Je vindt hier een overzicht van de processen in Nederland op het terrein van terrorismebestrijding.
LJN: AF2141, Rechtbank Rotterdam,
10/150080/01
Datum uitspraak: 18-12-2002
Datum publicatie: 18-12-2002
Rechtsgebied: Straf
Soort procedure: Eerste aanleg – meervoudig
Uitspraak
Parketnummer van de berechte zaak: 10/150080-01
Datum uitspraak: 18 december 2002
Tegenspraak
VONNIS
van de RECHTBANK ROTTERDAM, meervoudige kamer voor strafzaken, in
de zaak tegen:
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum]
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
ingeschreven op [adres]
ten tijde van het onderzoek ter terechtzitting preventief
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting “De IJssel” te Krimpen
aan den IJssel.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de
terechtzitting van 2, 3 en 4 december 2002.
TENLASTELEGGING
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld staat in de
inleidende dagvaardingen onder parketnummer 10/150080-01 en hetgeen
vermeld staat in de vordering nadere omschrijving tenlastelegging,
zoals deze ter terechtzitting d.d. 18 november 2002 door de
officier van justitie is ingediend. Van deze dagvaardingen en
vordering zijn kopieën in dit vonnis gevoegd (bladzijden
genummerd 1A tot en met 1W).
DE EIS VAN DE OFFICIER VAN JUSTITIE
De officier van justitie mr. D’Anjou heeft gerekwireerd –
zakelijk weergegeven – de vrijspraak van de onder 1 primair en 3
primair ten laste gelegde feiten en de bewezenverklaring van de
feiten, ten laste gelegd onder 1 subsidiair, onder 2 primair
(medeplegen van valsheid in geschrift door het valselijk opmaken
van paspoorten, rijbewijzen en andere reis- en
identiteitsdocumenten) en onder 2 primair (medeplegen van
opzettelijk afleveren en voorhanden hebben van vervalste
paspoorten, rijbewijzen en andere reis-en identiteitsdocumenten) en
onder 2 (het medeplegen van opzetheling van paspoorten, rijbewijzen
en andere reis- en identiteitsdocumenten), onder 3 subsidiair,
onder 4 primair (medeplegen van vervalsen van reisdocumenten) en
onder 4 primair (medeplegen van het voorhanden hebben van vervalste
reisdocumenten), onder 5 (deelname aan een nationale en een
internationale criminele organisatie) en onder 6 en de veroordeling
van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaar,
met aftrek van voorarrest.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting d.d. 4 december
2002 een lijst van inbeslaggenomen voorwerpen overgelegd. Een
afschrift van deze lijst wordt aan dit vonnis gehecht (bladzijden
2A tot en met 2T). De officier van justitie heeft ten aanzien van
de op deze lijst voorkomende inbeslaggenomen voorwerpen aangegeven
welke beslissingen naar zijn oordeel met betrekking tot deze
voorwerpen door de rechtbank zouden moeten worden genomen.
LJN: AF2580, Rechtbank Rotterdam,
10/000113-02
Datum uitspraak: 31-12-2002
Datum publicatie: 31-12-2002
Rechtsgebied: Straf
Soort procedure: Raadkamer
Uitspraak
Motivering van de Raadkamerbeslissing d.d. 31 december 2002 inzake
[naam verdachte 2]
Door de raadsman van verdachte is gesteld – kort samengevat –
dat verdachte is aangehouden slechts op informatie uit een
ambtsbericht van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst
(hierna : AIVD) van 27 augustus 2002 zonder dat daaraan resultaten
van een zelfstandig strafrechtelijk opsporingsonderzoek waren
toegevoegd. Dit ambtsbericht moet als onvoldoende worden beschouwd
om alleen op grond daarvan te kunnen spreken van voldoende
verdenking jegens verdachte in de zin van artikel 27 van het
Wetboek van Strafvordering (hierna : Sv) , met als gevolg dat
daaropvolgende dwangmiddelen als aanhouding en doorzoeking
onrechtmatig waren en het nadien op grond daarvan vergaarde bewijs
onrechtmatig is verkregen. Door de raadsman wordt uitdrukkelijk een
beroep gedaan op de tegen vier verdachten in de zaak “Eik” gewezen
vonnissen van deze rechtbank, gedateerd 18 december 2002.
Op grond van het vorenstaande concludeert de raadsman van verdachte
dat er mitsdien onvoldoende ernstige bezwaren tegen verdachte zijn
en dat de voorlopige hechtenis dient te worden opgeheven.
LJN: AF2579, Rechtbank Rotterdam, 10/000109-02
Datum uitspraak: 31-12-2002
Datum publicatie: 31-12-2002
Rechtsgebied: Straf
Soort procedure: Raadkamer
Uitspraak
Motivering van de Raadkamerbeslissing d.d. 31 december 2002 inzake
[naam verdachte 1]
Door de raadsvrouwe van verdachte is gesteld – kort
samengevat – dat verdachte is aangehouden slechts op informatie uit
een ambtsbericht van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst
(hierna : AIVD) van 27 augustus 2002 zonder dat daaraan resultaten
van een zelfstandig strafrechtelijk opsporingsonderzoek waren
toegevoegd. Dit ambtsbericht moet als onvoldoende worden beschouwd
om alleen op grond daarvan te kunnen spreken van voldoende
verdenking jegens verdachte in de zin van artikel 27 van het
Wetboek van Strafvordering (hierna : Sv) , met als gevolg dat
daaropvolgende dwangmiddelen als aanhouding en doorzoeking
onrechtmatig waren en het nadien op grond daarvan vergaarde bewijs
onrechtmatig is verkregen. Door de raadsvrouwe wordt uitdrukkelijk
een beroep gedaan op de tegen vier verdachten in de zaak “Eik”
gewezen vonnissen van deze rechtbank, gedateerd 18 december
2002.
Op grond van het vorenstaande concludeert de raadsvrouwe van
verdachte dat er mitsdien onvoldoende ernstige bezwaren tegen
verdachte zijn en dat de voorlopige hechtenis dient te worden
opgeheven.
LJN: AF3039, Gerechtshof ‘s-Gravenhage,
1000013402
Datum uitspraak: 17-01-2003
Datum publicatie: 17-01-2003
Rechtsgebied: Straf
Soort procedure: Hoger beroep
Uitspraak
RAADKAMER GERECHTSHOF TE ‘S-GRAVENHAGE
VOORLOPIGE HECHTENIS
Parketnummer: 1000013402
Gezien de akte van de griffier van de
arrondissementsrechtbank te Rotterdam van 2 januari 2003 waarbij
namens
[naam verdachte],
geboren op [datum] te [plaats],
thans verblijvende in PI DE GENIEPOORT TE ALPHEN A/D RIJN,
hoger beroep is ingesteld tegen de beschikking d.d.
31 december 2002 van de rechtbank te Rotterdam, houdende afwijzing
van het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis.
Gezien de beschikking waarvan beroep.
Gehoord de advocaat-generaal en de raadsman van
verdachte, mr. [naam raadsman].
Beoordeling van het hoger beroep
1. Uitgangspunt is dat feiten of omstandigheden
waaruit een redelijk vermoeden van schuld in de zin van artikel 27
Wetboek van Strafvordering dan wel een redelijk vermoeden dat in
georganiseerd verband misdrijven worden beraamd of gepleegd als
bedoeld in artikel 132a Wetboek van Strafvordering voortvloeit,
niet alleen het resultaat kunnen zijn van handelingen van met
opsporing belaste instanties, maar ook van informatie van derden.
Derhalve kunnen aan een dergelijk vermoeden feiten of
omstandigheden ten grondslag liggen die niet (pas) in het kader van
een strafrechtelijk – en als zodanig met strafrechtelijke
waarborgen omkleed – onderzoek bekend zijn geworden. De door de
verdediging voorgestane opvatting dat zulks anders zou zijn in de
situatie waarin informatie afkomstig is van de Algemene
Inlichtingen en Veiligheidsdienst (AIVD, voorheen BVD) , nu aan die
veiligheidsdienst geen bevoegdheden toekomen op het terrein van de
opsporing van strafbare feiten, vindt geen steun in het recht.
LJN: AF7798, Gerechtshof ‘s-Gravenhage,
2200076103
Datum uitspraak: 25-04-2003
Datum publicatie: 25-04-2003
Rechtsgebied: Straf
Soort procedure: Hoger beroep
Uitspraak
In de zaak [naam] gegeven tussenbeslissing
1. Gedane verzoeken
Bij brief van 3 april 2003 aan de advocaat-generaal
heeft de raadsman een aantal verzoeken gedaan tot het horen van
getuigen, het voegen van stukken in het dossier en het ter
beschikking van de verdediging stellen van een kopie van een CD-rom
met afgeluisterde telefoongesprekken. Ter terechtzitting van 9
april 2003 heeft de raadsman deze verzoeken kort nader toegelicht,
waarna de advocaat-generaal zijn standpunt heeft geformuleerd en
repliek en dupliek zijn gevolgd. Het hof heeft vervolgens
aangekondigd zijn beslissing op de verzoeken op 25 april 2003
kenbaar te zullen maken.
De verzoeken van de raadsman zijn, blijkens zijn
bovengenoemde brief, (vooral) ingegeven door de door de
Binnenlandse Veiligheidsdienst (BVD) aan het openbaar ministerie
verstrekte informatie en de wijze waarop deze is verkregen; in de
visie van de raadsman zou zulks zijn geschied in strijd met artikel
8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de
mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en met de (toenmalige) Wet
op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten (van 3 december 1987,
Stb. 635). Door het gebruiken van de BVD-informatie in het
strafrechtelijk onderzoek staat, aldus de raadsman, bovendien het
recht van de verdachte op een eerlijk proces, als bedoeld in
artikel 6 EVRM, op het spel.
LJN: AF8506, Rechtbank ‘s-Gravenhage, KG
03/514
Datum uitspraak: 13-05-2003
Datum publicatie: 13-05-2003
Rechtsgebied: Civiel overig
Soort procedure: Kort geding
Uitspraak
RECHTBANK ‘s-GRAVENHAGE
sector civiel recht – voorzieningenrechter
Vonnis in kort geding van 13 mei 2003,
gewezen in de zaak met rolnummer KG 03/514 van:
de stichting
Stichting Al Aqsa,
gevestigd te Heerlen, doch kantoorhoudende te Rotterdam,
eiseres,
procureur mr. R.G.E. de Vries,
advocaten mrs. M.N.R. Nasrullah en D.P. Lobato te Rotterdam,
tegen:
de Staat der Nederlanden (Ministerie van
Financiën en Ministerie van Buitenlandse Zaken),
zetelende te ’s-Gravenhage,
gedaagde,
procureur mr. J.W.H. van Wijk.
LJN: AF9389, Rechtbank ‘s-Gravenhage, KG
03/514
Datum uitspraak: 03-06-2003
Datum publicatie: 03-06-2003
Rechtsgebied: Civiel overig
Soort procedure: Kort geding
Uitspraak
RECHTBANK ‘s-GRAVENHAGE
sector civiel recht – voorzieningenrechter
Vonnis in kort geding van 3 juni 2003,
gewezen in de zaak met rolnummer KG 03/514 van:
de stichting
Stichting Al Aqsa,
gevestigd te Heerlen, doch kantoorhoudende te Rotterdam,
eiseres,
procureur mr. R.G.E. de Vries,
advocaten mrs. M.N.R. Nasrullah en D.P. Lobato te Rotterdam,
tegen:
de Staat der Nederlanden (Ministerie van
Financiën en Ministerie van Buitenlandse Zaken),
zetelende te ’s-Gravenhage,
gedaagde,
procureur mr. J.W.H. van Wijk.
LJN: AF9546, Rechtbank Rotterdam,
10/000063-02
Datum uitspraak: 05-06-2003
Datum publicatie: 05-06-2003
Rechtsgebied: Straf
Soort procedure: Eerste aanleg – meervoudig
Uitspraak
Parketnummer van de berechte zaak: 10/000063-02
Datum uitspraak: 5 juni 2003
Tegenspraak
VONNIS
van de RECHTBANK ROTTERDAM, meervoudige kamer voor strafzaken, in
de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie op het adres:
[adres], thans preventief gedetineerd in penitentiaire inrichting
Zuid-West, P.I. “Dordtse Poorten” te Dordrecht.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het
onderzoek op de terechtzittingen van 17 april 2003 en van 12 tot en
met 22 mei 2003.
TENLASTELEGGING
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen
vermeld staat in de inleidende dagvaarding onder parketnummer
10/000063-02, zoals deze ter terechtzitting van 12 tot en met 22
mei 2003 overeenkomstig de vordering van de officier van justitie
is gewijzigd. Van deze dagvaarding en vordering zijn kopieën
in dit vonnis gevoegd (bladzijden genummerd 1A tot en met 1M).
DE EIS VAN DE OFFICIER VAN JUSTITIE
De officier van justitie mr. Valente heeft
gerekwireerd – zakelijk weergegeven – de vrijspraak van het onder 2
primair en subsidiair, 3 primair en subsidiair, 4 primair en
subsidiair, 5, 6, 7 en 8 primair ten laste gelegde en de
bewezenverklaring van het onder 1 en 8 subsidiair ten laste gelegde
en de veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de
duur van 3 jaar, met aftrek van voorarrest.
LJN: AH9638, Rechtbank ‘s-Gravenhage,
zittingsplaats Haarlem, AWB 03/30215, 03/30217
Datum uitspraak: 13-06-2003
Datum publicatie: 10-07-2003
Rechtsgebied: Vreemdelingen
Soort procedure: Voorlopige voorziening+bodemzaak
Inhoudsindicatie: AC-procedure / Algerije / strafzaak. Begin
september 2002 is verzoeker aangehouden op verdenking van
terroristische activiteiten, met name betrokkenheid bij de Salafist
Group for Call and Combat (GSPC), een terroristische organisatie in
Algerije. Na opheffing van de voorlopige hechtenis is verzoeker in
vreemdelingenbewaring gesteld. Vervolgens heeft verzoeker een
asielaanvraag ingediend, maar die is binnen de AC-procedure
afgewezen. Getracht is verzoeker uit te zetten naar Algerije, maar
de voorzieningenrechter heeft uitzetting verboden zolang niet is
beslist op het aanhangige verzoek tot het treffen van een
voorziening. In de strafzaak is verzoeker van het ten laste gelegde
vrijgesproken. Verzoeker vreest bij terugkeer naar Algerije te
worden blootgesteld aan een behandeling in strijd met artikel 3
EVRM in verband met de strafzaak waarbij hij in Nederland betrokken
is geraakt. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de
regelgeving en het beleid er niet aan in de weg staan dat de
asielaanvraag van verzoeker is afgehandeld middels de AC-procedure
en met handhaving van de bewaring. Gegeven de uitgebreide
berichtgeving in de nationale en internationale media heeft
verweerder onvoldoende gemotiveerd dat niet aannemelijk is dat de
Algerijnse autoriteiten op de hoogte zijn van de verdenking die in
Nederland tegen verzoeker is gerezen. Uit het ambtsbericht van
januari 2003 blijkt dat met name verdachten van deelname of steun
aan gewapende islamitische groeperingen risico lopen op
mishandeling en foltering. Het enkele feit dat verzoeker inmiddels
is vrijgesproken is onvoldoende om te oordelen dat de Algerijnse
autoriteiten hem niet meer van betrokkenheid bij de GSPC zullen
verdenken. Van belang is dat uit de berichten in de media blijkt
dat de arrestatie van twaalf verdachten, waaronder verzoeker,
(mede) was gebaseerd op informatie van de AIVD, welke informatie
niet kon dienen ter bewijs. Het standpunt van verweerder in de
bestreden beslissing klopt voorts niet met de nadien genomen
beslissing dat verzoeker een beslissing op het door hem ingediende
verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening niet in
Nederland mocht afwachten, omdat verzoeker volgens verweerder is
betrokken bij internationaal terrorisme en als zodanig een gevaar
vormt voor de nationale veiligheid. Deze beslissing beoogt blijkens
de toelichting daarop voorts een duidelijk signaal af te geven,
waarmee moet worden vastgesteld dat verweerder kennelijk ook beoogt
dat dit standpunt over de betrokkenheid van verzoeker bij
terroristische activiteiten een ruimere bekendheid krijgt. Beroep
gegrond, afwijzing verzoek.
LJN: AO8755, Rechtbank ‘s-Gravenhage, AWB
03/1671
Datum uitspraak: 07-04-2004
Rechtsgebied: Bestuursrecht overig
Soort procedure: Eerste aanleg – enkelvoudig
Inhoudsindicatie: De ouders van wijlen [zoon] hebben inzage
gevraagd in de onderliggende stukken die tot de door de voormalige
BVD vermelde conclusies met betrekking tot de dood van hun zoon
hebben geleid. In dat jaarverslag is een verband gelegd tussen een
in Nederland actief netwerk van moslimextremisten en de dood van
twee Nederlandse jongemannen in Kashmir, waaronder voornoemde zoon
van eisers.
Uitspraak in hoger beroep bevestigd; LJN AT5664.
LJN: AR8156, Rechtbank ‘s-Gravenhage,
zittingsplaats Haarlem, AWB 04/38469
Datum uitspraak: 23-12-2004
Rechtsgebied: Vreemdelingen
Soort procedure: Eerste aanleg – meervoudig
Inhoudsindicatie: Algerije / terrorisme / artikel 3 EVRM. In de
nationale en internationale media is veel aandacht geweest voor het
Jihad-proces in Rotterdam. Het onderzoek ter zitting in dit
Jihad-proces is openbaar geweest. Naar het oordeel van de rechtbank
leidt de aandacht voor het Jihad-proces, in combinatie met de
hedendaagse activiteiten van de nationale en internationale
autoriteiten ter bestrijding van terrorisme ertoe dat voldoende
aannemelijk is geworden dat het tegen eiser gevoerde strafproces,
alsmede de in dat proces tegen hem aangevoerde verdenking, bij de
Algerijnse autoriteiten bekend is geworden. Van slechts een
mogelijke bekendheid bij de Algerijnse autoriteiten is geen sprake.
De omstandigheid dat eiser in twee artikelen over het Jihad-proces
in de Volkskrant van 20 mei 2003, die bij verweerschrift zijn
overgelegd, niet met zijn volledige personalia wordt genoemd,
betekent niet dat de Algerijnse autoriteiten niet via
één van de genoemde andere wegen dan de nationale
media aan eisers persoonlijke gegevens zijn gekomen. Verweerder
heeft zich niet in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat
eiser zich voor wat betreft de bekendheid van de Algerijnse
autoriteiten met de jegens eiser gerezen verdenking van
betrokkenheid bij een terroristische organisatie, slechts baseert
op vermoedens en gissingen. Verweerders standpunt, dat eiser niet
dan wel onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de Algerijnse
autoriteiten op de hoogte zijn van de tegen hem gerezen
verdenkingen, ontbeert op dit punt een deugdelijke motivering. Naar
het oordeel van de rechtbank staat het gezien de inhoud van het
ambtsbericht vast dat eiser bij terugkeer aan de grens zal worden
ondervraagd over zijn verblijf in Nederland. Deze ondervraging en
de bekendheid van de Algerijnse autoriteiten met de verdenking
jegens eiser inzake betrokkenheid bij terroristische activiteiten
maken dat er een reëel risico bestaat dat eiser gedetineerd
zal worden en daar bloot zal staan aan een behandeling als bedoeld
in artikel 3 EVRM. De jegens eiser gerezen verdenkingen hebben
betrekking op vermeende betrokkenheid bij een terroristische
islamitische organisatie en volgens het ambtsbericht bestaat het
risico van foltering en mishandeling met name voor personen die
verdacht worden van deelname of steun aan gewapende islamitische
groeperingen. Beroep gegrond.
LJN: AS3661, Rechtbank Rotterdam,
10/00263-04
Datum uitspraak: 24-01-2005
Rechtsgebied: Straf
Soort procedure: Eerste aanleg – meervoudig
Inhoudsindicatie: Ingevolge de artikelen 85 e.v. van de Wet op de
inlichtingen en veiligheidsdiensten 2002 (WIV 2002) zijn
(voormalige) AIVD-functionarissen, zoals verdachte, gebonden aan
een wettelijke geheimhoudingsplicht t.a.v gegevens waarvan zij het
vertrouwelijke karakter kennen of redelijkerwijs moeten vermoeden.
Van die gegevens kunnen staatsgeheimen deel uitmaken. Er is geen
wettelijk of ander voorschrift dat uitdrukkelijk bepaalt dat de
geheimhoudingsplicht en het verbod tot onthulling van
staatsgeheimen niet geldt als een AIVD-functionaris als verdachte
wordt aangemerkt en hij door die geheimhoudingsplicht wordt beperkt
in zijn mogelijkheden om vrijelijk met zijn raadsman of -vrouw te
communiceren dan wel door die geheimhoudingsplicht op andere wijze
wordt belemmerd in de uitoefening van zijn verdedigingsrechten In
de uitspraak van het EHRM van 23 april 1997 (Van Mechelen vs.
Nederland, NJ 1997, 635) is bepaald dat vanwege het belang van het
recht op een eerlijke behandeling inbreuken op verdedigingsrechten
alleen zijn toegestaan indien deze strikt noodzakelijk zijn. In dat
geval moet worden gekozen voor de minst vergaande inbreuk. Voor
zover, bijvoorbeeld wegens redenen van staatsveiligheid,
beperkingen worden aangebracht op verdedigingsrechten van de
verdachte dienen deze -zo mogelijk- op voldoende wijze te worden
gecompenseerd.
LJN: AS5730, Rechtbank Middelburg,
12/000211-04
Datum uitspraak: 14-02-2005
Rechtsgebied: Straf
Soort procedure: Eerste aanleg – meervoudig
Inhoudsindicatie: De rechtbank in Middelburg heeft een 18-jarige
verdachte wegens het in 2004 voorbereiden van een terroristische
aanslag, bedreiging van de kamerleden Hirsi Ali en Wilders en
opruiing, veroordeeld tot 140 dagen jeugddetentie en de maatregel
van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen. De verdachte was
tijdens het plegen van de feiten minderjarig en volgens de
rechtbank verminderd toerekeningsvatbaar. De jeugddetentie is
gelijk aan de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Het vonnis van de rechtbank is conform de eis van de officier van
justitie. De voorbereiding van de aanslag bestond uit het via
internet verzamelen van informatie over het maken van een bom, het
voorhanden hebben van materiaal dat daarvoor geschikt is en met dat
materiaal experimenteren. Het terroristisch oogmerk heeft de
rechtbank afgeleid uit opvattingen van verdachte over het met
geweld stichten van een wereldwijd islamitisch rijk en het gegeven
dat verdachte in het bezit was van informatie over locaties van
parlementsgebouwen, ambassades en AIVD. Ook is van betekenis
geweest dat verdachte een afscheidsbrief bij zich droeg waarin hij
zichzelf als martelaar beschrijft en verantwoordelijkheid aflegt
voor een door hem gepleegde daad die in ieder geval zijn eigen dood
zou veroorzaken. De bedreigingen bestonden uit het op internet
plaatsen van een tekst waarin verdachte opriep tot het creëren
van haat tegen en het doden van de beide kamerleden. Met deze tekst
en een tekst waarin verdachte heeft opgeroepen tot onder andere het
plegen van gijzelingen en een staatsgreep heeft verdachte zich
volgens de rechtbank ook schuldig gemaakt aan het aanzetten tot het
plegen van gewelddadige acties tegen het openbaar gezag.
LJN: AT2894, Rechtbank Amsterdam, 301437 / HA RK
04-948
Datum uitspraak: 31-03-2005
Rechtsgebied: Civiel overig
Soort procedure: Eerste aanleg – meervoudig
Inhoudsindicatie: Het Openbaar Ministerie verzoekt de rechtbank
Stichting Al Haramain verboden te verklaren en te ontbinden,
alsmede dat de rechtbank een vereffenaar benoemt en bepaalt dat een
eventueel batig saldo na vereffening wordt uitgekeerd aan de
Staat.
LJN: AT3315, Rechtbank Rotterdam,
10/030075-04
Datum uitspraak: 06-04-2005
Rechtsgebied: Straf
Soort procedure: Eerste aanleg – meervoudig
Inhoudsindicatie: De bij verdachte aangetroffen voorwerpen,
informatiedragers en stoffen worden deels wel, deels niet,
aangemerkt als kennelijk bestemd ter voorbereiding op een misdrijf.
Direct bewijs, dat de opzet van verdachte ten aanzien van deze
voorwerpen, informatiedragers en stoffen was gericht op de concreet
in de tenlastelegging opgenomen misdrijven, ontbreekt. Bovendien
blijkt uit rapportage van het N.F.I. dat de voorwerpen en de
stoffen, die bij verdachte zijn aangetroffen, dienen te worden
bestempeld als absoluut ondeugdelijk voor het teweegbrengen van een
ontploffing.
LJN: AT4031, Rechtbank Rotterdam,
10/000263-04
Datum uitspraak: 15-04-2005
D
Rechtsgebied: Straf
Soort procedure: Eerste aanleg – meervoudig
Inhoudsindicatie: Tussenbeslissing in de strafzaak tegen de
AIVD-tolk. Vervolg 24 januari 2005. Rechtbank verschaft raamwerk
voor verdere aanpak. Behandeling met gesloten deuren in verband met
staatsveiligheid.
LJN: AT9532, Rechtbank Amsterdam, AWB
05/27333
Datum uitspraak: 15-07-2005
Rechtsgebied: Bestuursrecht overig
Soort procedure: Eerste aanleg – enkelvoudig
Inhoudsindicatie: In de zaak van verzoeker is sprake van een
tweetal besluiten waartegen bezwaar is ingesteld: – Een besluit tot
ongewenstverklaring van verzoeker; – Een besluit tot intrekking van
zijn verblijfsvergunning als godsdienstleraar ten behoeve van de
Stichting Alwaqf Alislami;
LJN: AT9506, Rechtbank Amsterdam, AWB
05/27332
Datum uitspraak: 15-07-2005
Rechtsgebied: Bestuursrecht overig
Soort procedure: Eerste aanleg – enkelvoudig
Inhoudsindicatie: Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht
te bepalen dat hij in Nederland mag verblijven totdat op zijn
bezwaarschriften tegen de besluiten van respectievelijk 13, 14 en
15 juni 2005 is beslist. Voorts heeft hij ten aanzien van het
besluit van 15 juni 2005, zijn ongewenstverklaring, verzocht de
werking hiervan te schorsen tot op het bezwaar is beslist.
LJN: AU0851, Rechtbank ‘s-Gravenhage,
zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch, AWB 05/31820, 05/33230
Datum uitspraak: 11-08-2005
Rechtsgebied: Vreemdelingen
Soort procedure: Voorlopige voorziening
Inhoudsindicatie: Intrekking verblijfsvergunning regulier /
ongewenstverklaring / nationale veiligheid / ambtsbericht AIVD /
vergewisplicht. De voorzieningenrechter stelt vast dat tussen
partijen niet in geschil is dat het ambtsbericht van de AIVD is aan
te merken als een deskundigenbericht. Verweerder mag op grond van
vaste jurisprudentie van de ABRS de AIVD-informatie aan haar
besluiten ten grondslag leggen indien die informatie op een
onpartijdige, objectieve en inzichtelijke wijze is verschaft, onder
aanduiding – voor zover mogelijk en verantwoord – van de bronnen
waaraan deze informatie is ontleend. De voorzieningenrechter is van
oordeel dat de informatie in het ambtsbericht uiterst summier en
weinig concreet is, in tegenstelling tot de informatie zoals die
naar voren komt in de ambtsberichten in de zaak van de Eindhovense
imam. Voorts acht de voorzieningenrechter de constatering dat
verzoeker aliassen heeft gebruikt, contacten onderhield met twee
personen die volgens de AIVD een gevaar vormen voor de nationale
veiligheid en verzoeker tenminste éénmaal een vals
document heeft veiliggesteld, zonder nadere (feitelijke) adstructie
onvoldoende voor de conclusie dat verzoeker een gevaar vormt voor
de nationale veiligheid. Bovendien is de stelling dat verzoeker
personen geronseld heeft voor de jihad en gelieerd was aan
netwerken van radicale moslims niet inzichtelijk. Uit het
ambtsbericht blijkt niet op welke feiten deze conclusies zijn
gebaseerd. Gelet hierop is de voorzieningenrechter van oordeel dat
verweerder zich er vooraf van had dienen te vergewissen of de in
het ambtsbericht genoemde conclusies worden gedragen door de
daaraan ten grondslag liggende informatie. Daarbij wordt mede in
aanmerking genomen dat het gaat om voor verzoeker belastende
beschikkingen en het juist gelet op de zeer summiere en weinig
concrete informatie bijzonder moeilijk is voor verzoeker zich daar
concreet tegen te verweren, terwijl verzoeker bovendien geen inzage
kan krijgen in de onderliggende stukken. De vergewisplicht betekent
overigens niet dat verweerder het werk van de AIVD over moet doen.
Voorts is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder nadere
informatie bij de AIVD had moeten opvragen en, voor zover mogelijk
gelet op de hier relevante belangen, aan verzoeker had moeten
verstrekken. Nu niet aan de vergewisplicht is voldaan en verweerder
heeft nagelaten nadere informatie van de AIVD op te vragen en voor
zover mogelijk te verstrekken, zijn de besluiten in zoverre in
strijd met artikel 3:2 Awb tot stand gekomen. Het betreft evenwel
gebreken die door verweerder in de te nemen besluiten op bezwaar
geheeld kunnen worden door het alsnog uitvoeren van een REK-check
en het nader adstrueren van de in het ambtsbericht vervatte
conclusies. Derhalve is op voorhand niet uit te sluiten dat de
besluiten op bezwaar in rechte stand zullen kunnen houden.
LJN: AU5266, Rechtbank ‘s-Gravenhage, zittingsplaats Haarlem, AWB
05/42360
Datum uitspraak: 20-10-2005
Rechtsgebied: Vreemdelingen
Soort procedure: Voorlopige voorziening
Inhoudsindicatie: Ongewenstverklaring / nationale veiligheid /
bijwonen strafzaak. Verzoeker, van Marokkaanse nationaliteit, heeft
de rechtbank verzocht verweerder bij wijze van voorlopige
voorziening te verbieden hem uit te zetten voordat de rechtbank op
het beroep zal hebben beslist. Aan de grieven tegen de
ongewenstverklaring, uitgezonderd het beroep op artikel 3 EVRM, kan
verzoeker geen uitzettingsverbod ontlenen, omdat de enkele
uitspraak omtrent de ongewenstverklaring verzoeker niet een recht
op verblijf hier te lande kan opleveren. Verzoeker heeft geen
stukken overgelegd of overtuigende argumenten aangegeven die
twijfel oproepen omtrent het antwoord op de vraag of verzoeker na
uitzetting een reëel risico loopt te worden onderworpen aan
een behandeling in strijd met artikel 3 EVRM. Het aangevoerde
rechtvaardigt dan ook geen uitzettingsverbod. Verzoeker heeft op
dit moment niet het recht in Nederland te verblijven en de enkele
uitspraak in beroep omtrent de ongewenstverklaring kan daarin
evenmin voorzien. Onder die omstandigheden kan van een recht voor
verzoeker om de strafzaak bij te wonen geen sprake zijn. Het belang
de strafzaak te kunnen bijwonen en zich te kunnen verdedigen tegen
de tenlastegelegde feiten is weliswaar een evident belang, maar in
deze vreemdelingrechtelijke procedure onvoldoende zwaarwegend om
het door verweerder aangevoerde belang van de nationale veiligheid
bij spoedige uitzetting langerdurend opzij te kunnen zetten.
Daarbij heeft de voorzieningenrechter mede in aanmerking genomen
dat het bijwonen van de strafzaak niet meebrengt dat verzoeker in
verband met de behandeling van het beroep tegen de
ongewenstverklaring voortdurend in Nederland moet verblijven, en
voorts dat niet gebleken is dat het afwijzen van de verzochte
voorlopige voorziening verzoeker elke mogelijkheid ontneemt zijn
strafzaak in Nederland bij te wonen. Verweerder kan immers voor die
periode de ongewenstverklaring tijdelijk opheffen. Afwijzing
verzoek.
LJN: AU6181, Gerechtshof ‘s-Gravenhage,
2200347805
Datum uitspraak: 18-11-2005
Rechtsgebied: Straf
Soort procedure: Hoger beroep
Inhoudsindicatie: Samir A. Het hof dient thans te komen tot een
kwalitatieve beoordeling van de hiervoor beschreven materialen, met
het oog op de vraag of de gezamenlijkheid van die voorwerpen in
samenhang met overige belastende informatie omtrent de verdachte
tot het wettig en overtuigend bewijs leidt dat de verdachte zich
aan strafbare voorbereiding van een aanslag heeft schuldig gemaakt.
Alvorens die vraag te beantwoorden, acht het hof het aangewezen
enkele kanttekeningen te maken en zijn visie op de strafbare
voorbereiding te geven, voorzover voor de beoordeling van deze zaak
van belang. Bij de beantwoording van de vraag of van strafbare
voorbereiding sprake is geweest, gaat het dus om de vraag wat de
kennelijke bedoeling van de verdachte was, in samenhang met de aard
van die voorwerpen. Het gaat bij dat laatste niet alleen om de
vraag of een middel in abstracto enige bijdrage kán leveren
tot het begaan van het misdrijf dat de verdachte op het oog heeft,
maar ook om het reële belang dat het betreffende materiaal
voor het plegen van het uiteindelijke misdrijf zal kunnen hebben en
– daarmee – de concrete en/of acute gevaarzetting die van het
vervaardigen of voorhanden hebben van dat materiaal uitgaat. Het
hof beoordeelt tegen deze achtergrond het handelen van de
verdachte, zoals hem onder 2 is tenlastegelegd, als volgt. Het hof
heeft er op grond van het hierboven omtrent de intentie van de
verdachte overwogene geen twijfel over dat de verdachte niet alleen
sympathie koestert voor terroristische acties zoals (bom)aanslagen,
maar dat hij door zijn bijdrage aan de werving van ‘strijders’ die
sympathie ook handen en voeten geeft. Het oordeel over die
gerichtheid op terrorisme wordt alleen maar verder versterkt
doordat – naar het hof als vaststaand aanneemt – het de verdachte
is geweest die heeft geprobeerd om een geïmproviseerd
explosief mechanisme te vervaardigen. In zoverre bestaat bij het
hof geen twijfel over de volle omvang van de terroristische
intenties van de verdachte. De strafrechtelijke beoordeling van die
intenties dient echter plaats te vinden mede tegen de achtergrond
van de materialen die de verdachte daartoe voorhanden had. Het hof
heeft die voorwerpen, stoffen en informatiedragers (voor zover
relevant geacht) hierboven beschreven en zal die thans beoordelen.
Het hof leidt uit de inbeslaggenomen plattegronden, foto’s,
schetsen en aantekeningen af dat de verdachte het gebouw van de
AIVD en de kazerne van het Korps Commando Troepen heeft ‘afgelegd’
en daarvan aantekeningen (over de bij een actie benodigde
materialen) heeft gemaakt; tevens heeft hij (op internet) de
situatie bij de kerncentrale Borssele ‘bekeken’, alsmede die bij de
gebouwen van de Tweede Kamer en het Binnenhof en bij Schiphol. Een
en ander draagt naar ‘s hofs oordeel een nog zo primitief en
oppervlakkig karakter, dat het hof het onmogelijk acht dat op basis
van deze vergaand onvolkomen informatie een aanval op deze objecten
met enige kans op succes zelfs maar in voorbereiding kan worden
genomen. De bevindingen ten aanzien van het eivormige gele flesje
met kunstmestkorrels, lampje en bedrading, aangeduid als
geïmproviseerde explosieve constructie, laten geen andere
conclusie toe dan dat de constructie die de verdachte beoogde te
vervaardigen (nog afgezien van het gebroken gloeidraadje) in
tweeërlei fundamenteel opzicht niet zou kunnen werken: een
verkeerde lading en een verkeerde ontsteker voor een dergelijke
lading. Het hof stelt dan ook vast dat de verdachte blijkens het
totaalbeeld van het inbeslaggenomen eivormige flesje nog op een
kennelijk zeer onbeholpen wijze op zoek was naar wegen om een
functionerende geïmproviseerde explosieve constructie te
kunnen vervaardigen, bij welke zoektocht mogelijk de lijsten met
adressen van winkels van de Boerenbond/Welkoop een rol hebben
gespeeld. Dat ook ‘restanten (van een) reiswekker’ werden
aangetroffen, die onder nadere voorwaarden mogelijkerwijs als
tijdmechanisme zouden kunnen functioneren, doet aan de
overallbeoordeling als ‘onbeholpen’ geenszins af. Een en ander
leidt tot de conclusie dat het hof niet twijfelt aan de
terroristische intentie van de verdachte, maar dat hetgeen hij
overeenkomstig de tenlastelegging in die sleutel heeft ondernomen
om tot het (taalkundig gesproken) kennelijk voorbereiden van een
actie met een geïmproviseerde explosieve constructie te komen,
zich in een zodanig pril stadium bevond en zo onbeholpen en
primitief was, dat daarvan géén reële dreiging
(binnen afzienbare termijn) kón uitgaan. De verdachte stond
in feite nagenoeg met lege handen. Onder die omstandigheden kan
naar ‘s hofs oordeel niet gesproken worden van het vervaardigen of
aanwezig hebben van voorwerpen, stoffen en gegevensdragers die
kennelijk zijn bestemd tot voorbereiding van een aanslag zoals
onder 2 tenlastegelegd, omdat die voorwerpen, stoffen en
gegevensdragers die bestemming in objectieve zin redelijkerwijs
niet kunnen hebben; zou men ondanks het ontbreken van die
objectieve bestemming en de daarmee samenhangende gevaarzetting een
verdachte tóch veroordelen, dan zou men hem ten gronde
straffen voor zijn gedachten en intenties, hetgeen de wetgever
juist uitdrukkelijk heeft willen uitsluiten. De verdachte dient
derhalve van het onder 2 tenlastegelegde te worden
vrijgesproken.
LJN: AU8219, Rechtbank ‘s-Gravenhage,
zittingsplaats Zutphen, AWB 05/50097
Datum uitspraak: 23-11-2005
Rechtsgebied: Vreemdelingen
Soort procedure: Eerste aanleg – enkelvoudig
Inhoudsindicatie: Vreemdelingenbewaring / gevaar voor de nationale
veiligheid / misslag. De vreemdeling is bij besluit van 8 november
2005 in bewaring gesteld. Op grond van een ambtsbericht van de AIVD
is de vreemdeling als gevaar voor de nationale veiligheid
aangemerkt en ongewenst verklaard door verweerder. Hoewel de
vreemdeling in het bezit was van een W-document en een
financiële toelage ontving uit hoofde van de RVA 2005, is de
rechtbank van oordeel dat verweerder de bewaring heeft kunnen doen
steunen op de grond dat eiser niet beschikt over een
identiteitspapier, als bedoeld in artikel 4.21 Vb 2000 en de grond
dat hij niet beschikt over voldoende middelen van bestaan om in
zijn levensonderhoud te voorzien en/of om zijn terugreis te
bekostigen. Dat in het besluit tot inbewaringstelling van 8
november 2005 niet is vermeld dat eiser een gevaar vormt voor de
nationale veiligheid en ongewenst is verklaard heeft de rechtbank
op grond van de specifieke omstandigheden van het geval aangemerkt
als een kennelijke misslag, die bovendien door verweerder binnen
een redelijke termijn, te weten op 9 november 2005, is hersteld.
Beroep ongegrond, afwijzing verzoek om schadevergoeding.
LJN: AU7458, Rechtbank ‘s-Gravenhage, KG
05/1310
Datum uitspraak: 06-12-2005
Rechtsgebied: Civiel overig
Soort procedure: Kort geding
Inhoudsindicatie: […] Eisers vorderen na wijziging van eis
-zakelijk weergegeven- primair: opheffing van het gebruik van het
appartement als ebw, (tenminste zal gedaagde voor het inrichten van
een ebw een wettelijke regeling moeten vaststellen); subsidiair:
beëindiging van het gebruik van het appartement door
[betrokkene]; meer subsidiair: gedaagde te bevelen tot het, in
overleg met (een deskundige) van de bewoners, aanbrengen van alle
noodzakelijke beveiligingen in de gemeenschappelijke delen van het
appartementencomplex ten behoeve van de bewoners op kosten van
gedaagde en in overleg te treden met de bewoners over een
aansprakelijkheidsaanvaarding voor door de bewoners geleden nadeel;
[…]
LJN: AU8207, Rechtbank Rotterdam,
10/000236-04
Datum uitspraak: 14-12-2005
Rechtsgebied: Straf
Soort procedure: Eerste aanleg – meervoudig
Inhoudsindicatie: Zaak AIVD-audiomedewerker. Verdachte heeft
staatsgeheimen verstrekt aan derden. Verweer, dat verdachte niet
een eerlijk proces heeft gehad, wordt verworpen. Verder
overwegingen omtrent gevoerde verweren met betrekking tot oa. de
onderwerpen staatsgeheim/gezwarte documenten/horen
getuigen/geheimhoudingsplicht.
LJN: AX2932, Rechtbank ‘s-Gravenhage, zittingsplaats Zwolle, AWB
05/50168, e.v.
Datum uitspraak: 01-02-2006
Rechtsgebied: Vreemdelingen
Soort procedure: Voorlopige voorziening+bodemzaak
Inhoudsindicatie: Individueel ambtsbericht AIVD / openbare orde /
artikel 3 EVRM / Libische autoriteiten / strafproces Rotterdam /
individualiseringsvereiste / nadelige bewijspositie / artikel 8
EVRM. REK-check heeft plaatsgevonden. De voorzieningenrechter is
van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen
stellen dat de onderliggende stukken bij het individueel
ambtsbericht van de AIVD de conclusies die daarin zijn vervat
kunnen dragen. Mitsdien heeft verweerder op basis van dit
ambtsbericht kunnen aannemen dat verzoeker een gevaar vormt voor de
nationale veiligheid. Verzoeker heeft geen mogelijkheid tot inzage
in de onderliggende stukken van het individueel ambtsbericht van de
AIVD. Enerzijds erkent de voorzieningenrechter dat verzoeker in een
lastige bewijspositie verkeert, anderzijds erkent de
voorzieningenrechter dat het voor verweerder moeilijk is de
bewijsnood van verzoeker te lenigen. De voorzieningenrechter is
evenwel van oordeel dat nu hij zelf inzage heeft gehad in de
stukken die ten grondslag liggen aan het individuele ambtsbericht
van de AIVD sprake is van een extra waarborg ten aanzien van de
zorgvuldigheid waarmee de conclusies die zijn vervat in het
ambtsbericht tot stand zijn gekomen en geformuleerd. Bovendien zou
het opvragen van nadere informatie bij de AIVD en het in kennis
stellen van verzoeker van deze informatie zich niet verhouden met
de geheimhoudingsplicht van de AIVD. De voorzieningenrechter
oordeelt dat er van kan worden uitgegaan dat bij presentatie van
verzoeker bij de Libische autoriteiten geen mededelingen
betreffende het hier te lande tegen verzoeker gevoerde strafproces
aan de Libische autoriteiten zijn gedaan. Echter, ook indien moet
worden aangenomen dat de Libische autoriteiten op andere wijze met
verzoekers strafproces bekend zijn geraakt, heeft verweerder
daarmee niet aannemelijk hoeven achten dat verzoeker een reëel
risico loopt om bij uitzetting onderworpen te zullen worden aan een
behandeling als bedoeld in artikel 3 EVRM. Verzoekers verwijzing
naar stukken van algemene aard omtrent (de houding van) de Libische
autoriteiten is in dat kader onvoldoende. Hem persoonlijk
betreffende feiten en omstandigheden, die tot het oordeel leiden
dat hem bij uitzetting naar Libië vorenbedoelde behandeling te
wachten staat, heeft verzoeker niet gesteld, laat staan aannemelijk
gemaakt. Hij heeft in dit kader volstaan met de enkele verwijzing
naar de tegen hem gerezen verdenking en het daaruit voortvloeiende
strafproces en met speculatie over de mogelijke gevolgen daarvan
bij terugkeer naar Libië. Het is evenwel niet aan verweerder
om aannemelijk te maken dat het aldus gestelde risico in feite niet
bestaat. Beroep ongegrond, afwijzing verzoek.
LJN: AV1652, Rechtbank Rotterdam,
10/600017-05
Datum uitspraak: 14-02-2006
Rechtsgebied: Straf
Soort procedure: Eerste aanleg – meervoudig
Inhoudsindicatie: Feit 1 wettig en overtuigend bewezen. Verdachte
heeft in de gevangenis voorbereidingshandeling(en) begaan met het
oogmerk om een of meer moorden en/of doodslagen te plegen en/of
ontploffingen teweeg te brengen. Het misdrijf is met terroristisch
oogmerk gepleegd. Bewijsverweer ten aanzien van
getuigenverklaringen verworpen. Bewijsoverweging. Feit 2 wettig en
overtuigen bewezen. Verdachte heeft zonder toestemming van de
Koningin getracht een medegedetineerde te werven voor de gewapende
strijd. Bewijsverweer van de raadsman verworpen. Verklaring van
medegedetineerde wordt door de rechtbank betrouwbaar geacht.
Bewijsoverweging.
LJN: AV3754, Rechtbank ‘s-Gravenhage,
zittingsplaats Amsterdam, AWB 05/15525, 05/16696
Datum uitspraak: 17-02-2006
Rechtsgebied: Vreemdelingen
Soort procedure: Eerste aanleg – meervoudig
Inhoudsindicatie: Verdachte Hofstadgroep / ambtsbericht AIVD /
artikel 3:2 Awb. De rechtbank is met partijen van oordeel dat een
ambtsbericht van de AIVD in beginsel is aan te merken als een
deskundigenbericht. Indien een (individueel) ambtsbericht van de
AIVD op een onpartijdige, objectieve en inzichtelijke wijze
informatie verschaft, kan verweerder er genoegen mee nemen dat de
bronnen waaraan de in het ambtsbericht neergelegde informatie is
ontleend, niet in het ambtsbericht worden genoemd, omdat dit
immers, gelet op de specifieke positie van de AIVD en de noodzaak
tot bronbescherming, dikwijls niet verantwoord zal zijn. Dit
uitgangspunt brengt echter niet met zich dat verweerder ten aanzien
van ieder (individueel) ambtsbericht van de AIVD op voorhand zonder
meer mag aannemen dat aan voornoemde voorwaarden wordt voldaan
en/of een dergelijk ambtsbericht in alle gevallen zonder meer aan
zijn besluitvorming ten grondslag kan leggen. Met betrekking tot de
vraag in welke gevallen verweerder nader onderzoek dient te
verrichten naar een ambtsbericht van de AIVD, overweegt de
rechtbank als volgt. Geen rechtsregel verplicht verweerder om na
ontvangst van een ambtsbericht van de AIVD – zonder meer – tot
ambtshalve besluitvorming op basis van dat ambtsbericht over te
gaan. Verweerder blijft derhalve ten volle verantwoordelijk voor de
keuze om tot besluitvorming over te gaan. Deze verantwoordelijkheid
is – onder meer – vervat in de uit artikel 3:2 Awb voortvloeiende
verplichting voor verweerder om voorafgaand aan de totstandkoming
van een beschikking de nodige kennis omtrent de relevante feiten en
de af te wegen belangen te vergaren. Er bestaat geen grond voor het
oordeel dat uit de positie en deskundigheid van de AIVD dient te
volgen dat door deze dienst uitgebrachte ambtsberichten van dit
regime dienen te worden uitgezonderd. Voor een dergelijke
uitzonderingspositie bestaat te minder reden nu de gevolgen van
deze ambtsberichten voor de betrokken personen zeer ingrijpend
kunnen zijn. Verweerder zal zich er, gelet op het vorenstaande,
voorafgaand aan eventuele besluitvorming derhalve ook van dienen te
vergewissen of een (individueel) ambtsbericht van de AIVD op een
onpartijdige, objectieve en inzichtelijke wijze informatie
verschaft, onder aanduiding – voor zover mogelijk en verantwoord –
van de bronnen waaraan deze informatie is ontleend. Eerst indien
verweerder van mening is dat de in het ambtsbericht vervatte
informatie voldoende onpartijdig, objectief en inzichtelijk is, kan
in het algemeen dan ook tot besluitvorming worden overgegaan die de
toets der rechterlijke kritiek kan doorstaan. Naarmate de feiten en
omstandigheden, vervat in de onderliggende stukken, concreter en
meer gedetailleerd in het ambtsbericht zijn beschreven, zal
verweerder eerder kunnen concluderen dat het ambtsbericht voldoende
inzichtelijk is en kunnen afzien van nader onderzoek. Echter,
indien het ambtsbericht zich beperkt tot louter kwalificaties en/of
conclusies, dan wel indien de door de AIVD gegeven kwalificaties
en/of conclusies gebaseerd zijn op informatie die in overwegende
mate beperkt, niet-concreet en/of voor meerdere uitleg vatbaar is,
zal verweerders gehoudenheid om de in artikel 3:2 Awb vervatte
zorgvuldigheidsnormen bij zijn besluitvorming in acht te nemen,
aanleiding dienen te vormen om nader onderzoek te verrichten.
Dergelijk onderzoek kan, onder meer, bestaan uit het inzien van de
aan het ambtsbericht ten grondslag liggende stukken (de zogenaamde
REK-check) en/of het stellen van aanvullende vragen aan de AIVD.
Verweerder dient daarbij, voor zover nodig, een kritische invulling
te geven aan de waardering van de mate van het feitelijk gehalte
van een deskundigenadvies. Deze zelfstandige afweging van
verweerder kan niet geheel afhankelijk worden gemaakt van eventueel
door de betrokken vreemdeling aangevoerde aanknopingspunten voor
twijfel. Gelet op de bijzondere procespositie van de vreemdeling
bij ambtsberichten van de AIVD zal deze veelal slechts zal kunnen
reageren op de in dat ambtsbericht verschafte informatie. Immers,
de bronnen waaraan een ambtsbericht van de AIVD is ontleend zijn
veelal niet openbaar en betrokkene kan – gelet op het huidige
wettelijke systeem en de daarop gestoelde praktijk – geen inzage
krijgen in de onderliggende stukken waarop het ambtsbericht is
gebaseerd. Indien de betrokken vreemdeling de feiten en
omstandigheden gemotiveerd betwist, dan wel deze in een andere
context plaatst, zal verweerder dit bij zijn beoordeling dienen te
betrekken, waarbij een niet-restrictieve opvatting dient te worden
gehanteerd met betrekking tot de vraag of de aangevoerde
aanknopingspunten voor twijfel voldoende concreet zijn. De
consequenties van de kwalificatie “gevaar voor de nationale
veiligheid” zullen verweerder, gelet op het belastende
karakter daarvan, bovendien tot extra zorgvuldigheid dienen te
nopen. In de onderhavige zaak is de rechtbank van oordeel dat de
passages in het individueel ambtsbericht poly-interpretabel en
onvoldoende concreet op de persoon van eiser toegespitst zijn om in
redelijkheid te kunnen concluderen dat de in deze passages vervatte
feiten en omstandigheden – op zichzelf, noch in onderling verband –
voldoende inzichtelijk zijn om eenduidig herleidbaar te zijn tot de
conclusie dat eiser een gevaar voor de nationale veiligheid vormt.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat verweerder in
redelijkheid niet zonder nader onderzoek heeft kunnen concluderen
dat het litigieuze ambtsbericht op inzichtelijke wijze informatie
verschaft. Gelet hierop zijn de bestreden besluiten naar het
oordeel van de rechtbank onzorgvuldig voorbereid. De besluiten zijn
dan ook in zoverre in strijd met artikel 3:2 Awb tot stand gekomen
en reeds hierom zullen de beroepen gegrond worden verklaard en de
bestreden besluiten worden vernietigd.
LJN: AW2544, Rechtbank ‘s-Gravenhage,
zittingsplaats Haarlem, AWB 05/44570
Datum uitspraak: 23-02-2006
Rechtsgebied: Vreemdelingen
Soort procedure: Eerste aanleg – meervoudig
Inhoudsindicatie: Ongewenstverklaarde / ambtsbericht AIVD /
vergewisplicht. Verweerder heeft eiser, van Marokkaanse
nationaliteit, ongewenst verklaard omdat de Algemene Inlichtingen-
en Veiligheidsdienst (AIVD) in een ambtsbericht van 23 december
2004 tot de conclusie is gekomen dat eiser deel uit maakt van een
terroristisch netwerk en hij derhalve een gevaar oplevert voor de
nationale veiligheid. Hetgeen eiser heeft aangevoerd, acht de
rechtbank een concrete, gemotiveerde betwisting van het
ambtsbericht van de AIVD. Hetgeen eiser naar voren heeft gebracht
ter betwisting van het ambtsbericht, was zodanig dat verweerder
daarin aanleiding had moeten zien de juistheid en overtuigende
kracht van de conclusies in het ambtsbericht nader te onderzoeken.
De verplichting van verweerder om na te gaan of een ambtsbericht op
een onpartijdige, objectieve en inzichtelijke wijze informatie
verschaft, onder aanduiding – voor zover mogelijk en
verantwoord – van de bronnen waaraan de feitelijke informatie
in het bericht is ontleend (de zogenaamde vergewisplicht of
REK-check), geldt a fortiori ook in een situatie als de onderhavige
waar het een voor de betrokkene belastend en niet op zijn
initiatief genomen besluit betreft. Verweerder dient in een
dergelijke situatie op grond van artikel 3:2 Awb voldoende feiten
te stellen die het belastende besluit rechtvaardigen en die feiten
aan de hand van concrete gegevens aannemelijk te maken. Indien hij
zich in een dergelijke situatie mede op feitenvergaring van een
ander bestuursorgaan wil verlaten, dient hij zich van de juistheid
van die feitenvergaring naar vermogen te vergewissen. Zulks geldt
nog sterker als de informatie in het ambtsbericht summier en weinig
concreet is, gesproken wordt van vermoedens en eiser in het geheel
geen inzage heeft in de onderliggende stukken. Verweerder had zich
er daarom vooraf van dienen te vergewissen of het ambtsbericht
voldoende zorgvuldig is voorbereid en of de in de ambtsberichten
opgenomen feiten en conclusies worden gedragen door het verrichte
onderzoek en de vergaarde informatie. De artikelen 36 en 37 Wet op
de inlichtingen en veiligheidsdiensten bieden een grondslag voor
zodanige inzage door verweerder om te voldoen aan zijn
vergewisplicht. Het gebrek in de voorbereiding kan niet worden
geheeld door inzage door de rechtbank in de onderliggende stukken.
Beroep gegrond.
LJN: AV5108, Rechtbank Rotterdam,
10/000322-04;10/000328-04;10/000396-04;10/000393-04;10000325-04;10/000323-04;10/000395-04;
Datum uitspraak: 10-03-2006
Rechtsgebied: Straf
Soort procedure: Eerste aanleg – meervoudig
Inhoudsindicatie: Compilatie van de vonnissen in de zaak van
veertien verdachten van de zogenoemde Hofstadgroep. Van de veertien
verdachten worden vijf vrijgesproken. De rechtbank acht de overige
negen verdachten allen schuldig aan deelneming aan een criminele
organisatie en aan deelnemening aan een terroristische organisatie.
Twee van deze negen verdachten zijn bovendien schuldig aan het
medeplegen van poging tot moord, meermalen gepleegd, en het
medeplegen van overtreding van de Wet wapens en munitie. Eén
verdachte is schuldig aan deelneming aan een criminele organisatie
en deelneming aan een terroristische organisatie, alsmede aan het
overtreden van de Wet wapens en munitie.