoofdofficier van justitie, de burgemeester en de korpschef van Utrecht. Tijdens die bijeenkomst komen het Zandpad en de Europalaan te vervallen. Het verslag van dit overleg is volgens een brief van de gemeente Utrecht van 15 juli 2010 vernietigd. De reden voor het afvallen van die twee locaties is dus niet duidelijk, net zomin als de reden voor het op de lijst verschijnen van de Amsterdamsestraatweg. Gemeten aan het aantal incidenten met een wapen is de keuze van de Amsterdamsestraatweg niet onlogisch, het aantal is meer dan op ’t Goylaan. De binnenstad, het station en Hoog Catharijne worden niet meer omschreven als twee gebieden, maar als één. Door het samenvoegen ontstaat een gebied waar in de periode van 1 januari 2001 tot medio november 2002 200 geweldsincidenten met een wapen plaatsvonden en 307 incidenten met een wapen in totaal. ’t Goylaan met 31 en de kop van de Amsterdamsestraatweg met 32 geweldsincidenten met een wapen verbleken bij zulke cijfers. Het is dan ook logisch dat de politie op 27 februari 2003 schrijft dat “gezien de omvang en de aard van de incidenten de politie adviseert in ieder geval te kiezen,” voor de binnenstad. Beide andere locaties staan al onder extra toezicht en kunnen volgens de politie ook in aanmerking komen.

    Het nieuwe advies van de politie wordt besproken in het driehoeksoverleg van 6 maart 2003, waarvan het verslag volgens de gemeente ook is vernietigd. Tijdens dit overleg is de keuze gevallen voor de Amsterdamsestraatweg. Op 17 april 2003 presenteert de politie “een geactualiseerde stand van zaken op de Amsterdamsestraatweg.” Dit document is niet vrijgegeven.

    Waarom de keuze is gevallen op de Amsterdamsestraatweg en niet op de binnenstad of op ’t Goylaan is niet uit de stukken op te maken. De cijfers over 2001 en 2002 geven geen uitsluitsel. De locatie ’t Goylaan kent meer incidenten (304) dan de Amsterdamsestraatweg (299) en het gebied rond Kanaleneiland Noord volgt met 292. Lombok (253) en Jaarbeurs (263) hebben vergelijkbare cijfers. Kanaleneiland Noord komt in de adviezen van de politie in het geheel niet voor, terwijl de cijfers een vergelijkbaar beeld laten zien als voor de Amsterdamsestraatweg. Het enige cijfer dat duidelijk eruit springt is het aantal gewapende overvallen (8), maar Lombok kent er één meer (9). Het blijft gissen waarom de Amsterdamsestraatweg is uitverkoren terwijl de cijfers duidelijk wijzen op de binnenstad.

    Dat het niet een eerste keuze van de politie was, valt op te maken uit het draaiboek van 17 mei 2003. Door de stedelijke driehoek zijn twee gebieden aangewezen. Dit moet dan de binnenstad en de Amsterdamsestraatweg zijn geweest en dit is besloten op het driehoeksoverleg van 6 maart 2003. De burgemeester heeft op 9 mei 2003 besloten de Amsterdamsestraatweg te kiezen als veiligheidsrisicogebied voor de periode 15 mei 2003 en 15 augustus 2003. Of de politie en het parket hier gelukkig mee waren is niet op te maken uit te stukken.

    In de startblokken

    In de nadere uitwerking van februari 2003 worden de doelstellingen en de procedure van het fouilleren uiteengezet.

    De doelstellingen vallen uiteen in duidelijk meetbare, “het opsporen van (vuur)wapens,” erg moeilijk meetbare “het tegengaan van illegaal (vuur)wapenbezit en niet meetbare “het in positieve zin beïnvloeden van onveiligheidsgevoelens.” Naast deze doelstellingen formuleerde de Utrechtse politie twee doelstellingen waarvan onduidelijk is hoe de relatie met preventief fouilleren te meten is. “Het opsporen van vuurwapencriminaliteit en ander wapengeweld en het voorkomen van verstoring van de openbare orde.” Wat opvalt is dat de doelstellingen eigenlijk gewoon voortvloeien uit de taak van de politie.

    In de nadere toelichting worden verschillende opties van fouilleren omschreven.
    Er is de gebiedsafsluiting. Bij deze methode sluit de politie een gebied af, waarna voor zover mogelijk iedereen binnen het afgezette gebied wordt gefouilleerd. Bij de dynamische voertuigcontrole kunnen auto’s binnen het veiligheidsrisicogebied gericht worden gecontroleerd. Willekeurig worden voertuigen van de weg gehaald, inzittenden worden gefouilleerd en de auto wordt doorzocht. De statische voertuigcontrole doet denken aan een beproefde methodiek om op alcoholgebruik te controleren: de politie laat automobilisten in een fuik rijden en controleert zoveel mogelijk auto’s. Als het politiepersoneel bezet is, laat de politie auto’s in beginsel passeren. Zodra het personeel klaar is met controleren of fouilleren, worden er nieuwe auto’s aangehouden. Op deze manier kunnen veel auto’s worden doorzocht en veel personen worden gefouilleerd. Tijdens de gebiedsurveillance wordt in het aangewezen gebied gesurveilleerd door kleine groepjes politiemensen die op straat mensen aanspreken en fouilleren. En tot slot is er de horecacontrole. Hierbij worden de bezoekers van een horecagelegenheid gefouilleerd. Bij de horecacontrole wordt ten behoeve van adequaat optreden en de veiligheid van de politie gebruik gemaakt van informatie, niet zijnde opsporingsinformatie. Daarbij moet worden gedacht aan informatie over het aantal wapenincidenten dat zich in een bepaalde horecagelegenheid heeft voorgedaan. Tijdens de horecacontrole wordt de horecagelegenheid zelf niet onderworpen aan een doorzoeking. Alleen aanwezigen worden preventief gefouilleerd.

    In het draaiboek van 17 mei 2003 worden nog wat actuele informatie over het gebied gegeven. “Uit informatie blijkt dat in horecagelegenheden aan de Amsterdamsestraatweg regelmatig (personen met) vuurwapens aanwezig zijn,” staat er op pagina 5. Ook blijkt dat de helft van de “wapengerelateerde incidenten op de Amsterdamsestraatweg zelf plaatsvinden.”
    Bij de analyse van het betreffende gebied is gekeken naar de volgende incidenten “241 overval (gewapende), 242 beroving/tasjesroof, 301 geweld zonder letsel zonder wapen, 302 geweld z.l. met wapen, 303 geweld z.l. met vuurwapen, 311 geweld met letsel zonder wapen, 312 m.l. met wapen, 313 geweld m.l. met vuurwapen, 321 geweld dodelijk zonder wapen, 322 geweld dodelijk met wapen, 323 geweld dodelijk met wapen, etc..” De cijfers zijn de cijfercodes die gehanteerd worden in processen verbaal. Deze cijfers geven aan dat met de inachtneming van enige marge van jaar tot jaar een vergelijking kan worden gemaakt met betrekking tot de stijging of daling van de aantallen delicten. Voor het evalueren van het effect van preventief fouilleren is dit van groot belang.

    Het draaiboek maakt ook duidelijk dat de personen die gefouilleerd worden geen verdachten zijn, maar dat “personen die niet aan een gegeven bevel, lees preventief fouilleren, of vordering meewerken, worden aangehouden en overgebracht naar het politiebureau.” Voor de eerste actie op 17 mei 2003 is een aparte opzet gemaakt. Gangbaar is dat er per actie niet een volledig draaiboek, maar wel afspraken worden gemaakt. Wordt een gebied afgesloten, zo ja waar en hoe. Is er een statische autocontrole dan is daar een andere voorbereiding voor nodig. Bij de actie van 17 mei 2003 wordt aangegeven dat er een aparte horecacontrole plaatsvindt waarbij een arrestatieteam, een aanhoudingseenheid en de afdeling bijzondere wetten aanwezig zijn.

    Risk area Amsterdamsestraatweg

    Amsterdamsestraatweg eerste ronde

    In de eerste aanwijzingsperiode van 15 mei 2003 tot 15 augustus 2003 vinden er vier acties plaats in het gebied van de Amsterdamsestraatweg. Volgens de evaluatie van september 2003 kunnen er conclusies worden getrokken, maar geen “definitieve uitspraken over de effecten” worden gedaan. Aan het eind van het rapport wordt gezegd dat er geen harde conclusies kunnen worden getrokken. Hoewel er doelstellingen waren geformuleerd, die misschien niet allemaal meetbaar waren, wordt in het verslag een grote mate van voorzichtigheid betracht. Er kunnen geen “definitieve uitspraken worden gedaan over het afnemen van (vuur)wapen gerelateerde incidenten.”

    De vier acties in het gebied vonden plaats op 17 mei, 20 juni, 18 juli en 14 augustus 2003. Bij de eerste actie werden 75 politiemensen ingezet, bij de tweede 30, bij de derde 18 en bij de vierde 48. De eerste actie duurde bijna 6 uur, de tweede bijna 4 uur. Tijdens de acties werden burgers verschillende keren gefouilleerd. De Amsterdamsestraatweg is een lange doorgaande weg waarbij iemand later op de weg een ander koppel tegenkomt die aan het preventief fouilleren is. De derde actie duurde daarom maar een uur. Waarom?Er zijn weinig acties uitgevoerd in deze periode, omdat er veel personeel nodig is. Het fouilleren gebeurde eerste door vier en later door drie agenten. Twee voor het afschermen en een voor het eigenlijke fouilleren.
    In totaal werden er in de periode 171 agenten ingezet voor het fouilleren. Het aantal niet verdachte burgers dat gefouilleerd werd was 2074, 323 auto’s werden doorzocht en acht horeca gelegenheden werden bezocht. In totaal zijn er twee traangas busjes, twee steekwapens en drie overige wapens in beslag genomen. In totaal zeven wapens. 1 op de 296 mensen droeg een wapen. Daarnaast werden er twaalf “potentiële” wapens gevonden, meestal aardappelschilmesjes, scharen en vijlen. Normaal niet strafbaar, maar bij preventief fouilleren ben je ze wel kwijt. Volgens de politie moet voor een goed begrip van de acties “breder gekeken worden dan de concrete opbrengst van de acties.” Waarom wordt niet duidelijk. De vergelijking met alcoholcontroles gaat niet op. Het rijden in een auto is een potentieel gevaar voor andere weggebruikers. Bij het testen van het promillage in het bloed van bestuurders draagt de politie ook daadwerkelijk bij aan de veiligheid van andere deelnemers aan het verkeer. Bij preventief fouilleren is die link niet direct te leggen, tenzij de lengte van het mes of de knuppel een indicatie is van het dodelijke gevaar dat een andere persoon in het maatschappelijke verkeer loopt. Omdat geweld zonder wapen meer voorkomt zou je dan ook iedereen handboeien om kunnen doen, als de redenering van de politie wordt doorgetrokken.

    Hoewel het niet geheel duidelijk was waarom de Amsterdamsestraatweg was uitverkoren als eerste risicogebied, na een zorgvuldige voorbereiding van het fouilleren, is de regiopolitie wel zorgvuldig in haar evaluatie. Naast een duidelijke weergave van de cijfers van de acties zelf, wordt er ook een overzicht gegeven van de incidenten op de Amsterdamsestraatweg. Het fouilleren vond plaats in mei, juni, juli en augustus 2003. In deze vier maanden vonden er in 2002 13 incidenten met (vuur)wapens plaats. In 2003 waren dat er nog maar zeven.

    Er is echter onderscheid gemaakt tussen incidenten met (vuur)wapens en overige relevante (gewelds)incidenten. In 2003 worden er 45 van dergelijke incidenten opgetekend, in 2002 waren dat er nog maar 37. Tellen we beide categorieën bij elkaar op is het aantal incidenten in 2003 52 en in 2002 50.

    De politie vergelijkt de cijfers met de cijfers van de gehele stad om te laten zien dat de daling van het aantal incidenten met een wapen in het risicogebied groter is dan elders. Vergelijken met andere delen van de stad is echter lastig. Het waterbed effect kan zijn werk hebben gedaan. Vergelijken met dezelfde straat is het beste. En dan blijkt dat in de maanden van januari tot en met april 2002 het aantal wapenincidenten 10 was, hetzelfde als in 2003 voor de start met het fouilleren. De conclusie zou ook kunnen zijn dat er al een dalende trend was vanaf mei 2002 toen er in vier maanden 13 incidenten plaatsvonden en begin 2003 het er nog maar 10 waren. De cijfers zijn echter op tientallen manieren te interpreteren. In de eerste vier maanden van 2002 vonden er 43 geweldsincidenten plaats. Zonder fouilleren was dit aantal in de eerste vier maanden van 2003 gedaald tot 29. Hoewel de presentatie van de cijfers uitgebreid is, wordt duidelijk dat voor een goed begrip van de conclusies van de overheid altijd de analyse moet worden gevolgd. In de analyse van die cijfers gaat de politie niet uit van de vier maanden dat er gefouilleerd is, maar van de acht maanden in 2002 en 2003. Dit geeft meteen al een vertekend beeld.

    De mening van die burger, van het volk wordt ook meegenomen bij de voortgang. In het verslag is een aparte paragraaf opgenomen “reacties van het publiek.” “Wat tijdens de acties … erg opviel was dat vrijwel iedereen medewerking wilde verlenen,” schrijft de korpsleiding. Wacht even, iedereen wilde meewerken? Is het echter niet zo dat als je niet meewerkt, je wordt aangehouden? Is het dan opvallend dat vrijwel iedereen wilde meewerken? De drie mensen die niet mee wilden werken, werden aangehouden. Het betrof hier zelfs mensen die weigerden voor de tweede keer tijdens dezelfde actie te worden gefouilleerd.

    In de conclusies van de evaluatie worden vier opties genoemd. Stoppen met fouilleren, doorgaan in hetzelfde gebied, doorgaan in het centrum of doorgaan in beide gebieden. De politie is geen voorstander van de eerste optie. Deze is “geen wenselijke optie.” Er zijn genoeg leerpunten, preventief fouilleren is niet iets dat kortstondig wordt toegepast en het “heeft tijd nodig.” Dit is opmerkelijk en hier wordt al een kentering in het denken bij het korps zichtbaar. Fouilleren was het laatste middel, zorgvuldig, lichamelijke integriteit alles is de revue gepasseerd, maar na de eerste fouilleerronde lijkt men niet meer terug te kunnen. Ging het niet om veiligheid van de burger? De simpele conclusie bij vier keer fouilleren op de Amsterdamsestraatweg zou zijn: veel inzet, weinig opbrengst, zonde van het geld, tijd en het lastig vallen van niet verdachte burgers.

    Het laat zich echter raden dat het fouilleren op de Amsterdamsestraatweg zou worden voortgezet en dat er een tweede risicogebied bij zou komen, de binnenstad.

    Bij een mededeling op het intranet van de politie van 23 september 2003 staat onderaan “de evaluatie is strikt voor intern gebruik.” Waarom eigenlijk? De burgemeester is de korpsbeheerder, de baas van de politie. De gemeenteraad behoort het functioneren van het College van B & W en de politie te controleren. Wat is er zo geheim dat deze stukken niet direct aan de gemeenteraad worden getoond?

    Amsterdamsestraatweg tweede ronde

    De Amsterdamsestraatweg ging door naar de tweede ronde van 1 november 2003 tot 1 februari 2004. In deze periode worden er in het risicogebied Amsterdamsestraatweg zeven acties gehouden, drie in november, twee in december en twee in januari. Er worden 1002 mensen gefouilleerd, 293 auto’s en 7 horecazaken door 102 politiemensen. De vangst is twee steekwapens, een slagwapen en twee overige WWM (Wet Wapens en Munitie) zaken. In totaal vijf wapens volgens de WWM. Dit is twee minder dan bij de eerste ronde toen er wel twee keer zoveel mensen werden gefouilleerd, maar hetzelfde aantal auto’s en horeca gelegenheden. Dit betekent een wapen op de 200 mensen. Twaalf voorwerpen worden gevonden waar burgers van worden gevraagd afstand te doen. Het zijn geen voorwerpen in het kader van de WWM, maar de politie wil ze wel graag in beslag nemen. In het proces verbaal van de actie van 5 januari 2004 staat dat het “opvallend was dat wij geen enkel wapen aantroffen.”

    Bij de presentatie van de cijfers van februari 2004 worden de totalen niet van de Amsterdamsestraatweg alleen gepresenteerd, maar met de binnenstad samen. Hier wordt juist het onderscheid tussen beide gebieden gehandhaafd, dit levert een beter zicht op de resultaten ook in relatie met de incidenten in de buurt. Er worden ook twee gezamenlijke acties opgevoerd. Dit zijn acties van de twee risicogebieden saem of tegelijkertijd. Waar die hebben plaatsgevonden, wordt in het verslag niet vermeld, waardoor de gegevens niet bruikbaar zijn. Worden de totalen van de gezamenlijke actie wel meegenomen en door de helft gedeeld dan moeten er anderhalf steekwapen en een halve WWM divers bij de totalen worden opgeteld en komt het totaal aantal wapens op zeven. Het aantal gefouilleerden en gecontroleerde auto’s gaat echter ook fors omhoog, waardoor de resultaten niet veel beter worden.

    De aanwijzing gold voor drie maanden, november en december 2003 en januari 2004. Vergelijken we deze cijfers met november en december 2002 en januari 2003 dan neemt het aantal (vuur)wapen incidenten toe met één. Het aantal (gewelds)incidenten neemt af met twee. Als we echter november weglaten neemt het aantal (gewelds)incidenten echter schrikbarend toe met zeven incidenten. Natuurlijk is het eerste punt dat opvalt dat het aantal (vuur)wapengerelateerde incidenten afneemt, concludeert het verslag. Bij het derde punt wordt pas gemeld dat er juist sprake is van een toename, maar de toename “is minder sterk dan in de stad als geheel,” beweert de politie. Misschien klopt dat, want de stijging over die drie vergelijke maanden is 40 wapenincidenten (161 en 201), maar het aantal geweldsincidenten is in de stad als geheel gedaald in de drie vergeleken maanden. Eind 2002 en januari 2003 vonden er in Utrecht 1133 (gewelds)incidenten plaats en de corresponderende maanden in 2003 en 2004 laten een spectaculaire daling zien van 246 incidenten. Een forse daling in vergelijking met een forse stijging in het risicogebied zou vragen moeten oproepen over effectiviteit.

    De overheid scoort met het middel, de burger is blij en laat zich gedwee fouilleren en de resultaten zijn met wat kunst en vliegwerk ook erg positief. Utrecht gaat door met fouilleren en breidt het zelfs uit. De politie heeft er zin in. De Kop van Lombok moet er ook aan geloven. Stond al in het begin op de lijst en wordt er opnieuw opgezet. Waarom ’t Goylaan, het Zandpad en de Europalaan helemaal niet meer in de picture zijn, is volstrekt onduidelijk.

    In de conclusies van de evaluatie, staat dat de Amsterdamsestraatweg toch maar weer moet worden aangewezen, “tenminste nog een maal”. De politie vindt dat er voldoende onderbouwing is en heeft de “inschatting dat de preventieve werking het beste tot uiting komt indien het instrument voor langere periode wordt toegepast. Dit vermoeden wordt ook bevestigd door signalen vanuit horeca-eigenaren en horecabezoekers.” Welke signalen dat zijn wordt niet duidelijk uit de evaluatie. Misschien het ene signaal van een eigenaar die verlies zegt te leiden doordat mensen wegblijven en de politie daarvan zegt dat het haar doelgroep is.

    Amsterdamsestraatweg derde ronde: knock out?

    Gescoord heeft de gemeente Utrecht zeker in de derde ronde. Er werden tien acties uitgevoerd in het Amsterdamsestraatweg gebied tussen 1 april en 1 juli 2004. Bij vijf acties werd niets gevonden dat onder de WWM viel. In totaal werden er rond de duizend mensen gefouileerd, driehonderd auto’s en twintig horecagelegenheden gecontroleerd door ongeveer honderd agenten. De opbrengst was een busje traangas, drie slagwapens, een bijl en een fietsketting. Dit is 1 wapen op de 166 inwoners in de buurt van de Amsterdamsestraatweg. De buurt kon gerust gaan slapen met een score van zes wapens, de stad zou een stuk veiliger worden.
    En de incidenten met (vuur)wapens dan? In het eerste punt bij de tabel van de incidenten staat dat “in de veiligheidsrisicogebieden ASW en Binnenstad sprake is van een afname van het aantal incidenten.” De afname op de Amsterdamsestraatweg is zelfs 23%. Bij punt drie en vier staat echter het tegenovergestelde. “Als gekeken wordt naar de maanden waarin … de acties werden gehouden … dan blijkt er … juist dat er sprake is van een toename.” Dit was de conclusie over de tweede periode. Ook over de derde aanwijzing wordt geconstateerd dat er een toename is van het aantal (vuur)wapen gerelateerde incidenten. De cijfers laten dit haarfijn zien. In de evaluatie worden de maanden februari tot en met mei van 2002, 2003 en 2004 vergeleken. In 2002 ging het om zeven incidenten in 2003 ook en in 2004 om 19. Zelfs als alleen de maanden waarin gefouilleerd is worden vergeleken, dan is er nog steeds een toename van zeven incidenten in 2002 naar tien incidenten in 2004. De daling in 2003 zonder fouilleren is omgezet in een stijging met fouilleren.

    “Alle ondernemers waren erg tevreden,” schrijven de agent over de actie van 13 april 2004. Een van de ondernemers echter niet, hij zegt dat hij een aanzienlijke omzetverlies leidt door het fouilleren. In het proces verbaal wordt gesuggereerd dat er een aantal figuren de Amsterdamsestraatweg niet meer bezoeken. Voor de politie is de conclusie duidelijk. “Kennelijk is dat onze doelgroep die dan nu wegblijft.” Waar deze opmerking op gebaseerd wordt is niet duidelijk. Een andere ondernemer zal ook niet zo enthousiast zijn. De bestuurder van een bestelwagen van een vleesverwerkingsbedrijf moet zijn slagersmes met houder afstaan tijdens een actie op 7 mei 2004.

    De cijfers zijn duidelijk, waarom wordt in de conclusie niet gesteld dat fouilleren misschien een negatief effect heeft op de veiligheid? Waarom worden de feiten niet duidelijk weergegeven? “Het is moeilijk om iets zeggen over de effectiviteit van het instrument,” schrijven de opstellers van een evaluatie van juni 2004. “Wel kan gesteld worden dat de acties een aantal direct tastbare resultaten hebben opgeleverd. Er is een aantal wapens in beslag genomen en er zijn mensen aangehouden en/of geverbaliseerd.” Bij vijf van de tien acties in 2004 werd niets gevonden, waarom wordt dat niet gemeld? Vanwaar die verwoedde poging om het eigen gelijk te onderstrepen? Dit eigen gelijk verbleekt beetje bij beetje. Schoorvoetend lijkt men het te onderkennen, maar “kijkend naar andere regio’s waar preventief gefouilleerd wordt, blijkt men het daar ook lastig te vinden om uitspraken te doen over de effectiviteit van het instrument.” Gelukkig is Utrecht niet de enige gemeente die maar niet kan aantonen dat de maatregel effectief is. Vergeten wordt opnieuw dat het een ingrijpende maatregel is, die de integriteit van niet verdachte burgers aantast.

    Amsterdamsestraatweg vierde ronde: Game over?

    Hoewel het effect van de maatregel niet duidelijk was, besloot de driehoek van de Utrecht om de Amsterdamsestraatweg nog een keer uit te kiezen als risicogebied. Hoe deze besluitvorming tot stand is gekomen is niet duidelijk. De driehoekstukken zijn volgens de gemeente vernietigd. Tussen de documenten van de politie en het parket zitten geen stukken die op een nadere evaluatie na het afronden van de derde aanwijzingsronde duiden. De evaluatie van juni 2004 is de laatste. De eerste stukken in 2005 zijn de aanwijzingsbesluiten van de burgemeester om het fouilleren weer voort te zetten. Waarom er in de maanden juli tot en met december 2004 niet is gefouilleerd wordt ook niet duidelijk.

    Een bewoner in de Amsterdamsestraatweg was blijkbaar het fouilleren in zijn wijk zat. Deze bewoner tekende bezwaar aan tegen het aanwijzingsbesluit van de burgemeester van 3 januari 2005. De burgemeester wees de bezwaren af. Hierdoor ontspon zich een juridische strijd die eindigde bij de Raad van State. Hierbij ging het om twee zaken. Ten eerste of de bewoner van de stad gerechtigd was om bezwaar te maken tegen de aanwijzing van zijn buurt als risicogebied. De Raad van State oordeelde dat dit het geval is. De burger kan een besluit van de burgemeester aanvechten. Uit de uitspraak: “De Gemeente had gesteld dat je tegen dergelijke besluiten geen bezwaar/beroep kunt indienen, omdat niemand door zo’n aanwijzing rechtstreeks in zijn belang is getroffen. De redenering was dat niet door de aanwijzing van een gebied iemand in zijn belang wordt getroffen, maar door het afgeven van een last door de Officier van Justitie. Hier is de Raad van State niet in meegegaan, mede door verwijzing naar de parlementaire behandeling en de bedoeling van de initiatiefnemer tot deze wetgeving (Kamerlid Van Camp). Dit betekent dat personen die een rechtstreeks belang hebben bij het aanwijzen van een gebied voor preventief fouilleren door de burgemeester daartegen in bezwaar of beroep kunnen gaan.” Het zou wel erg vreemd zijn als je tegen de aanwijzing ook geen bezwaar zou kunnen aantekenen. Dit zou samen met het feit dat je het fouilleren niet kan weigeren, anders wordt je gearresteerd, tot een wel hele dubieuze machtspolitiek leiden.

    Het tweede punt van de rechtzaak was natuurlijk belangrijker. Mag een burgemeester een risicogebied aanwijzen en zo ja wat moet de overheid dan doen. De Raad van State volgt volledig de redenering van de gemeente: “Hoewel de burgemeester heeft gesteld dat het gebied rondom de Amsterdamsestraatweg een probleemgebied is en dat meerdere maatregelen zijn genomen om in dat gebied de openbare orde te beheersen, bevat het bestreden besluit en het dossier slechts een geringe hoeveelheid informatie terzake van wapengerelateerde criminaliteit ter plaatse. Evenwel heeft de burgemeester, gelet op de omstandigheid dat uit het dossier blijkt dat zich op de Amsterdamsestraatweg in 2004 nog regelmatig incidenten hebben voorgedaan met (vuur)wapens, voldoende concrete aanwijzingen voor een (dreigende) gevaarssituatie als bedoeld in artikel 151b, eerste lid, van de Gemeentewet in de periode van 1 februari 2005 tot 1 augustus 2005. Op grond daarvan heeft hij zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat nog steeds sprake was van (ernstige vrees voor) verstoring van de openbare orde.” Ondanks de beperkte informatie vindt de Raad van State het toch gerechtvaardigd dat het gebied voor een vierde keer als risicogebied wordt aangewezen. Er vinden nog incidenten plaats. Deze vinden echter ook plaats op het Zandpad, de Europalaan, ’t Goylaan en andere delen van Utrecht die in de eerste inventarisatie worden aangehaald. In de binnenstad en op ’t Goylaan is de situatie ernstiger, waarom is de Amsterdamsestraatweg nu uitgekozen? De Raad van State beantwoordt die vraag niet terwijl de wet wel voorschrijft dat er sprake is van “feiten, omstandigheden, sfeerrapportage, deel uitmakend van een breder handhavingsbeleid, afweging individueel belang versus algemeen belang, subsidiariteit en proportionaliteit.” De gemeente heeft het belang van deze aspecten onderschreven. Wat zijn de feiten dan? Deze komen in de uitspraak niet aan bod. Een sfeerrapportage van de andere maatregelen zitten ook niet tussen de stukken en niet in de uitspraak. Subsidiariteit en proportionaliteit, niet aanwezig, want na drie keer fouilleren kun je dan stellen dat het voldoende is of niet.

    De Raad van State volgt de retoriek van de gemeente, die zoals blijkt uit interne stukken gericht is op het voortgaan van het fouilleren, niet gericht op waarheidsvinding naar de effectiviteit van de maatregel. De gemeente wil scoren en blijkbaar is preventief fouilleren een goed middel. “Omdat bij fouilleringsacties in verband met de eerdere aanwijzingsbesluiten diverse verboden wapens zijn aangetroffen en er in het jaar 2004 een toename is geweest van het aantal (vuur)wapengerelateerde incidenten in het gebied ten opzichte van het jaar 2003,” keurt de Raad van State de aanwijzing van het gebied goed. Feiten, omstandigheden en helderheid van de cijfers komen in de uitspraak niet voor. Waarom niet? Een zwaar middel, “sluitstuk van het beleid; het ultimum remedium,” en toch wordt er lichtzinnig zonder feiten, met slechts een geringe hoeveelheid informatie, met weinig begrip van de interne stukken en zweverige conclusies door de Raad van State uitgesproken dat de Amsterdamsestraatweg voor de vierde keer als risicogebied kon worden aangewezen.

    De gemeente Utrecht had duidelijk gewonnen. Het aanwijzen van een risicogebied rond de Amsterdamsestraatweg is geen probleem volgens de Raad van State. Gedurende de aanwijzing van 1 februari 2005 tot 1 augustus 2005 hebben er echter geen preventief fouilleeracties in het gebied plaatsgevonden. Preventief fouilleren is in Utrecht slechts een keer gebruikt in 2005. “In deze periode hebben nagenoeg geen acties plaatsgevonden omdat de driehoek besloten had om – in afwachting van de uitspraak van de Raad van State in het kader van het gemaakte bezwaar van een bewoner van de Amsterdamsestraatweg – geen acties preventief fouilleren te laten plaatsvinden,” schrijft de politie in de evaluatie van de vijfde aanwijzingsronde. En in een interne mededeling van de gemeente van 21 november 2005 staat dat: “het gebied Amsterdamsestraatweg e.o. behoeft ons inziens niet opnieuw aangewezen te worden. Het aantal incidenten met (vuur)wapens is zeer gering (geworden).” Op 1 september 2005 verklaarde de gemeente nog, hoewel met minimale cijfers, dat de aanwijzing van de Amsterdamsestraatweg als risicogebied noodzakelijk was. Per slot van rekening gold er net zes maanden een aanwijzingsbesluit, hoewel daar geen gebruik van is gemaakt. Drie maanden later is het plotseling veilig in de Amsterdamsestraatweg en omgeving. Zonder fouilleren en met alleen een bewoner die bezwaar heeft aangetekend tegen de aanwijzing zijn de incidenten als sneeuw voor de zon verdwenen. Of waren er eigenlijk geen incidenten. In de brief van 21 november 2005 staat het woord ‘geworden’ tussen haakjes gezet. Was de situatie eigenlijk niet alarmerend en betekent dat preventief fouilleren eigenlijk niet nodig was aan de Amsterdamsestraatweg?

    Risk zone Binnenstad/Hoog Catharijne/stationsgebied

    Binnenstad eerste ronde: fris beginnen

    De binnenstad prijkte op de inventarisatie van veiligheidsrisicogebieden Utrecht t.b.v. preventief fouilleren van 9 januari 2003 van de politie op plaats nummer één qua onveiligheid. Toch werd ervoor gekozen daar niet te gaan fouilleren in de eerste ronde van 15 mei 2003 tot 15 augustus 2003. Doordat de driehoeksstukken vernietigd zijn, is niet meer te achterhalen welke discussie binnen het openbaar gezag heeft plaatsgevonden. Dat het gebied binnenstad, stationsgebied en Hoog Catherijne in de tweede aanwijzingsronde wel mocht meedoen, ligt dan ook voor de hand.

    Van 1 november 2003 tot 1 februari 2004 worden er in het gebied vijf acties gehouden. Ook vinden er met de Amsterdamsestraatweg twee gezamenlijke acties plaats, maar plaats, opbrengst, inzet en het aantal gefouilleerde burgers is niet uitgesplitst waardoor de cijfers in eerste instantie niet bruikbaar zijn. Tijdens de vijf acties zijn er 1700 mensen gefouilleerd en 148 auto’s gecontroleerd door in totaal 111 politieagenten. De opbrengst bestond uit drie steekwapen en vijf slagwapens. Vijftien wapens moesten vrijwillig worden afgestaan aan de politie. Onder deze niet verboden wapens bevonden zich een schroevendraaier, moersleutel en een flessenopener. “De fysieke opbrengsten van de actie zijn daarmee forser dan tijdens de eerste drie maanden fouilleren op de Amsterdamsestraatweg en omgeving. Dat geldt ook indien alleen naar de Amsterdamsestraatweg wordt gekeken,” staat er in een vertrouwelijke evaluatie van februari 2004. De politie moet scoren blijkbaar want de cijfers geven helemaal niet zo’n succesvol beeld. In de eerste periode werden aan de Amsterdamsestraatweg vier acties gehouden, 171 agenten ingezet en 2074 niet verdachte burgers lastig gevallen en 323 auto’s gecontroleerd. Opbrengst grofweg zeven wapens die onder de WWM vielen. Een wapen minder, maar ook een actie minder. Wel driehonderd mensen meer gefouilleerd en meer auto’s, maar aan de Amsterdamsestraatweg waren meer agenten actief. Het is natuurlijk appels met peren vergelijken, want de twee gebieden zijn totaal anders. De opbrengst laat echter zien dat hoewel de binnenstad met kop en schouders uitsteekt op het gebied van geweldsincidenten, dit zich niet vertaald in een berg gevonden wapens. Worden de cijfers van de gezamenlijke acties meegeteld bij de opbrengsten dan komt het totaal op tien gevonden wapens (anderhalf steekwapen en een halve WWM divers, de helft van de opbrengst van de gezamenlijke acties). De politie had ook kunnen betogen dat er weinig verschil was in de opbrengst. Tien gevonden wapens in de binnenstad in deze periode bij vijf acties komt ongeveer overeen met zeven gevonden wapens met vier acties in de Amsterdamsestraatweg.

    Geeft de afname van het aantal (wapen)incidenten en (gewelds)incidenten dan wel aanleiding om het fouilleren in de binnenstad als een succes te bestempelen? Als we de cijfers van november 2003 tot en met januari 2004 nemen dan blijkt het aantal wapenincidenten toe te nemen van 28 naar 31 en het aantal geweldsincidenten van 276 naar 279. De politie schrijft dat het aantal vuurwapengerelateerde incidenten ten opzichte van het voorgaande jaar is gedaald, maar vooral december toont aan dat die interpretatie niet juist is. In december 2002 vonden er 6 incidenten plaats, een jaar later 16. Dit zou te denken moeten geven. Ook al daalt het aantal in januari 2004 naar 6 in vergelijking met januari 2003 (12). De cijfers laten echter geen eenduidig beeld zien. In januari neemt het geweld fors toe van 85 naar 95 in 2004 toen er gefouilleerd werd.

    Blijkbaar moet er toch echt gescoord worden en vergelijkt de politie de cijfers maar met de gehele stad. Als we de aantallen van de incidenten in de binnenstad en de Amsterdamsestraatweg aftrekken van die van de gehele stad ontstaat een interessant beeld. In de helft van de maanden van 2003 daalt het aantal incidenten en in de andere helft stijgen ze. Beide risicogebieden laten een vergelijkbaar beeld zien. Er lijkt niet een duidelijke correlatie te zijn tussen het stijgen van het aantal incidenten in de gehele stad en het dalen in de risicogebieden. Dit zou kunnen duiden op een waterbedeffect, maar dat lijkt niet het geval. Wel is duidelijk dat de afname van het aantal wapengerelateerde incidenten juist niet plaatsvindt in december 2003 toen er gefouilleerd werd, terwijl de rest van het jaar juist een overwegende dalende lijn laat zien. De geweldsincidenten laten een nog grilliger beeld zien. Het geweld neemt licht af over het gehele jaar, maar in de maanden dat er in de binnenstad wordt gefouilleerd, neemt het aantal geweldsincidenten in de stad als geheel en het risicogebied toe. Het blijft moeilijk af te leiden waar deze incidenten mee te maken hebben. Zomaar de conclusie trekken dat er een relatie is, is niet geheel juist. Wat echter wel zichtbaar wordt is dat incidentenpatronen laten zien dat er niet zomaar een daling is als er gefouilleerd wordt. Het omgekeerde lijkt eerder het geval.

    Het laat zich al raden waar de politie op aanstuurt. De binnenstad moet opnieuw als risicogebied worden aangewezen. Er zijn voldoende argumenten, je moet het middel langere tijd inzetten en het heeft een preventieve werking. Wat de precieze argumenten zijn komt niet naar voren in de vertrouwelijke evaluatie. De politie is ook voorstander de gebieden tenminste drie keer aan te wijzen. De Amsterdamsestraatweg is echter vier keer aangewezen. Tijdens de rechtszitting is deze evaluatie niet als openbaar stuk ingebracht door de gemeente, anders had de burger die zijn beklag deed kunnen verwijzen naar deze interne opmerking.

    Binnenstad tweede ronde: Oorlogsgebied Utrecht

    Utrecht is veranderd in een warzone. Drie risicogebieden telt de stad tussen 1 april en 1 juli 2004 en er wordt driftig gefouilleerd. In totaal 18 acties. Opvallend is echter dat na een volgens de politie succesvolle eerste keer fouilleren in de binnenstad en de ‘grote’ opbrengst er maar één actie in risicogebied binnenstad plaatsvindt. Opnieuw is het niet duidelijk waarom er niet meer gefouilleerd is daar. Tijdens die actie in de Potterstraat worden 181 niet verdachte burgers door 9 agenten lastig gevallen en wordt er niets gevonden. Is de conclusie dan dat de binnenstad wapenvrij is?

    Ook vinden er drie gezamenlijke acties plaats met de andere risicogebieden. Opnieuw is er geen verdeling gemaakt met betrekking tot de opbrengst tussen de verschillende risicogebieden. Het beeld bevestigt echter de effectiviteit van het fouilleren. Tussen de 20 en 30 man politie fouilleerden 213 burgers en doorzochten 35 auto’s. De vangst was een hakmes en 2 patronen. Tijdens één actie werd er in het geheel niets gevonden. Zelfs als een derde van de gezamenlijke acties bij de resultaten van de binnenstad zouden worden opgeteld, dan nog zou de enige conclusie moeten zijn dat fouilleren niets oplevert en dat niet verdachte burgers zonder reden tegen de muur worden gezet.

    Tijdens de gezamenlijke actie van 23 april 2004 wordt “een aansteker in de vorm van een pistooltje” gevonden. Het is het enige potentiële wapen dat wordt aangetroffen, maar de “collega’s waren enthousiast” en de acties zijn “kortom voor herhaling vatbaar.” Niet verdachte burgers lastig vallen lijkt een sport te zijn voor de politieagenten en als een burger bezwaar maakt of de last van de officier wilt zien dan is deze persoon plotseling “principieel” (proces verbaal van 7 mei 2004).

    En het aantal incidenten met wapens, neemt dat dan in de periode dramatisch af waardoor de preventieve werking van preventief fouilleren onderstreept wordt? Nee. De maanden april en mei 2004 laten een tegengesteld patroon zien. In april stijgt het aantal incidenten met 100% en in mei daalt het met 400%. In totaal is het aantal incidenten in de binnenstad wel gedaald van 25 in 2003 (april/mei) naar 19. In de evaluatie van juni 2004 worden de maanden februari tot en met april vergeleken. Dan is een stijging van acht incidenten te zien in 2004 ten opzichte van 2003. Van een preventieve werking in de maanden dat er niet gefouilleerd is tussen twee aanwijzingsbesluiten is ook geen sprake. “In de periode februari 2004 tot en met april 2004 is tevens sprake van een toename van het aantal (vuur)wapengerelateerde incidenten in de veiligheidsrisicogebieden. Namelijk 133% op de Amsterdamsestraatweg, 25% in de Binnenstad/HC/stationsgebied, 36% in de kop van Lombok en 48% in de stad als geheel,” schrijft de politie. In de stad als geheel neemt het aantal incidenten met wapens meer toe, terwijl dit juist van 2002 op 2003 daalde. Welke conclusies hieraan gekoppeld kunnen worden met het oog op preventief fouilleren is niet echt te zeggen.

    De geweldsincidenten laten een vergelijkbaar beeld zien als de incidenten met wapens. De binnenstad volgt de trend van de gehele stad. Laat iets meer daling zien, maar of dat door het fouilleren komt is te betwijfelen. In 2003 is ook een daling zichtbaar ten opzichte van 2002. Zonder echt wapens te vinden tijdens de tweede aanwijzingsperiode is moeilijk te claimen dat fouilleren al een preventieve werking vertoont, zeker als er al een daling van het aantal geweldsincidenten zichtbaar was van 2002 naar 2003 zonder fouilleren in de binnenstad.

    Fouilleren is een ingrijpende maatregel en daar zou terughoudend mee om moeten worden gegaan. De resultaten zijn echter volstrekt niet zo opzienbarend dat geconcludeerd kan worden dat het middel bijdraagt aan de veiligheid. “Het is moeilijk om iets te zeggen over de effectiviteit van het instrument,” schrijft de politie dan ook. “Het instrument tracht het dragen van een wapen in het veiligheidsrisicogebied te ontmoedigen. Of het instrument daar werkelijk aan bijdraagt, is moeilijk aan te tonen,” vervolgt de evaluatie stelliger. Gelukkig is het publiek “zelfs enthousiast” en werkt het goed mee. De consequenties van het niet meewerken zijn duidelijk. “Er is een zeer gering aantal aanhoudingen verricht in het verband met het niet willen meewerken met de fouilleringen,” schrijft de Utrechtse politie als teken van het enthousiasme onder de Utrechtse bevolking. De cel of fouilleren is tijdens een avond uit niet echt een keuze, eerder een bevestiging van de verwrongen relatie tussen het veiligheidsapparaat en de burger. “Opvallend was dat er in de nachtelijke uren, na het gebruik van de nodige alcohol, de reacties iets extremer waren dan ’s avonds. Enkele mensen moesten worden gevorderd om mee te werken,” is er in het proces verbaal van 26 mei 2006 te lezen. Tijdens deze actie werden geen wapens aangetroffen. Of op 13 juli 2006 toen een man weigerde mee te werken. “Met gepastb (uit het proces verbaal) geweld aangehouden en op buro afgehoord,” staat er in het verbaal.

    Binnenstad derde ronde wel effectief, maar toch niet fouilleren.

    Eigenlijk is het volstrekt onduidelijk of de maatregel helpt, maar dat weerhoudt de gezagsdriehoek van Utrecht er niet van om van 1 februari 2005 tot 1 augustus 2005 de drie gebieden opnieuw aan te wijzen als oorlogszone. Alle opmerkingen over de effectiviteit van het middel als het voor langere tijd wordt toegepast ten spijt, worden er in de binnenstad na 22 mei 2004 geen acties meer uitgevoerd. Opnieuw ontbreken de stukken van het driehoeksoverleg die volgens de gemeente vernietigd zijn. Daarnaast is de duur van de aanwijzing flink verlengd in deze vierde aanwijzingsronde. In plaats van drie kan er nu zes maanden worden gefouilleerd.

    Een bewoner aan de Amsterdamsestraatweg maakt bezwaar tegen de vierde keer dat zijn straat wordt aangewezen als risicogebied en omdat zijn bezwaar op procedurele gronden wordt afgewezen stapt deze burger naar de rechter. De gemeente Utrecht besluit om het fouilleren tijdens deze aanwijzing op te schorten, ook in de gebieden waar geen bezwaar tegen is gemaakt. Ook hier geeft de vrijgegeven documentatie geen inzicht in de redenen van het niet fouilleren.

    Een aantal opmerkingen uit het driehoeksoverleg geven echter aan dat de zorgvuldigheid waarmee het instrument in het begin was omkleed volledig is losgelaten. Op 3 januari 2005 wordt het aanwijzingsbesluit genomen voor de drie risicogebieden. Dit betekent dat er voor die tijd een afweging heeft plaatsgevonden en dat die gebieden zijn aangemerkt als gevaarlijk en dat de overheid moet optreden. Op 24 januari 2005 vindt er echter een discussie in het driehoeksoverleg plaats over fouilleren op de “Amsterdamsestraatweg dan wel Zandpad.” De Amsterdamsestraatweg is dan al aangewezen en er kan gefouilleerd worden, op basis van welke cijfers en analyses heeft dit dan plaatsgevonden? Was het eigenlijk niet nodig? Het wordt niet duidelijk.

    Vier maanden later op 23 mei 2005 wordt er opnieuw over het fouilleren gesproken. “Afspraak dat de politie gegevens levert op basis waarvan de locatie voor preventief fouilleren zal worden bepaald,” luidt de samenvatting uit het driehoeksoverleg. Drie gebieden zijn op 3 januari 2005 aangewezen als risicogebied en op 23 mei 2005 moeten de gegevens worden verzameld om te bepalen waar er gefouilleerd gaat worden? Opnieuw is onduidelijk waarom de aanwijzingsbesluiten in eerste instantie door de Burgemeester zijn afgegeven. Op 6 juni wordt er een overzicht gegeven van de vuurwapenincidenten. Dit overzicht is niet openbaar gemaakt. En op 22 juni 2005 wordt geconcludeerd dat de “feitelijke situatie geen aanleiding geeft tot het houden van nog een actie.” De “feitelijke situatie” in de drie risicogebieden geeft geen aanleiding tot fouilleren. Wat is dan de basis waarop de gebieden zijn aangewezen? Welke informatie heeft de Burgemeester achtergehouden bij de rechter om zijn gelijk te halen? Waren de feiten voor de aanwijzing geen reden om tot aanwijzing over te gaan? Had de bewoner van de Amsterdamsestraatweg op inhoudelijke gronden in het gelijk moeten worden gesteld? Waarom is de zorgvuldigheid waarmee de gemeente Utrecht zo voortvarend begon volledig verdwenen? Alles duidt erop dat de resultaten van de acties tegenvielen, dat het aantal wapenincidenten en geweldsincidenten niet fors daalde zoals verwacht en dat de effectiviteit van het instrument niet te meten is. In een interne memo van 21 november 2005 wordt de indruk gewekt dat er op 22 juni 2005 is gestopt met fouilleren. In de eind evaluatie van februari 2007 schrijft de politie dat “tijdens de laatste periode (in 2005 red) nagenoeg nauwelijks preventief is gefouilleerd.” “Nagenoeg nauwelijks”, “gestopt op 22 juni 2005,” waarom is het zo lastig om de waarheid te vertellen. Er is een keer gefouilleerd. Van die actie is geen last van de officier vrijgegeven. Was deze actie niet legaal? De zorgvuldige afweging heeft niet plaatsgevonden bij de aanwijzing en niet de politiek of mensen binnen het veiligheidsapparaat, maar een burger wees op het gebrek aan onderbouwing van de toepassing van het middel. Dat hij niet in het gelijk werd gesteld door de Raad van State geeft te denken, hoeveel mogelijkheden hebben burgers eigenlijk om hun gelijk te halen in een ongelijke strijd met de overheid met betrekking tot preventief fouilleren?
    Aanwijzen om het aanwijzen, fouilleren om het fouilleren was in 2005 bij de vierde ronde aanwijzen en de derde ronde fouilleren in de binnenstad het devies. Politieke en gerechtelijke controle werden buitenspel gezet door het onthouden van cruciale informatie. De burger werd om de tuin geleid en drie buurten afgeschilderd als risicogebieden bij deze aanwijzing zonder dat daar enig bewijs voor was.

    Binnenstad vier ronde: we blijven het proberen

    Een bewoner van de stad kreeg de driehoek op de knieën en zorgde voor een fouilleervrij 2005. De cijfers lieten echter ook zien dat het niet nodig was, maar de burgers van de stad werden niet ingelicht over deze gegevens. Fouilleren om te scoren en daarom werd het in 2006 maar opnieuw geprobeerd. Het instrument lijkt hiermee op een werkverschaffingsproject. Je moet toch wat met die mannen en vrouwen in het blauw lijkt de opstelling van de gezagsdriehoek. Een heldere duidelijke lijn lijkt volledig te ontbreken. Na een goede analyse begon de tunnelvisie, fouilleren moet. Waarom blijft onduidelijk en de cijfers lijken niet aan te geven dat het effectief is, aan de Amsterdamsestraatweg lijken de acties eerder het tegengestelde te bereiken. Meer incidenten, maar het publiek is enthousiast en iedereen is blij. Vandaar dat het in het centrum van Utrecht opnieuw wordt opgepakt.

    In een interne memo van 21 november 2005 stelt de afdeling Openbare Orde en Veiligheid van de gemeente Utrecht voor om verder te gaan met een risicogebied dat zowel uit de binnenstad als een deel van Lombok bestaat. Het overzicht van de incidenten over 2004 en 2005 was niet meer beschikbaar bij de politie Utrecht. Deze is verstrekt door de gemeente Utrecht. De getallen zijn waarschijnlijk het overzicht dat in het driehoeksoverleg van 6 juni 2005 wordt besproken. Dit is echter niet geheel duidelijk. Tijdens het fouilleren in 2004 nam het aantal wapenincidenten toe. In 2005 ligt het totaal van het aantal incidenten vijf lager dan in de corresponderende maanden van 2004 (januari tot en met april). Vergelijken we de maandgemiddelden dan blijkt er weinig verschil tussen de cijfers uit de gehele stad en de binnenstad. Lombok daarentegen laat een explosieve stijging zien in 2005, van een preventieve werking van fouilleren is niet echt sprake. Nemen we de cijfers van het aantal geweldsincidenten dan is opnieuw een daling zichtbaar. Absoluut is die ruim 100 incidenten. Daar waar in 2004 in de maanden dat er gefouilleerd werd het aantal geweldsincidenten op 410 kwam was dit in 2005 zonder fouilleren 297. Hieruit kunnen twee conclusies over de binnenstad worden getrokken. Preventief fouilleren leidt tot meer geweld of het fouilleren heeft een preventieve werking nadat er gefouilleerd is. Dit laatste valt te betwijfelen aangezien eind 2004 de binnenstad nog werd getrakteerd op een aantal maanden met veel incidenten. De percentages in de gehele stad en de binnenstad nog ontliepen elkaar toen ook niet heel veel.

    In de brief van 21 november 2005 waarin de driehoek verder borduurt op het fouilleren, wordt het risicogebied binnenstad, Hoog Catharijne en stationsgebied opgesplitst voor de volgende aanwijzing. In een deel van het gebied zou het goed gaan en in een ander deel niet. “Ondanks dat het feit dat het op zich goed gaat met het Stationsgebied en is aan te wijzen als ‘soft target’ zijn er voldoende redenen om het gebied mee te nemen in de aanwijzing van een veiligheidsrisicogebied voor de periode 15 januari 2006 tot 15 juli 2006,” schrijven de opstellers. Het gaat goed, maar toch is het noodzakelijk.

    Op 16 januari 2006 wordt er binnen de driehoek besloten om het gebied aan te wijzen voor een periode van zes maanden van 15 januari tot en met 15 juli 2006. Burgemeester Brouwer-Korf geeft echter de aanwijzing pas op 17 februari af en de periode is gewijzigd van maart tot september. In ieder geval blijkt dat de noodzaak niet heel groot is om te gaan fouilleren. De burgemeester schrijft dat er tweemaal in de driehoek over het fouilleren is gesproken, op 28 november 2005 en 16 januari 2006. Drie maanden later kan het middel worden ingezet.

    Er wordt driftig gefouilleerd in deze periode. Ongeveer zestien acties vinden er plaats, althans dat suggereren de opbrengst en aankondigingen lijsten. In de evaluatie van februari 2007 wordt het aantal tien vermeld. Verschillende acties met illustere namen als de Blauwe Avond en het Blauwe weekend vielen af. In de evaluatie wordt wel gesuggereerd dat preventief fouilleren heeft plaatsgevonden tijdens die acties. “Een aantal keer zijn de acties ingepland tijdens een ‘blauwe avond’ dus in combinatie met andersoortige politiecontroles (alcoholcontroles, lichtcontrole fietsen, snelheidscontrole etc.). Tijdens de acties werden twaalf wapens volgens de WWM gevonden door 140 politieagenten tijdens het fouilleren van 1552 burgers en het doorzoeken van 178 auto’s. Dit komt neer op 1 wapen op de 129 gefouilleerde niet verdachte personen.

    In de eindevaluatie wordt gesteld dat het aantal gevonden wapens in deze periode dramatisch klein is. Als we de opbrengsten van de risicogebieden bij elkaar optellen lijken de cijfers dit niet te ondersteunen. In de eerste ronde op de Amsterdamsestraatweg worden er zeven ‘wapens’ gevonden bij 2074 burgers. Volgens de evaluatie van 2007 zijn dat plots 19 wapens, maar dan worden de niet geverbaliseerde wapens bij de WWM wapens opgeteld en die zijn in 2006 niet vermeld, dus dienen buiten beschouwing te worden gelaten. Zeven wapens op 2074 burgers is een wapen op de 296 gefouilleerden. In de tweede ronde op de Amsterdamsestraatweg en in de binnenstad wordt opnieuw het aantal WWM en niet WWM wapens bij elkaar opgeteld en komt de politie uit op 70 wapens terwijl er in werkelijkheid 17 of 19 wapens zijn gevonden. In de interne evaluatie van februari 2004 is sprake van 17 WWM wapens en in een niet gedateerd overzicht onder de naam ‘Opbrengst PF stad Utrecht / sk” wordt het aantal 19 vermeld. Er werden 4036 burgers gefouilleerd. Dit komt neer op een wapen op de 237of 212 burgers. In de derde ronde dat er gefouilleerd wordt in drie risicogebieden werden er 15 ‘wapens’ volgens de WWM gevonden bij 1900 bewoners van de stad volgens de opbrengsten lijsten van de “derde aanwijzing 1 april 2004 tot 1 juli 2004 / sk” en 1637 volgens de eind evaluatie van 2007. Als we de veel gedetailleerdere cijfers van de derde aanwijzing gebruiken komt het aantal op 1 wapen op de 126 inwoners van de stad. Het aantal wapens per inwoner in Utrecht is sinds de start van het preventief fouilleren gestegen. Was het aantal in 2003 nog 1 wapen op de 296 inwoners in 2006 is dit 1 op de 129. De presentatie in de eind evaluatie is duidelijk erg vertekenend. Door de niet verboden wapens bij de WWM wapens in de andere periodes op te tellen en deze in de laatste periode weg te laten, poetst de politie zijn statistieken op en lijkt het of het aantal wapens “veel minder” is. Dit is niet het geval.

    De volgende grafiek laat het percentage aangetroffen (potentiële) wapens en daadwerkelijke WWM wapens per persoon zien.

    Dat er in de laatste periode veel minder potentiële wapens zijn aangetroffen, heeft te maken met de terughoudendheid van de politie bij het in beslag nemen van niet verboden wapens. Daar waar in de andere periodes alles wat er volgens de politie ‘verdacht’ uitzag in beslag werd genomen, vroegen agenten in 2006 naar de reden van het op zak hebben. Uit de evaluatie van 2007: “Voorheen werd van vrijwel ieder zakmesje dat aangetroffen werd, gevraagd vrijwillig afstand te doen. Gedurende de afgelopen periode werd bij het aantreffen van een dergelijk voorwerp gevraagd naar de reden waarom de persoon dit bij zich droeg en gekeken onder welke omstandigheden het voorwerp aangetroffen werd. Er werd door de politie gevraagd afstand te doen van het zakmes als de persoon, bijvoorbeeld, verklaarde het zakmes te dragen om zich veiliger te voelen. Als de persoon verklaarde het voorwerp te gebruiken om tijdens de lunch een appel te schillen, gebeurde dat niet.”

    Daar waar in voorgaande jaren er een maandelijks overzicht van de incidenten te zien was wordt in de evaluatie een grof overzicht van de incidenten met wapens in het veiligheidsrisicogebied gegeven. Een overzicht van het aantal geweldsincidenten ontbreekt. Natuurlijk is er een gigantische daling te zien van het aantal incidenten, maar hoe geloofwaardig zijn deze cijfers? Daarbij komt dat het risicogebied in deze laatste periode niet meer overeenkomt met de periodes ervoor. In deze periode wordt er gefouilleerd in een gebied dat een deel van de binnenstad en een deel van Lombok omvat. Daarmee wordt het zicht op het incidentenpatroon volledig ontnomen. Alweer is in de evaluatie niet duidelijk aangegeven dat de overzichten met enige voorzichtigheid moeten worden bekeken.

    Daar waar de politie aangeeft dat er een afname is te zien in het aantal incidenten laten de cijfers van het CBS statline een gestage stijging van het aantal geweldsmisdrijven in de politieregio Utrecht zien. De politie regio omvat niet alleen de stad, maar ook dorpen en steden in de omgeving. Deze gestage stijging zet zich voort tot en met 2005. In 2005, het jaar dat er niet gefouilleerd wordt, bereikt het aantal geweldsmisdrijven zijn hoogste punt tot nu toe. In 2006 daalt het aantal geweldsmisdrijven om vervolgens weer te stijgen in 2007. Het CBS heeft echter verschillende wijzen om naar geweldsmisdrijven te kijken. Bij deze cijfers gaat het om verdachten. Als de geregistreerde criminaliteit als uitgangspunt wordt genomen, een oude methode die het CBS gebruikte, dan blijkt de daling al in 2005 te zijn ingezet en stijgt het geweld pas weer in 2007. Het aantal geregistreerde misdrijven van de WWM vertoont een vergelijkbaar beeld. Bij de vermogensdelicten is er een daling te zien van het aantal misdrijven. Deze is echter al in 2002 ingezet, voordat het instrument fouilleren is ingezet. De cijfers van het CBS zorgen dus voor nog meer onduidelijkheid. Welke cijfers moeten nu gebruikt worden? Waar baseert de gemeente zich op? Hoe moet een burger beoordelen dat de aanwijzing van het gebied waarin hij woont terecht is? Van het begin van het fouilleren worden de cijfers stelselmatig onvolledig weergegeven. Daarmee wordt een goede evaluatie van het instrument niet mogelijk. De tendens lijkt dat het wapenbezit toeneemt en dat het aantal incidenten niet daalt.

    Risk zone kop van Lombok

    kop van Lombok eerste ronde: knock out

    In de laatste periode waarin er in het centrum van de stad is gefouilleerd zijn twee gebieden bij elkaar gevoegd. De binnenstad, met het stationsgebied en Hoog Catharijne, en een deel van de Kop van Lombok. Voor Lombok was fouilleren toen al geen nieuw verschijnsel meer. Het gebied draaide al mee in derde aanwijzing van 1 april tot 1 juli 2004 en in 2005. De gezagsdriehoek was al rijp gemaakt voor fouilleren in Lombok in de vertrouwelijke evaluatie van februari 2004. Volgens de vertrouwelijk evaluatie is Lombok in oktober 2003 ter sprake gekomen in de gezagsdriehoek. Waarom is niet duidelijk. De evaluatie stelt dat “er geen directe aanleiding” voor het aanwijzen van het gebied is. Er is toen besloten om “de cijfers nogmaals te bekijken.” Plotseling worden de relevante cijfers in dit overzicht gepresenteerd. In hoeverre die ‘relevante’ cijfers verschillen van de cijfers die eerder werden gebruikt is niet duidelijk. De andere gebieden die in de eerste inventarisatie van de politie van januari 2003 voorkwamen, ’t Goylaan, Zandpad en de Europalaan, zijn volledig uit zicht verdwenen.

    De gepresenteerde cijfers over Lombok bestaan uit twee tabellen. De eerste bevat de wapengerelateerde incidenten. Onduidelijk is om welke feitcodes het hierbij gaat, zodat vergelijking met de andere risicogebieden niet mogelijk is. De tweede tabel vat de incidenten waarbij het gaat om drugs en drugsgeweld. Hoe drugsgeweld gedefinieerd wordt is ook niet duidelijk. Het wapengeweld in Lombok neemt in 2002 ten opzichte van 2001 fors toe (van 17 naar 33). Deze toename zit vooral in het
    documenten van de regiopolitie Utrecht
    documenten gemeente Utrecht
    nagekomen stukken regiopolitie Utrecht
    processen verbaal regiopolitie Utrecht