• Buro Jansen & Janssen is een onderzoeksburo dat politie, justitie, inlichtingendiensten, de overheid in Nederland en Europa kritisch volgt. Een grond-rechten kollektief dat al 30 jaar publiceert over uitbreiding van repressieve wetgeving, publiek-private samenwerking, bevoegdheden, overheids-optreden en andere staatsaangelegenheden.
    Buro Jansen & Janssen Postbus 10591, 1001EN Amsterdam, 020-6123202, 06-34339533, signal +31684065516, info@burojansen.nl (pgp)
    Steun Buro Jansen & Janssen. Word donateur, NL43 ASNB 0856 9868 52 of NL56 INGB 0000 6039 04 ten name van Stichting Res Publica, Postbus 11556, 1001 GN Amsterdam.
  • Publicaties

  • Migratie

  • Politieklachten

  • Voorschriften Pilot Pepperspray

    Uit: Staatscourant 30 juni 2000, nr. 124 / pag. 8

    7 juni 2000/Nr. EA2000/U72757
    Directie Politie

    De Ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Justitie,
    Gelet op artikel 15 van de Bewapeningsregeling politie;

    Besluiten:

    Artikel 1
    In deze voorschriften wordt verstaan onder:
    a. ministers: de Ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Justitie;
    b. ambtenaar: een ambtenaar van politie als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder a, van de Politiewet 1993 met een rang hoger dan die van surveillant en een aspirant voor de duur dat hij de praktijkstage volgt;
    c. pepperspray: het geweldmiddel van het merk Defence technology, type Mk-3, bestaande uit een straal vloeistof uit een spuitbus, waarmee een persoon tijdelijk onder controle kan worden gebracht;
    d. nazorgmiddel: een middel bestemd voor de nazorg, bedoeld in artikel 6, te weten:
    1º. nazorgspuitbus: de spuitbus van het merk Mace Security International, type Cool it;
    2º. nazorgtowelette: de towelette van het merk Mace Security International, type Cool it;
    3º. oogdouches: de oogdouches die voldoen aan de door de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties goedgekeurde technische specificaties.
    e. slag- of steekwapen: een wapen, niet zijnde een vuurwapen, waarmee een verwonding aan een persoon kan worden toegebracht, waaronder mede een injectienaald wordt verstaan.

    Artikel 2
    1. De bewapening van de door de korpsbeheerder aan te wijzen ambtenaren in de regionale politiekorpsen Rotterdam-Rijnmond, Groningen, Brabant-Noord en Drenthe bestaat gedurende de duur van de pilot ter beproeving van het geweldmiddel pepperspray mede uit pepperspray. De pilot loopt van 3 juli 2000 tot 1 oktober 2000.
    2. De ministers kunnen, indien naar hun mening in de in het eerste lid genoemde periode onvoldoende informatie over de praktische toepassing van pepperspray is vergaard, dan wel om andere redenen, de pilotperiode met een nader te bepalen termijn verlengen.
    3. De ambtenaar kan met pepperspray worden bewapend, indien hij de daartoe door het Landelijk selectie- en opleidingsinstituut politie ontwikkelde opleiding met goed gevolg heeft afgelegd.

    Artikel 3
    1. Het gebruik van pepperspray is slechts geoorloofd:
    a. om een persoon aan te houden ten aanzien van wie redelijkerwijs mag worden aangenomen dat hij een voor onmiddellijk gebruik gereed zijnd slag- of steekwapen bij zich heeft en dit tegen een persoon zal gebruiken;
    b. om een persoon aan te houden die zich aan aanhouding, voorgeleiding of andere rechtmatige vrijheidsbeneming tracht te onttrekken of heeft onttrokken;
    c. ter verdediging tegen of voor het onder controle brengen van agressieve dieren.
    2. Pepperspray wordt niet gebruikt bij:
    a. mensen die zichtbaar jonger dan 12 of ouder dan 65 jaar zijn;
    b. vrouwen die zichtbaar zwanger zijn;
    c. mensen die zichtbaar lijden aan ademhalings- of andere ernstige gezondheidsstoornissen.

    Artikel 4
    De ambtenaar waarschuwt onmiddellijk voordat hij gericht pepperspray zal gebruiken, met luide stem of op andere niet mis te verstane wijze dat pepperspray gebruikt zal worden, indien niet onverwijld het gegeven bevel wordt opgevolgd. Deze waarschuwing blijft achterwege indien de omstandigheden de waarschuwing niet toelaten.

    Artikel 5
    Pepperspray wordt per geval niet vaker dan twee maal voor de duur van niet langer dan ongeveer een seconde gebruikt, op een afstand van niet minder dan een meter.

    Artikel 6
    De ambtenaar die pepperspray heeft gebruikt is in de gevallen bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder a en b, verantwoordelijk voor het verlenen van de nazorg zoals voorgeschreven in de bijlage.

    Artikel 7
    1. Onverminderd artikel 17 van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar, meldt de ambtenaar die pepperspray heeft gebruikt, dit gebruik, de redenen die daartoe hebben geleid en de daaruit voortvloeiende gevolgen onverwijld schriftelijk aan zijn meerdere.
    2. De ambtenaar die pepperspray heeft gebruikt meldt dit tevens, door middel van een daartoe door de ministers ter beschikking gesteld geweldsformulier, aan het onderzoeksbureau dat de pilot begeleidt.

    Artikel 8
    Na afloop van de pilot draagt de korpsbeheerder er zorg voor dat de ambtenaar de pepperspray en de nazorgmiddelen inlevert.

    Artikel 9
    Deze voorschriften treden in werking met ingang van 3 juli 2000 en vervallen na afloop van de periode genoemd in artikel 2, eerste en tweede lid.

    Artikel 10
    Deze voorschriften worden aangehaald als: Voorschriften pilot pepperspray.

    Deze voorschriften zullen met de toelichting in de Staatscourant worden gepubliceerd.

    De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, K.G. de Vries.
    De Minister van Justitie, A.H. Korthals.

     

    Toelichting

    Algemeen
    Sinds enige jaren komen uit het politieveld en de politievakorganisaties signalen dat de bestaande bewapening van de politie onvoldoende is. Er wordt een zogenaamd gat tussen wapenstok en vuurwapen geconstateerd, in die zin dat in bepaalde situaties de korte wapenstok een te licht en niet effectief geweldmiddel is terwijl het vuurwapen in andere situaties juist een te zwaar middel wordt geacht. Om die reden is de roep ontstaan om een middel voor de politie dat qua geweldsniveau geplaatst kan worden tussen korte wapenstok en vuurwapen. Het bestaan van dit zogenaamde gat wordt bevestigd door het onderzoek Onder Schot van de Vrije Universiteit van Amsterdam uit 1996, uitgevoerd onder de politie.
    Naar aanleiding van deze signalen uit het politieveld en het vermelde rapport Onder Schot zijn drie onderzoeken verricht, gericht op de vraag of de invoering van pepperspray een oplossing zou kunnen bieden voor dit probleem. De onderzoeken betroffen zowel de gevolgen op de gezondheid van het gebruik van pepperspray, als de praktische geschiktheid van het middel. Uit de onderzoeken blijkt dat pepperspray geschikt geacht kan worden voor gebruik in de basispolitiezorg.
    Verwacht wordt dat het gebruik van pepperspray kan leiden tot een afname van geweld tegen de politie, een afname van letsel bij personen waartegen de politie geweld heeft gebruikt, en een afname van het aantal klachten tegen de politie. Daarnaast wordt verwacht dat het dreigen met het middel of het gebruik ervan een zodanig deëscalerende werking kan hebben dat daarmee in bepaalde situaties vuurwapengebruik kan worden voorkomen. Gelet op deze gegevens kan pepperspray een waardevolle aanvulling zijn op de bewapening van de politie.
    Inmiddels heeft de regering in principe besloten tot invoering van pepperspray als onderdeel van de standaardbewapening van de politieagent. De landelijke invoering is afhankelijk gesteld van de uitkomsten van een te houden pilot. De pilot is er met name op gericht te bezien of het middel adequaat is en welke plaats het in het gat tussen wapenstok en vuurwapen moet innemen. Tevens zal bezien worden in welke situaties het kan worden toegepast en welke nazorg nodig is. Op voorstel van de beraden zal de pilot worden gehouden in de korpsen Rotterdam-Rijnmond, Groningen en Brabant-Noord en Drenthe. De pilot wordt wetenschappelijk begeleid en geëvalueerd. Tevens is een stuurgroep ingesteld die gevraagd en ongevraagd de ministers en de korpsen die aan de pilot deelnemen adviseren.
    Deze voorschriften scheppen de randvoorwaarden waarbinnen de pilot dient te worden uitgevoerd. Als zodanig lopen deze voorschriften vooruit op een mogelijke wettelijke regeling bij de invoering van pepperspray.

    Artikelsgewijs

    Artikel 2
    Pepperspray wordt in het geweldscontinuüm dichter bij het vuurwapen dan bij de wapenstok geplaatst. Deze positionering is mede van belang bij het bepalen welke ambtenaren het middel mogen inzetten. Daarbij is aangesloten bij de bepalingen over het vuurwapen in de Bewapeningsregeling politie. Aangezien de surveillant niet standaard het vuurwapen bezit, wordt hij ook niet uitgerust met pepperspray. De reden hiervoor is dat bij het besluit tot invoering van de rang van surveillant is bepaald dat zo mogelijk wordt vermeden dat deze ambtenaar zich in gevaarvolle situaties begeeft. Het Besluit taken vrijwillige ambtenaren van politie gaat ervan uit dat de uitoefening van de taken van de vrijwillige ambtenaar een ondersteunend karakter hebben. Het gaat om taken die worden verricht in aanvulling op de vervulling van de reguliere politietaak. In het algemeen verricht de vrijwillige ambtenaar taken op het niveau van surveillant van politie. Bovendien is de kans dat de vrijwillige ambtenaar in situaties terecht komt waarin pepperspray kan worden gebruikt, ook door het feit dat hij slechts in deeltijd bij de politie werkzaam is, geringer. Om deze redenen beschikt deze categorie ambtenaren evenmin over dit nieuwe politiewapen. Op basis van de uitkomsten van de pilot zal worden beoordeeld of het noodzakelijk is om de surveillant van politie en de vrijwillige ambtenaar eveneens met dit middel uit te rusten. Tot een verlenging van de duur van de pilot kan worden besloten, indien de vergaarde informatie tijdens deze periode onvoldoende is om aan de hand daarvan te beoordelen of het middel aan de verwachtingen heeft voldaan. Verlenging om andere redenen is bijvoorbeeld aan de orde, indien mocht blijken dat ambtenaren die tijdens de pilot gewend zijn geraakt aan het middel na afloop ervan mis grijpen naar pepperspray waardoor voor hen gevaar kan ontstaan. Voor het gebruik van pepperspray is door het Landelijk selectie- en opleidingsinstituut politie (LSOP) een aparte opleiding ontwikkeld. De opleiding zal vóór de start van de pilot plaatsvinden.

    Artikelen 3, 5 en 6
    Pepperspray wordt qua geweldsniveau gepositioneerd tussen de wapenstok en het vuurwapen. Deze plaatsing is van belang om te beoordelen of in een situatie waarbij een keuze voor een bepaald geweldmiddel moet worden gemaakt het geoorloofd is pepperspray te gebruiken. Pepperspray zal alleen tegen individuen en niet tegen groepen worden ingezet. Op het gebruik zijn, zoals voor de inzet van elk geweldmiddel het geval is, de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit van toepassing: het middel mag slechts worden ingezet indien de ernst van de situatie daarom vraagt en er geen ander, minder ingrijpend middel is om de persoon onder controle te krijgen. Bij die afweging is het van belang te bedenken dat pepperspray in het geweldscontinuüm dichter bij het vuurwapen dan bij de wapenstok is geplaatst. De in artikel 3 omschreven situaties zien ook op gevallen van noodweer. Ook op noodweer zijn de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit van toepassing. Dat betekent dat per geval bezien moet worden of de situatie zo ernstig is dat pepperspray ter verdediging moet worden gebruikt en of hiervoor geen minder ingrijpend middel ter beschikking staat. Gezondheidsproblemen dienen uiteraard zo veel mogelijk te worden voorkomen. Derhalve dienen bij het gebruik risicogroepen zo mogelijk te worden uitgesloten, dient de intensiteit van het gebruik beperkt te blijven en dient vermeden te worden dat bij het gebruik op de mond wordt gericht. In artikel 3, tweede lid, onderdeel c wordt het gebruik van pepperspray uitgesloten bij personen met ademhalings- of andere ernstige gezondheidsstoornissen. Is het middel gebruikt, dan dient een adequate nazorg plaats te vinden op de wijze zoals voorgeschreven in de bijlage. Daarbij wordt een onderscheid gemaakt tussen normale nazorg en nazorg bij medische noodsituaties.

    Artikel 7
    Op grond van artikel 17 van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar dient het aanwenden van geweld door een ambtenaar aan diens meerdere te worden gemeld. Om een evaluatie in het kader van de pilot mogelijk te maken komt hier een melding aan het ingeschakelde onderzoeksbureau bij. Hiervoor wordt een afzonderlijk formulier ter beschikking gesteld. De voor de evaluatie verzamelde informatie zal uitsluitend voor het onderzoek worden gebruikt.

    De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, K.G. de Vries.
    De Minister van Justitie, A.H. Korthals.

     

    Bijlage

    Voorschriften voor nazorg na toepas-sing van pepperspray

    In deze voorschriften wordt een onderscheid gemaakt tussen gewone nazorg en nazorg bij het optreden van medische noodsituaties. De politieambtenaar die pepperspray heeft gebruikt is verantwoordelijk voor het verrichten van de gewone nazorg. De nazorg bij het optreden van medische noodsituaties wordt verricht door medisch geschoold personeel. Deze voorschriften zijn toegesneden op een situatie waarbij tegen een verdachte pepperspray wordt gebruikt. Indien van toepassing wordt dezelfde nazorg zo mogelijk eveneens verleend aan collega ambtenaren en omstanders die met het middel in aanraking komen.

    1. De normale symptomen optredend na gebruik van pepperspray
    De ogen. De effecten op de ogen bestaan uit een hevige tranenstroom gepaard gaande met het reflexmatig sluiten van de ogen. De ogen zijn gedurende enige tijd niet meer te openen.
    De huid. Na gebruik van pepperspray treedt bij de betrokken persoon heftige pijn en een sterk branderig gevoel op de getroffen huid op. De pijn verdwijnt meestal na plusminus 30 minuten.
    Luchtwegen. Door het middel ontstaat kortdurende kortademigheid. Er ontstaat slijmafscheiding in neus en keelholte. Daarnaast kunnen heftige hoestbuien optreden. Soms treedt tijdelijk luchtwegvernauwing op waardoor de diepe ademhaling wordt bemoeilijkt.
    Motoriek. Het middel leidt tot verlies van controle over de motoriek. Reflexmatig buigt men voorover. Gevoelens van paniek en desoriëntatie zijn daarbij kenmerkend.

    2. De gewone nazorg
    Door de pijn die het middel veroorzaakt zullen bij de getroffen personen dikwijls gevoelens van paniek optreden. Om die reden dient de betrokkene op zijn gemak gesteld te worden. Uitgelegd wordt dat de pijn binnen een halfuur grotendeels voorbij is en dat dit bij eventuele benauwdheidsklachten normaal gesproken nog eerder het geval zal zijn. In iedere surveillanceauto dient de speciale nazorgspuitbus aanwezig te zijn. Daarnaast beschikt de politieambtenaar over zogenaamde nazorgtowelettes. Zodra de situatie dit toelaat worden ter verlichting van de pijn het gezicht en de ogen van de betrokken persoon besproeid met de spuitbus met nazorgvloeistof en worden aan diegene de nazorgtowelettes uitgereikt waarmee het gezicht en de ogen kunnen worden behandeld. Indien deze middelen onvoldoende verlichting hebben geboden dan dienen de getroffen huid en de ogen te worden behandeld met koel stromend water. Voor de behandeling van de ogen wordt zo mogelijk gebruik gemaakt van de zogeheten oogdouches die hiervoor speciaal in een aantal politiebureaus in de pilotregios zijn geïnstalleerd. Er wordt op toegezien dat voor het reinigen in geen geval gebruik wordt gemaakt wordt van zeep of crêmes of andere afsluitende stoffen. Daarmee vindt afsluiting plaats waardoor de pijn langer zal aanhouden. Zodra de situatie daarvoor de gelegenheid biedt wordt de getroffen persoon er op gewezen dat het ter verlichting van de pijn verstandig is om eventuele contactlenzen zo snel mogelijk te verwijderen. Ter voorkoming van benauwdheidsklachten zorgt de betrokken politieambtenaar er voor dat de getroffen persoon voldoende frisse lucht kan inademen. Om dezelfde reden wordt tevens vermeden dat de ademhaling door de houding of de wijze van boeien van de betrokkene wordt belemmerd. Dat betekent dat de borstkast en de buik van de betrokkene volledig vrij moeten blijven. In dat kader is het bijvoorbeeld niet toegestaan de betrokkene op zijn buik te leggen, of door middel van het zogenoemde hogtying te boeien. Tot slot wordt de betrokken persoon altijd gevraagd of hij zelf luchtwegverruimende middelen bij zich draagt, en zo ja, dan wordt hem de gelegenheid geboden daarvan gebruik te maken.

    3. De nazorg bij noodsituaties
    Door een samenloop van factoren is het in uitzonderlijke situaties wellicht mogelijk dat de met pepperspray getroffen persoon in een medische noodsituatie komt te verkeren. Het is niet mogelijk bij voorbaat te bepalen in welke gevallen de gewone nazorg of de nazorg voorgeschreven in noodsituaties moet worden verleend. Om die reden dient de politieambtenaar die het middel heeft toegepast de reacties van de getroffen persoon nauwlettend gade te slaan. Indien er een redelijk vermoeden bestaat dat de betrokkene reacties vertoont die afwijkend zijn van de hierboven beschreven normale reacties na gebruik van pepperspray waardoor de getroffen persoon mogelijk in een medische noodsituatie komt te verkeren of dreigt te komen verkeren dan wordt onmiddellijk medisch hulp ingeschakeld. Daarbij kan gedacht worden aan het via de meldkamer oproepen van een ambulance of doordat de politieambtenaar de getroffen persoon zelf naar de dichtstbijzijnde medische hulpverlening vervoert. In deze situatie wordt steeds voor de snelste oplossing gekozen.

    4. Informatiemateriaal
    Nadat aan de getroffen persoon de vereiste nazorg is verleend wordt aan hem het vouwblad uitgereikt waarin onder meer de effecten van pepperspray en de geadviseerde nazorg worden beschreven.