• Buro Jansen & Janssen is een onderzoeksburo dat politie, justitie, inlichtingendiensten, de overheid in Nederland en Europa kritisch volgt. Een grond-rechten kollektief dat al 30 jaar publiceert over uitbreiding van repressieve wetgeving, publiek-private samenwerking, bevoegdheden, overheids-optreden en andere staatsaangelegenheden.
    Buro Jansen & Janssen Postbus 10591, 1001EN Amsterdam, 020-6123202, 06-34339533, signal +31684065516, info@burojansen.nl (pgp)
    Steun Buro Jansen & Janssen. Word donateur, NL43 ASNB 0856 9868 52 of NL56 INGB 0000 6039 04 ten name van Stichting Res Publica, Postbus 11556, 1001 GN Amsterdam.
  • Publicaties

  • Migratie

  • Politieklachten

  • Processen betrekking hebbende op terrorisme

    Je vindt hier een overzicht van de processen in Nederland op het terrein van terrorismebestrijding.


    LJN: AF2141, Rechtbank Rotterdam,
    10/150080/01

    Datum uitspraak: 18-12-2002
    Datum publicatie: 18-12-2002
    Rechtsgebied: Straf
    Soort procedure: Eerste aanleg – meervoudig

    Uitspraak
    Parketnummer van de berechte zaak: 10/150080-01
    Datum uitspraak: 18 december 2002
    Tegenspraak
    VONNIS
    van de RECHTBANK ROTTERDAM, meervoudige kamer voor strafzaken, in
    de zaak tegen:

    [verdachte]
    geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum]
    zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
    ingeschreven op [adres]
    ten tijde van het onderzoek ter terechtzitting preventief
    gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting “De IJssel” te Krimpen
    aan den IJssel.

    Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de
    terechtzitting van 2, 3 en 4 december 2002.
    TENLASTELEGGING

    Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld staat in de
    inleidende dagvaardingen onder parketnummer 10/150080-01 en hetgeen
    vermeld staat in de vordering nadere omschrijving tenlastelegging,
    zoals deze ter terechtzitting d.d. 18 november 2002 door de
    officier van justitie is ingediend. Van deze dagvaardingen en
    vordering zijn kopieën in dit vonnis gevoegd (bladzijden
    genummerd 1A tot en met 1W).
    DE EIS VAN DE OFFICIER VAN JUSTITIE

    De officier van justitie mr. D’Anjou heeft gerekwireerd –
    zakelijk weergegeven – de vrijspraak van de onder 1 primair en 3
    primair ten laste gelegde feiten en de bewezenverklaring van de
    feiten, ten laste gelegd onder 1 subsidiair, onder 2 primair
    (medeplegen van valsheid in geschrift door het valselijk opmaken
    van paspoorten, rijbewijzen en andere reis- en
    identiteitsdocumenten) en onder 2 primair (medeplegen van
    opzettelijk afleveren en voorhanden hebben van vervalste
    paspoorten, rijbewijzen en andere reis-en identiteitsdocumenten) en
    onder 2 (het medeplegen van opzetheling van paspoorten, rijbewijzen
    en andere reis- en identiteitsdocumenten), onder 3 subsidiair,
    onder 4 primair (medeplegen van vervalsen van reisdocumenten) en
    onder 4 primair (medeplegen van het voorhanden hebben van vervalste
    reisdocumenten), onder 5 (deelname aan een nationale en een
    internationale criminele organisatie) en onder 6 en de veroordeling
    van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaar,
    met aftrek van voorarrest.
    De officier van justitie heeft ter terechtzitting d.d. 4 december
    2002 een lijst van inbeslaggenomen voorwerpen overgelegd. Een
    afschrift van deze lijst wordt aan dit vonnis gehecht (bladzijden
    2A tot en met 2T). De officier van justitie heeft ten aanzien van
    de op deze lijst voorkomende inbeslaggenomen voorwerpen aangegeven
    welke beslissingen naar zijn oordeel met betrekking tot deze
    voorwerpen door de rechtbank zouden moeten worden genomen.

     

     

    LJN: AF2580, Rechtbank Rotterdam,
    10/000113-02

    Datum uitspraak: 31-12-2002
    Datum publicatie: 31-12-2002
    Rechtsgebied: Straf
    Soort procedure: Raadkamer

    Uitspraak
    Motivering van de Raadkamerbeslissing d.d. 31 december 2002 inzake
    [naam verdachte 2]

    Door de raadsman van verdachte is gesteld – kort samengevat –
    dat verdachte is aangehouden slechts op informatie uit een
    ambtsbericht van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst
    (hierna : AIVD) van 27 augustus 2002 zonder dat daaraan resultaten
    van een zelfstandig strafrechtelijk opsporingsonderzoek waren
    toegevoegd. Dit ambtsbericht moet als onvoldoende worden beschouwd
    om alleen op grond daarvan te kunnen spreken van voldoende
    verdenking jegens verdachte in de zin van artikel 27 van het
    Wetboek van Strafvordering (hierna : Sv) , met als gevolg dat
    daaropvolgende dwangmiddelen als aanhouding en doorzoeking
    onrechtmatig waren en het nadien op grond daarvan vergaarde bewijs
    onrechtmatig is verkregen. Door de raadsman wordt uitdrukkelijk een
    beroep gedaan op de tegen vier verdachten in de zaak “Eik” gewezen
    vonnissen van deze rechtbank, gedateerd 18 december 2002.
    Op grond van het vorenstaande concludeert de raadsman van verdachte
    dat er mitsdien onvoldoende ernstige bezwaren tegen verdachte zijn
    en dat de voorlopige hechtenis dient te worden opgeheven.

     


    LJN: AF2579, Rechtbank Rotterdam, 10/000109-02

    Datum uitspraak: 31-12-2002
    Datum publicatie: 31-12-2002
    Rechtsgebied: Straf
    Soort procedure: Raadkamer

    Uitspraak
    Motivering van de Raadkamerbeslissing d.d. 31 december 2002 inzake
    [naam verdachte 1]

    Door de raadsvrouwe van verdachte is gesteld – kort
    samengevat – dat verdachte is aangehouden slechts op informatie uit
    een ambtsbericht van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst
    (hierna : AIVD) van 27 augustus 2002 zonder dat daaraan resultaten
    van een zelfstandig strafrechtelijk opsporingsonderzoek waren
    toegevoegd. Dit ambtsbericht moet als onvoldoende worden beschouwd
    om alleen op grond daarvan te kunnen spreken van voldoende
    verdenking jegens verdachte in de zin van artikel 27 van het
    Wetboek van Strafvordering (hierna : Sv) , met als gevolg dat
    daaropvolgende dwangmiddelen als aanhouding en doorzoeking
    onrechtmatig waren en het nadien op grond daarvan vergaarde bewijs
    onrechtmatig is verkregen. Door de raadsvrouwe wordt uitdrukkelijk
    een beroep gedaan op de tegen vier verdachten in de zaak “Eik”
    gewezen vonnissen van deze rechtbank, gedateerd 18 december
    2002.
    Op grond van het vorenstaande concludeert de raadsvrouwe van
    verdachte dat er mitsdien onvoldoende ernstige bezwaren tegen
    verdachte zijn en dat de voorlopige hechtenis dient te worden
    opgeheven.

    LJN: AF3039, Gerechtshof ‘s-Gravenhage,
    1000013402

    Datum uitspraak: 17-01-2003
    Datum publicatie: 17-01-2003
    Rechtsgebied: Straf
    Soort procedure: Hoger beroep

    Uitspraak
    RAADKAMER GERECHTSHOF TE ‘S-GRAVENHAGE

    VOORLOPIGE HECHTENIS

    Parketnummer: 1000013402

    Gezien de akte van de griffier van de
    arrondissementsrechtbank te Rotterdam van 2 januari 2003 waarbij
    namens

    [naam verdachte],
    geboren op [datum] te [plaats],
    thans verblijvende in PI DE GENIEPOORT TE ALPHEN A/D RIJN,

    hoger beroep is ingesteld tegen de beschikking d.d.
    31 december 2002 van de rechtbank te Rotterdam, houdende afwijzing
    van het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis.

    Gezien de beschikking waarvan beroep.

    Gehoord de advocaat-generaal en de raadsman van
    verdachte, mr. [naam raadsman].

    Beoordeling van het hoger beroep

    1. Uitgangspunt is dat feiten of omstandigheden
    waaruit een redelijk vermoeden van schuld in de zin van artikel 27
    Wetboek van Strafvordering dan wel een redelijk vermoeden dat in
    georganiseerd verband misdrijven worden beraamd of gepleegd als
    bedoeld in artikel 132a Wetboek van Strafvordering voortvloeit,
    niet alleen het resultaat kunnen zijn van handelingen van met
    opsporing belaste instanties, maar ook van informatie van derden.
    Derhalve kunnen aan een dergelijk vermoeden feiten of
    omstandigheden ten grondslag liggen die niet (pas) in het kader van
    een strafrechtelijk – en als zodanig met strafrechtelijke
    waarborgen omkleed – onderzoek bekend zijn geworden. De door de
    verdediging voorgestane opvatting dat zulks anders zou zijn in de
    situatie waarin informatie afkomstig is van de Algemene
    Inlichtingen en Veiligheidsdienst (AIVD, voorheen BVD) , nu aan die
    veiligheidsdienst geen bevoegdheden toekomen op het terrein van de
    opsporing van strafbare feiten, vindt geen steun in het recht.

    LJN: AF7798, Gerechtshof ‘s-Gravenhage,
    2200076103

    Datum uitspraak: 25-04-2003
    Datum publicatie: 25-04-2003
    Rechtsgebied: Straf
    Soort procedure: Hoger beroep

    Uitspraak

    In de zaak [naam] gegeven tussenbeslissing

    1. Gedane verzoeken

    Bij brief van 3 april 2003 aan de advocaat-generaal
    heeft de raadsman een aantal verzoeken gedaan tot het horen van
    getuigen, het voegen van stukken in het dossier en het ter
    beschikking van de verdediging stellen van een kopie van een CD-rom
    met afgeluisterde telefoongesprekken. Ter terechtzitting van 9
    april 2003 heeft de raadsman deze verzoeken kort nader toegelicht,
    waarna de advocaat-generaal zijn standpunt heeft geformuleerd en
    repliek en dupliek zijn gevolgd. Het hof heeft vervolgens
    aangekondigd zijn beslissing op de verzoeken op 25 april 2003
    kenbaar te zullen maken.

    De verzoeken van de raadsman zijn, blijkens zijn
    bovengenoemde brief, (vooral) ingegeven door de door de
    Binnenlandse Veiligheidsdienst (BVD) aan het openbaar ministerie
    verstrekte informatie en de wijze waarop deze is verkregen; in de
    visie van de raadsman zou zulks zijn geschied in strijd met artikel
    8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de
    mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en met de (toenmalige) Wet
    op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten (van 3 december 1987,
    Stb. 635). Door het gebruiken van de BVD-informatie in het
    strafrechtelijk onderzoek staat, aldus de raadsman, bovendien het
    recht van de verdachte op een eerlijk proces, als bedoeld in
    artikel 6 EVRM, op het spel.

    LJN: AF8506, Rechtbank ‘s-Gravenhage, KG
    03/514

    Datum uitspraak: 13-05-2003
    Datum publicatie: 13-05-2003
    Rechtsgebied: Civiel overig
    Soort procedure: Kort geding

    Uitspraak
    RECHTBANK ‘s-GRAVENHAGE
    sector civiel recht – voorzieningenrechter

    Vonnis in kort geding van 13 mei 2003,
    gewezen in de zaak met rolnummer KG 03/514 van:

    de stichting
    Stichting Al Aqsa,
    gevestigd te Heerlen, doch kantoorhoudende te Rotterdam,
    eiseres,
    procureur mr. R.G.E. de Vries,
    advocaten mrs. M.N.R. Nasrullah en D.P. Lobato te Rotterdam,

    tegen:

    de Staat der Nederlanden (Ministerie van
    Financiën en Ministerie van Buitenlandse Zaken),
    zetelende te ’s-Gravenhage,
    gedaagde,
    procureur mr. J.W.H. van Wijk.

    LJN: AF9389, Rechtbank ‘s-Gravenhage, KG
    03/514

    Datum uitspraak: 03-06-2003
    Datum publicatie: 03-06-2003
    Rechtsgebied: Civiel overig
    Soort procedure: Kort geding

    Uitspraak
    RECHTBANK ‘s-GRAVENHAGE
    sector civiel recht – voorzieningenrechter

    Vonnis in kort geding van 3 juni 2003,
    gewezen in de zaak met rolnummer KG 03/514 van:

    de stichting
    Stichting Al Aqsa,
    gevestigd te Heerlen, doch kantoorhoudende te Rotterdam,
    eiseres,
    procureur mr. R.G.E. de Vries,
    advocaten mrs. M.N.R. Nasrullah en D.P. Lobato te Rotterdam,

    tegen:

    de Staat der Nederlanden (Ministerie van
    Financiën en Ministerie van Buitenlandse Zaken),
    zetelende te ’s-Gravenhage,
    gedaagde,
    procureur mr. J.W.H. van Wijk.

    LJN: AF9546, Rechtbank Rotterdam,
    10/000063-02

    Datum uitspraak: 05-06-2003
    Datum publicatie: 05-06-2003
    Rechtsgebied: Straf
    Soort procedure: Eerste aanleg – meervoudig

    Uitspraak
    Parketnummer van de berechte zaak: 10/000063-02
    Datum uitspraak: 5 juni 2003
    Tegenspraak

    VONNIS

    van de RECHTBANK ROTTERDAM, meervoudige kamer voor strafzaken, in
    de zaak tegen:

    [verdachte],
    geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
    ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie op het adres:
    [adres], thans preventief gedetineerd in penitentiaire inrichting
    Zuid-West, P.I. “Dordtse Poorten” te Dordrecht.

    Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het
    onderzoek op de terechtzittingen van 17 april 2003 en van 12 tot en
    met 22 mei 2003.

    TENLASTELEGGING

    Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen
    vermeld staat in de inleidende dagvaarding onder parketnummer
    10/000063-02, zoals deze ter terechtzitting van 12 tot en met 22
    mei 2003 overeenkomstig de vordering van de officier van justitie
    is gewijzigd. Van deze dagvaarding en vordering zijn kopieën
    in dit vonnis gevoegd (bladzijden genummerd 1A tot en met 1M).

    DE EIS VAN DE OFFICIER VAN JUSTITIE

    De officier van justitie mr. Valente heeft
    gerekwireerd – zakelijk weergegeven – de vrijspraak van het onder 2
    primair en subsidiair, 3 primair en subsidiair, 4 primair en
    subsidiair, 5, 6, 7 en 8 primair ten laste gelegde en de
    bewezenverklaring van het onder 1 en 8 subsidiair ten laste gelegde
    en de veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de
    duur van 3 jaar, met aftrek van voorarrest.

    LJN: AH9638, Rechtbank ‘s-Gravenhage,
    zittingsplaats Haarlem, AWB 03/30215, 03/30217

    Datum uitspraak: 13-06-2003
    Datum publicatie: 10-07-2003
    Rechtsgebied: Vreemdelingen
    Soort procedure: Voorlopige voorziening+bodemzaak
    Inhoudsindicatie: AC-procedure / Algerije / strafzaak. Begin
    september 2002 is verzoeker aangehouden op verdenking van
    terroristische activiteiten, met name betrokkenheid bij de Salafist
    Group for Call and Combat (GSPC), een terroristische organisatie in
    Algerije. Na opheffing van de voorlopige hechtenis is verzoeker in
    vreemdelingenbewaring gesteld. Vervolgens heeft verzoeker een
    asielaanvraag ingediend, maar die is binnen de AC-procedure
    afgewezen. Getracht is verzoeker uit te zetten naar Algerije, maar
    de voorzieningenrechter heeft uitzetting verboden zolang niet is
    beslist op het aanhangige verzoek tot het treffen van een
    voorziening. In de strafzaak is verzoeker van het ten laste gelegde
    vrijgesproken. Verzoeker vreest bij terugkeer naar Algerije te
    worden blootgesteld aan een behandeling in strijd met artikel 3
    EVRM in verband met de strafzaak waarbij hij in Nederland betrokken
    is geraakt. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de
    regelgeving en het beleid er niet aan in de weg staan dat de
    asielaanvraag van verzoeker is afgehandeld middels de AC-procedure
    en met handhaving van de bewaring. Gegeven de uitgebreide
    berichtgeving in de nationale en internationale media heeft
    verweerder onvoldoende gemotiveerd dat niet aannemelijk is dat de
    Algerijnse autoriteiten op de hoogte zijn van de verdenking die in
    Nederland tegen verzoeker is gerezen. Uit het ambtsbericht van
    januari 2003 blijkt dat met name verdachten van deelname of steun
    aan gewapende islamitische groeperingen risico lopen op
    mishandeling en foltering. Het enkele feit dat verzoeker inmiddels
    is vrijgesproken is onvoldoende om te oordelen dat de Algerijnse
    autoriteiten hem niet meer van betrokkenheid bij de GSPC zullen
    verdenken. Van belang is dat uit de berichten in de media blijkt
    dat de arrestatie van twaalf verdachten, waaronder verzoeker,
    (mede) was gebaseerd op informatie van de AIVD, welke informatie
    niet kon dienen ter bewijs. Het standpunt van verweerder in de
    bestreden beslissing klopt voorts niet met de nadien genomen
    beslissing dat verzoeker een beslissing op het door hem ingediende
    verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening niet in
    Nederland mocht afwachten, omdat verzoeker volgens verweerder is
    betrokken bij internationaal terrorisme en als zodanig een gevaar
    vormt voor de nationale veiligheid. Deze beslissing beoogt blijkens
    de toelichting daarop voorts een duidelijk signaal af te geven,
    waarmee moet worden vastgesteld dat verweerder kennelijk ook beoogt
    dat dit standpunt over de betrokkenheid van verzoeker bij
    terroristische activiteiten een ruimere bekendheid krijgt. Beroep
    gegrond, afwijzing verzoek.

    LJN: AO8755, Rechtbank ‘s-Gravenhage, AWB
    03/1671

    Datum uitspraak: 07-04-2004

    Rechtsgebied: Bestuursrecht overig
    Soort procedure: Eerste aanleg – enkelvoudig
    Inhoudsindicatie: De ouders van wijlen [zoon] hebben inzage
    gevraagd in de onderliggende stukken die tot de door de voormalige
    BVD vermelde conclusies met betrekking tot de dood van hun zoon
    hebben geleid. In dat jaarverslag is een verband gelegd tussen een
    in Nederland actief netwerk van moslimextremisten en de dood van
    twee Nederlandse jongemannen in Kashmir, waaronder voornoemde zoon
    van eisers.
    Uitspraak in hoger beroep bevestigd; LJN AT5664.

    LJN: AR8156, Rechtbank ‘s-Gravenhage,
    zittingsplaats Haarlem, AWB 04/38469

    Datum uitspraak: 23-12-2004

    Rechtsgebied: Vreemdelingen
    Soort procedure: Eerste aanleg – meervoudig
    Inhoudsindicatie: Algerije / terrorisme / artikel 3 EVRM. In de
    nationale en internationale media is veel aandacht geweest voor het
    Jihad-proces in Rotterdam. Het onderzoek ter zitting in dit
    Jihad-proces is openbaar geweest. Naar het oordeel van de rechtbank
    leidt de aandacht voor het Jihad-proces, in combinatie met de
    hedendaagse activiteiten van de nationale en internationale
    autoriteiten ter bestrijding van terrorisme ertoe dat voldoende
    aannemelijk is geworden dat het tegen eiser gevoerde strafproces,
    alsmede de in dat proces tegen hem aangevoerde verdenking, bij de
    Algerijnse autoriteiten bekend is geworden. Van slechts een
    mogelijke bekendheid bij de Algerijnse autoriteiten is geen sprake.
    De omstandigheid dat eiser in twee artikelen over het Jihad-proces
    in de Volkskrant van 20 mei 2003, die bij verweerschrift zijn
    overgelegd, niet met zijn volledige personalia wordt genoemd,
    betekent niet dat de Algerijnse autoriteiten niet via
    één van de genoemde andere wegen dan de nationale
    media aan eisers persoonlijke gegevens zijn gekomen. Verweerder
    heeft zich niet in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat
    eiser zich voor wat betreft de bekendheid van de Algerijnse
    autoriteiten met de jegens eiser gerezen verdenking van
    betrokkenheid bij een terroristische organisatie, slechts baseert
    op vermoedens en gissingen. Verweerders standpunt, dat eiser niet
    dan wel onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de Algerijnse
    autoriteiten op de hoogte zijn van de tegen hem gerezen
    verdenkingen, ontbeert op dit punt een deugdelijke motivering. Naar
    het oordeel van de rechtbank staat het gezien de inhoud van het
    ambtsbericht vast dat eiser bij terugkeer aan de grens zal worden
    ondervraagd over zijn verblijf in Nederland. Deze ondervraging en
    de bekendheid van de Algerijnse autoriteiten met de verdenking
    jegens eiser inzake betrokkenheid bij terroristische activiteiten
    maken dat er een reëel risico bestaat dat eiser gedetineerd
    zal worden en daar bloot zal staan aan een behandeling als bedoeld
    in artikel 3 EVRM. De jegens eiser gerezen verdenkingen hebben
    betrekking op vermeende betrokkenheid bij een terroristische
    islamitische organisatie en volgens het ambtsbericht bestaat het
    risico van foltering en mishandeling met name voor personen die
    verdacht worden van deelname of steun aan gewapende islamitische
    groeperingen. Beroep gegrond.

    LJN: AS3661, Rechtbank Rotterdam,
    10/00263-04

    Datum uitspraak: 24-01-2005

    Rechtsgebied: Straf
    Soort procedure: Eerste aanleg – meervoudig
    Inhoudsindicatie: Ingevolge de artikelen 85 e.v. van de Wet op de
    inlichtingen en veiligheidsdiensten 2002 (WIV 2002) zijn
    (voormalige) AIVD-functionarissen, zoals verdachte, gebonden aan
    een wettelijke geheimhoudingsplicht t.a.v gegevens waarvan zij het
    vertrouwelijke karakter kennen of redelijkerwijs moeten vermoeden.
    Van die gegevens kunnen staatsgeheimen deel uitmaken. Er is geen
    wettelijk of ander voorschrift dat uitdrukkelijk bepaalt dat de
    geheimhoudingsplicht en het verbod tot onthulling van
    staatsgeheimen niet geldt als een AIVD-functionaris als verdachte
    wordt aangemerkt en hij door die geheimhoudingsplicht wordt beperkt
    in zijn mogelijkheden om vrijelijk met zijn raadsman of -vrouw te
    communiceren dan wel door die geheimhoudingsplicht op andere wijze
    wordt belemmerd in de uitoefening van zijn verdedigingsrechten In
    de uitspraak van het EHRM van 23 april 1997 (Van Mechelen vs.
    Nederland, NJ 1997, 635) is bepaald dat vanwege het belang van het
    recht op een eerlijke behandeling inbreuken op verdedigingsrechten
    alleen zijn toegestaan indien deze strikt noodzakelijk zijn. In dat
    geval moet worden gekozen voor de minst vergaande inbreuk. Voor
    zover, bijvoorbeeld wegens redenen van staatsveiligheid,
    beperkingen worden aangebracht op verdedigingsrechten van de
    verdachte dienen deze -zo mogelijk- op voldoende wijze te worden
    gecompenseerd.

    LJN: AS5730, Rechtbank Middelburg,
    12/000211-04

    Datum uitspraak: 14-02-2005

    Rechtsgebied: Straf
    Soort procedure: Eerste aanleg – meervoudig
    Inhoudsindicatie: De rechtbank in Middelburg heeft een 18-jarige
    verdachte wegens het in 2004 voorbereiden van een terroristische
    aanslag, bedreiging van de kamerleden Hirsi Ali en Wilders en
    opruiing, veroordeeld tot 140 dagen jeugddetentie en de maatregel
    van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen. De verdachte was
    tijdens het plegen van de feiten minderjarig en volgens de
    rechtbank verminderd toerekeningsvatbaar. De jeugddetentie is
    gelijk aan de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
    Het vonnis van de rechtbank is conform de eis van de officier van
    justitie. De voorbereiding van de aanslag bestond uit het via
    internet verzamelen van informatie over het maken van een bom, het
    voorhanden hebben van materiaal dat daarvoor geschikt is en met dat
    materiaal experimenteren. Het terroristisch oogmerk heeft de
    rechtbank afgeleid uit opvattingen van verdachte over het met
    geweld stichten van een wereldwijd islamitisch rijk en het gegeven
    dat verdachte in het bezit was van informatie over locaties van
    parlementsgebouwen, ambassades en AIVD. Ook is van betekenis
    geweest dat verdachte een afscheidsbrief bij zich droeg waarin hij
    zichzelf als martelaar beschrijft en verantwoordelijkheid aflegt
    voor een door hem gepleegde daad die in ieder geval zijn eigen dood
    zou veroorzaken. De bedreigingen bestonden uit het op internet
    plaatsen van een tekst waarin verdachte opriep tot het creëren
    van haat tegen en het doden van de beide kamerleden. Met deze tekst
    en een tekst waarin verdachte heeft opgeroepen tot onder andere het
    plegen van gijzelingen en een staatsgreep heeft verdachte zich
    volgens de rechtbank ook schuldig gemaakt aan het aanzetten tot het
    plegen van gewelddadige acties tegen het openbaar gezag.

    LJN: AT2894, Rechtbank Amsterdam, 301437 / HA RK
    04-948

    Datum uitspraak: 31-03-2005

    Rechtsgebied: Civiel overig
    Soort procedure: Eerste aanleg – meervoudig
    Inhoudsindicatie: Het Openbaar Ministerie verzoekt de rechtbank
    Stichting Al Haramain verboden te verklaren en te ontbinden,
    alsmede dat de rechtbank een vereffenaar benoemt en bepaalt dat een
    eventueel batig saldo na vereffening wordt uitgekeerd aan de
    Staat.

    LJN: AT3315, Rechtbank Rotterdam,
    10/030075-04

    Datum uitspraak: 06-04-2005

    Rechtsgebied: Straf
    Soort procedure: Eerste aanleg – meervoudig
    Inhoudsindicatie: De bij verdachte aangetroffen voorwerpen,
    informatiedragers en stoffen worden deels wel, deels niet,
    aangemerkt als kennelijk bestemd ter voorbereiding op een misdrijf.
    Direct bewijs, dat de opzet van verdachte ten aanzien van deze
    voorwerpen, informatiedragers en stoffen was gericht op de concreet
    in de tenlastelegging opgenomen misdrijven, ontbreekt. Bovendien
    blijkt uit rapportage van het N.F.I. dat de voorwerpen en de
    stoffen, die bij verdachte zijn aangetroffen, dienen te worden
    bestempeld als absoluut ondeugdelijk voor het teweegbrengen van een
    ontploffing.

    LJN: AT4031, Rechtbank Rotterdam,
    10/000263-04

    Datum uitspraak: 15-04-2005
    D
    Rechtsgebied: Straf
    Soort procedure: Eerste aanleg – meervoudig
    Inhoudsindicatie: Tussenbeslissing in de strafzaak tegen de
    AIVD-tolk. Vervolg 24 januari 2005. Rechtbank verschaft raamwerk
    voor verdere aanpak. Behandeling met gesloten deuren in verband met
    staatsveiligheid.

    LJN: AT9532, Rechtbank Amsterdam, AWB
    05/27333

    Datum uitspraak: 15-07-2005

    Rechtsgebied: Bestuursrecht overig
    Soort procedure: Eerste aanleg – enkelvoudig
    Inhoudsindicatie: In de zaak van verzoeker is sprake van een
    tweetal besluiten waartegen bezwaar is ingesteld: – Een besluit tot
    ongewenstverklaring van verzoeker; – Een besluit tot intrekking van
    zijn verblijfsvergunning als godsdienstleraar ten behoeve van de
    Stichting Alwaqf Alislami;

    LJN: AT9506, Rechtbank Amsterdam, AWB
    05/27332

    Datum uitspraak: 15-07-2005

    Rechtsgebied: Bestuursrecht overig
    Soort procedure: Eerste aanleg – enkelvoudig
    Inhoudsindicatie: Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht
    te bepalen dat hij in Nederland mag verblijven totdat op zijn
    bezwaarschriften tegen de besluiten van respectievelijk 13, 14 en
    15 juni 2005 is beslist. Voorts heeft hij ten aanzien van het
    besluit van 15 juni 2005, zijn ongewenstverklaring, verzocht de
    werking hiervan te schorsen tot op het bezwaar is beslist.

    LJN: AU0851, Rechtbank ‘s-Gravenhage,
    zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch, AWB 05/31820, 05/33230

    Datum uitspraak: 11-08-2005

    Rechtsgebied: Vreemdelingen
    Soort procedure: Voorlopige voorziening
    Inhoudsindicatie: Intrekking verblijfsvergunning regulier /
    ongewenstverklaring / nationale veiligheid / ambtsbericht AIVD /
    vergewisplicht. De voorzieningenrechter stelt vast dat tussen
    partijen niet in geschil is dat het ambtsbericht van de AIVD is aan
    te merken als een deskundigenbericht. Verweerder mag op grond van
    vaste jurisprudentie van de ABRS de AIVD-informatie aan haar
    besluiten ten grondslag leggen indien die informatie op een
    onpartijdige, objectieve en inzichtelijke wijze is verschaft, onder
    aanduiding – voor zover mogelijk en verantwoord – van de bronnen
    waaraan deze informatie is ontleend. De voorzieningenrechter is van
    oordeel dat de informatie in het ambtsbericht uiterst summier en
    weinig concreet is, in tegenstelling tot de informatie zoals die
    naar voren komt in de ambtsberichten in de zaak van de Eindhovense
    imam. Voorts acht de voorzieningenrechter de constatering dat
    verzoeker aliassen heeft gebruikt, contacten onderhield met twee
    personen die volgens de AIVD een gevaar vormen voor de nationale
    veiligheid en verzoeker tenminste éénmaal een vals
    document heeft veiliggesteld, zonder nadere (feitelijke) adstructie
    onvoldoende voor de conclusie dat verzoeker een gevaar vormt voor
    de nationale veiligheid. Bovendien is de stelling dat verzoeker
    personen geronseld heeft voor de jihad en gelieerd was aan
    netwerken van radicale moslims niet inzichtelijk. Uit het
    ambtsbericht blijkt niet op welke feiten deze conclusies zijn
    gebaseerd. Gelet hierop is de voorzieningenrechter van oordeel dat
    verweerder zich er vooraf van had dienen te vergewissen of de in
    het ambtsbericht genoemde conclusies worden gedragen door de
    daaraan ten grondslag liggende informatie. Daarbij wordt mede in
    aanmerking genomen dat het gaat om voor verzoeker belastende
    beschikkingen en het juist gelet op de zeer summiere en weinig
    concrete informatie bijzonder moeilijk is voor verzoeker zich daar
    concreet tegen te verweren, terwijl verzoeker bovendien geen inzage
    kan krijgen in de onderliggende stukken. De vergewisplicht betekent
    overigens niet dat verweerder het werk van de AIVD over moet doen.
    Voorts is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder nadere
    informatie bij de AIVD had moeten opvragen en, voor zover mogelijk
    gelet op de hier relevante belangen, aan verzoeker had moeten
    verstrekken. Nu niet aan de vergewisplicht is voldaan en verweerder
    heeft nagelaten nadere informatie van de AIVD op te vragen en voor
    zover mogelijk te verstrekken, zijn de besluiten in zoverre in
    strijd met artikel 3:2 Awb tot stand gekomen. Het betreft evenwel
    gebreken die door verweerder in de te nemen besluiten op bezwaar
    geheeld kunnen worden door het alsnog uitvoeren van een REK-check
    en het nader adstrueren van de in het ambtsbericht vervatte
    conclusies. Derhalve is op voorhand niet uit te sluiten dat de
    besluiten op bezwaar in rechte stand zullen kunnen houden.


    LJN: AU5266, Rechtbank ‘s-Gravenhage, zittingsplaats Haarlem, AWB
    05/42360

    Datum uitspraak: 20-10-2005

    Rechtsgebied: Vreemdelingen
    Soort procedure: Voorlopige voorziening
    Inhoudsindicatie: Ongewenstverklaring / nationale veiligheid /
    bijwonen strafzaak. Verzoeker, van Marokkaanse nationaliteit, heeft
    de rechtbank verzocht verweerder bij wijze van voorlopige
    voorziening te verbieden hem uit te zetten voordat de rechtbank op
    het beroep zal hebben beslist. Aan de grieven tegen de
    ongewenstverklaring, uitgezonderd het beroep op artikel 3 EVRM, kan
    verzoeker geen uitzettingsverbod ontlenen, omdat de enkele
    uitspraak omtrent de ongewenstverklaring verzoeker niet een recht
    op verblijf hier te lande kan opleveren. Verzoeker heeft geen
    stukken overgelegd of overtuigende argumenten aangegeven die
    twijfel oproepen omtrent het antwoord op de vraag of verzoeker na
    uitzetting een reëel risico loopt te worden onderworpen aan
    een behandeling in strijd met artikel 3 EVRM. Het aangevoerde
    rechtvaardigt dan ook geen uitzettingsverbod. Verzoeker heeft op
    dit moment niet het recht in Nederland te verblijven en de enkele
    uitspraak in beroep omtrent de ongewenstverklaring kan daarin
    evenmin voorzien. Onder die omstandigheden kan van een recht voor
    verzoeker om de strafzaak bij te wonen geen sprake zijn. Het belang
    de strafzaak te kunnen bijwonen en zich te kunnen verdedigen tegen
    de tenlastegelegde feiten is weliswaar een evident belang, maar in
    deze vreemdelingrechtelijke procedure onvoldoende zwaarwegend om
    het door verweerder aangevoerde belang van de nationale veiligheid
    bij spoedige uitzetting langerdurend opzij te kunnen zetten.
    Daarbij heeft de voorzieningenrechter mede in aanmerking genomen
    dat het bijwonen van de strafzaak niet meebrengt dat verzoeker in
    verband met de behandeling van het beroep tegen de
    ongewenstverklaring voortdurend in Nederland moet verblijven, en
    voorts dat niet gebleken is dat het afwijzen van de verzochte
    voorlopige voorziening verzoeker elke mogelijkheid ontneemt zijn
    strafzaak in Nederland bij te wonen. Verweerder kan immers voor die
    periode de ongewenstverklaring tijdelijk opheffen. Afwijzing
    verzoek.

    LJN: AU6181, Gerechtshof ‘s-Gravenhage,
    2200347805

    Datum uitspraak: 18-11-2005

    Rechtsgebied: Straf
    Soort procedure: Hoger beroep
    Inhoudsindicatie: Samir A. Het hof dient thans te komen tot een
    kwalitatieve beoordeling van de hiervoor beschreven materialen, met
    het oog op de vraag of de gezamenlijkheid van die voorwerpen in
    samenhang met overige belastende informatie omtrent de verdachte
    tot het wettig en overtuigend bewijs leidt dat de verdachte zich
    aan strafbare voorbereiding van een aanslag heeft schuldig gemaakt.
    Alvorens die vraag te beantwoorden, acht het hof het aangewezen
    enkele kanttekeningen te maken en zijn visie op de strafbare
    voorbereiding te geven, voorzover voor de beoordeling van deze zaak
    van belang. Bij de beantwoording van de vraag of van strafbare
    voorbereiding sprake is geweest, gaat het dus om de vraag wat de
    kennelijke bedoeling van de verdachte was, in samenhang met de aard
    van die voorwerpen. Het gaat bij dat laatste niet alleen om de
    vraag of een middel in abstracto enige bijdrage kán leveren
    tot het begaan van het misdrijf dat de verdachte op het oog heeft,
    maar ook om het reële belang dat het betreffende materiaal
    voor het plegen van het uiteindelijke misdrijf zal kunnen hebben en
    – daarmee – de concrete en/of acute gevaarzetting die van het
    vervaardigen of voorhanden hebben van dat materiaal uitgaat. Het
    hof beoordeelt tegen deze achtergrond het handelen van de
    verdachte, zoals hem onder 2 is tenlastegelegd, als volgt. Het hof
    heeft er op grond van het hierboven omtrent de intentie van de
    verdachte overwogene geen twijfel over dat de verdachte niet alleen
    sympathie koestert voor terroristische acties zoals (bom)aanslagen,
    maar dat hij door zijn bijdrage aan de werving van ‘strijders’ die
    sympathie ook handen en voeten geeft. Het oordeel over die
    gerichtheid op terrorisme wordt alleen maar verder versterkt
    doordat – naar het hof als vaststaand aanneemt – het de verdachte
    is geweest die heeft geprobeerd om een geïmproviseerd
    explosief mechanisme te vervaardigen. In zoverre bestaat bij het
    hof geen twijfel over de volle omvang van de terroristische
    intenties van de verdachte. De strafrechtelijke beoordeling van die
    intenties dient echter plaats te vinden mede tegen de achtergrond
    van de materialen die de verdachte daartoe voorhanden had. Het hof
    heeft die voorwerpen, stoffen en informatiedragers (voor zover
    relevant geacht) hierboven beschreven en zal die thans beoordelen.
    Het hof leidt uit de inbeslaggenomen plattegronden, foto’s,
    schetsen en aantekeningen af dat de verdachte het gebouw van de
    AIVD en de kazerne van het Korps Commando Troepen heeft ‘afgelegd’
    en daarvan aantekeningen (over de bij een actie benodigde
    materialen) heeft gemaakt; tevens heeft hij (op internet) de
    situatie bij de kerncentrale Borssele ‘bekeken’, alsmede die bij de
    gebouwen van de Tweede Kamer en het Binnenhof en bij Schiphol. Een
    en ander draagt naar ‘s hofs oordeel een nog zo primitief en
    oppervlakkig karakter, dat het hof het onmogelijk acht dat op basis
    van deze vergaand onvolkomen informatie een aanval op deze objecten
    met enige kans op succes zelfs maar in voorbereiding kan worden
    genomen. De bevindingen ten aanzien van het eivormige gele flesje
    met kunstmestkorrels, lampje en bedrading, aangeduid als
    geïmproviseerde explosieve constructie, laten geen andere
    conclusie toe dan dat de constructie die de verdachte beoogde te
    vervaardigen (nog afgezien van het gebroken gloeidraadje) in
    tweeërlei fundamenteel opzicht niet zou kunnen werken: een
    verkeerde lading en een verkeerde ontsteker voor een dergelijke
    lading. Het hof stelt dan ook vast dat de verdachte blijkens het
    totaalbeeld van het inbeslaggenomen eivormige flesje nog op een
    kennelijk zeer onbeholpen wijze op zoek was naar wegen om een
    functionerende geïmproviseerde explosieve constructie te
    kunnen vervaardigen, bij welke zoektocht mogelijk de lijsten met
    adressen van winkels van de Boerenbond/Welkoop een rol hebben
    gespeeld. Dat ook ‘restanten (van een) reiswekker’ werden
    aangetroffen, die onder nadere voorwaarden mogelijkerwijs als
    tijdmechanisme zouden kunnen functioneren, doet aan de
    overallbeoordeling als ‘onbeholpen’ geenszins af. Een en ander
    leidt tot de conclusie dat het hof niet twijfelt aan de
    terroristische intentie van de verdachte, maar dat hetgeen hij
    overeenkomstig de tenlastelegging in die sleutel heeft ondernomen
    om tot het (taalkundig gesproken) kennelijk voorbereiden van een
    actie met een geïmproviseerde explosieve constructie te komen,
    zich in een zodanig pril stadium bevond en zo onbeholpen en
    primitief was, dat daarvan géén reële dreiging
    (binnen afzienbare termijn) kón uitgaan. De verdachte stond
    in feite nagenoeg met lege handen. Onder die omstandigheden kan
    naar ‘s hofs oordeel niet gesproken worden van het vervaardigen of
    aanwezig hebben van voorwerpen, stoffen en gegevensdragers die
    kennelijk zijn bestemd tot voorbereiding van een aanslag zoals
    onder 2 tenlastegelegd, omdat die voorwerpen, stoffen en
    gegevensdragers die bestemming in objectieve zin redelijkerwijs
    niet kunnen hebben; zou men ondanks het ontbreken van die
    objectieve bestemming en de daarmee samenhangende gevaarzetting een
    verdachte tóch veroordelen, dan zou men hem ten gronde
    straffen voor zijn gedachten en intenties, hetgeen de wetgever
    juist uitdrukkelijk heeft willen uitsluiten. De verdachte dient
    derhalve van het onder 2 tenlastegelegde te worden
    vrijgesproken.

    LJN: AU8219, Rechtbank ‘s-Gravenhage,
    zittingsplaats Zutphen, AWB 05/50097

    Datum uitspraak: 23-11-2005

    Rechtsgebied: Vreemdelingen
    Soort procedure: Eerste aanleg – enkelvoudig
    Inhoudsindicatie: Vreemdelingenbewaring / gevaar voor de nationale
    veiligheid / misslag. De vreemdeling is bij besluit van 8 november
    2005 in bewaring gesteld. Op grond van een ambtsbericht van de AIVD
    is de vreemdeling als gevaar voor de nationale veiligheid
    aangemerkt en ongewenst verklaard door verweerder. Hoewel de
    vreemdeling in het bezit was van een W-document en een
    financiële toelage ontving uit hoofde van de RVA 2005, is de
    rechtbank van oordeel dat verweerder de bewaring heeft kunnen doen
    steunen op de grond dat eiser niet beschikt over een
    identiteitspapier, als bedoeld in artikel 4.21 Vb 2000 en de grond
    dat hij niet beschikt over voldoende middelen van bestaan om in
    zijn levensonderhoud te voorzien en/of om zijn terugreis te
    bekostigen. Dat in het besluit tot inbewaringstelling van 8
    november 2005 niet is vermeld dat eiser een gevaar vormt voor de
    nationale veiligheid en ongewenst is verklaard heeft de rechtbank
    op grond van de specifieke omstandigheden van het geval aangemerkt
    als een kennelijke misslag, die bovendien door verweerder binnen
    een redelijke termijn, te weten op 9 november 2005, is hersteld.
    Beroep ongegrond, afwijzing verzoek om schadevergoeding.

    LJN: AU7458, Rechtbank ‘s-Gravenhage, KG
    05/1310

    Datum uitspraak: 06-12-2005

    Rechtsgebied: Civiel overig
    Soort procedure: Kort geding
    Inhoudsindicatie: […] Eisers vorderen na wijziging van eis
    -zakelijk weergegeven- primair: opheffing van het gebruik van het
    appartement als ebw, (tenminste zal gedaagde voor het inrichten van
    een ebw een wettelijke regeling moeten vaststellen); subsidiair:
    beëindiging van het gebruik van het appartement door
    [betrokkene]; meer subsidiair: gedaagde te bevelen tot het, in
    overleg met (een deskundige) van de bewoners, aanbrengen van alle
    noodzakelijke beveiligingen in de gemeenschappelijke delen van het
    appartementencomplex ten behoeve van de bewoners op kosten van
    gedaagde en in overleg te treden met de bewoners over een
    aansprakelijkheidsaanvaarding voor door de bewoners geleden nadeel;
    […]

    LJN: AU8207, Rechtbank Rotterdam,
    10/000236-04

    Datum uitspraak: 14-12-2005

    Rechtsgebied: Straf
    Soort procedure: Eerste aanleg – meervoudig
    Inhoudsindicatie: Zaak AIVD-audiomedewerker. Verdachte heeft
    staatsgeheimen verstrekt aan derden. Verweer, dat verdachte niet
    een eerlijk proces heeft gehad, wordt verworpen. Verder
    overwegingen omtrent gevoerde verweren met betrekking tot oa. de
    onderwerpen staatsgeheim/gezwarte documenten/horen
    getuigen/geheimhoudingsplicht.


    LJN: AX2932, Rechtbank ‘s-Gravenhage, zittingsplaats Zwolle, AWB
    05/50168, e.v.

    Datum uitspraak: 01-02-2006

    Rechtsgebied: Vreemdelingen
    Soort procedure: Voorlopige voorziening+bodemzaak
    Inhoudsindicatie: Individueel ambtsbericht AIVD / openbare orde /
    artikel 3 EVRM / Libische autoriteiten / strafproces Rotterdam /
    individualiseringsvereiste / nadelige bewijspositie / artikel 8
    EVRM. REK-check heeft plaatsgevonden. De voorzieningenrechter is
    van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen
    stellen dat de onderliggende stukken bij het individueel
    ambtsbericht van de AIVD de conclusies die daarin zijn vervat
    kunnen dragen. Mitsdien heeft verweerder op basis van dit
    ambtsbericht kunnen aannemen dat verzoeker een gevaar vormt voor de
    nationale veiligheid. Verzoeker heeft geen mogelijkheid tot inzage
    in de onderliggende stukken van het individueel ambtsbericht van de
    AIVD. Enerzijds erkent de voorzieningenrechter dat verzoeker in een
    lastige bewijspositie verkeert, anderzijds erkent de
    voorzieningenrechter dat het voor verweerder moeilijk is de
    bewijsnood van verzoeker te lenigen. De voorzieningenrechter is
    evenwel van oordeel dat nu hij zelf inzage heeft gehad in de
    stukken die ten grondslag liggen aan het individuele ambtsbericht
    van de AIVD sprake is van een extra waarborg ten aanzien van de
    zorgvuldigheid waarmee de conclusies die zijn vervat in het
    ambtsbericht tot stand zijn gekomen en geformuleerd. Bovendien zou
    het opvragen van nadere informatie bij de AIVD en het in kennis
    stellen van verzoeker van deze informatie zich niet verhouden met
    de geheimhoudingsplicht van de AIVD. De voorzieningenrechter
    oordeelt dat er van kan worden uitgegaan dat bij presentatie van
    verzoeker bij de Libische autoriteiten geen mededelingen
    betreffende het hier te lande tegen verzoeker gevoerde strafproces
    aan de Libische autoriteiten zijn gedaan. Echter, ook indien moet
    worden aangenomen dat de Libische autoriteiten op andere wijze met
    verzoekers strafproces bekend zijn geraakt, heeft verweerder
    daarmee niet aannemelijk hoeven achten dat verzoeker een reëel
    risico loopt om bij uitzetting onderworpen te zullen worden aan een
    behandeling als bedoeld in artikel 3 EVRM. Verzoekers verwijzing
    naar stukken van algemene aard omtrent (de houding van) de Libische
    autoriteiten is in dat kader onvoldoende. Hem persoonlijk
    betreffende feiten en omstandigheden, die tot het oordeel leiden
    dat hem bij uitzetting naar Libië vorenbedoelde behandeling te
    wachten staat, heeft verzoeker niet gesteld, laat staan aannemelijk
    gemaakt. Hij heeft in dit kader volstaan met de enkele verwijzing
    naar de tegen hem gerezen verdenking en het daaruit voortvloeiende
    strafproces en met speculatie over de mogelijke gevolgen daarvan
    bij terugkeer naar Libië. Het is evenwel niet aan verweerder
    om aannemelijk te maken dat het aldus gestelde risico in feite niet
    bestaat. Beroep ongegrond, afwijzing verzoek.

    LJN: AV1652, Rechtbank Rotterdam,
    10/600017-05

    Datum uitspraak: 14-02-2006

    Rechtsgebied: Straf
    Soort procedure: Eerste aanleg – meervoudig
    Inhoudsindicatie: Feit 1 wettig en overtuigend bewezen. Verdachte
    heeft in de gevangenis voorbereidingshandeling(en) begaan met het
    oogmerk om een of meer moorden en/of doodslagen te plegen en/of
    ontploffingen teweeg te brengen. Het misdrijf is met terroristisch
    oogmerk gepleegd. Bewijsverweer ten aanzien van
    getuigenverklaringen verworpen. Bewijsoverweging. Feit 2 wettig en
    overtuigen bewezen. Verdachte heeft zonder toestemming van de
    Koningin getracht een medegedetineerde te werven voor de gewapende
    strijd. Bewijsverweer van de raadsman verworpen. Verklaring van
    medegedetineerde wordt door de rechtbank betrouwbaar geacht.
    Bewijsoverweging.

    LJN: AV3754, Rechtbank ‘s-Gravenhage,
    zittingsplaats Amsterdam, AWB 05/15525, 05/16696

    Datum uitspraak: 17-02-2006

    Rechtsgebied: Vreemdelingen
    Soort procedure: Eerste aanleg – meervoudig
    Inhoudsindicatie: Verdachte Hofstadgroep / ambtsbericht AIVD /
    artikel 3:2 Awb. De rechtbank is met partijen van oordeel dat een
    ambtsbericht van de AIVD in beginsel is aan te merken als een
    deskundigenbericht. Indien een (individueel) ambtsbericht van de
    AIVD op een onpartijdige, objectieve en inzichtelijke wijze
    informatie verschaft, kan verweerder er genoegen mee nemen dat de
    bronnen waaraan de in het ambtsbericht neergelegde informatie is
    ontleend, niet in het ambtsbericht worden genoemd, omdat dit
    immers, gelet op de specifieke positie van de AIVD en de noodzaak
    tot bronbescherming, dikwijls niet verantwoord zal zijn. Dit
    uitgangspunt brengt echter niet met zich dat verweerder ten aanzien
    van ieder (individueel) ambtsbericht van de AIVD op voorhand zonder
    meer mag aannemen dat aan voornoemde voorwaarden wordt voldaan
    en/of een dergelijk ambtsbericht in alle gevallen zonder meer aan
    zijn besluitvorming ten grondslag kan leggen. Met betrekking tot de
    vraag in welke gevallen verweerder nader onderzoek dient te
    verrichten naar een ambtsbericht van de AIVD, overweegt de
    rechtbank als volgt. Geen rechtsregel verplicht verweerder om na
    ontvangst van een ambtsbericht van de AIVD – zonder meer – tot
    ambtshalve besluitvorming op basis van dat ambtsbericht over te
    gaan. Verweerder blijft derhalve ten volle verantwoordelijk voor de
    keuze om tot besluitvorming over te gaan. Deze verantwoordelijkheid
    is – onder meer – vervat in de uit artikel 3:2 Awb voortvloeiende
    verplichting voor verweerder om voorafgaand aan de totstandkoming
    van een beschikking de nodige kennis omtrent de relevante feiten en
    de af te wegen belangen te vergaren. Er bestaat geen grond voor het
    oordeel dat uit de positie en deskundigheid van de AIVD dient te
    volgen dat door deze dienst uitgebrachte ambtsberichten van dit
    regime dienen te worden uitgezonderd. Voor een dergelijke
    uitzonderingspositie bestaat te minder reden nu de gevolgen van
    deze ambtsberichten voor de betrokken personen zeer ingrijpend
    kunnen zijn. Verweerder zal zich er, gelet op het vorenstaande,
    voorafgaand aan eventuele besluitvorming derhalve ook van dienen te
    vergewissen of een (individueel) ambtsbericht van de AIVD op een
    onpartijdige, objectieve en inzichtelijke wijze informatie
    verschaft, onder aanduiding – voor zover mogelijk en verantwoord –
    van de bronnen waaraan deze informatie is ontleend. Eerst indien
    verweerder van mening is dat de in het ambtsbericht vervatte
    informatie voldoende onpartijdig, objectief en inzichtelijk is, kan
    in het algemeen dan ook tot besluitvorming worden overgegaan die de
    toets der rechterlijke kritiek kan doorstaan. Naarmate de feiten en
    omstandigheden, vervat in de onderliggende stukken, concreter en
    meer gedetailleerd in het ambtsbericht zijn beschreven, zal
    verweerder eerder kunnen concluderen dat het ambtsbericht voldoende
    inzichtelijk is en kunnen afzien van nader onderzoek. Echter,
    indien het ambtsbericht zich beperkt tot louter kwalificaties en/of
    conclusies, dan wel indien de door de AIVD gegeven kwalificaties
    en/of conclusies gebaseerd zijn op informatie die in overwegende
    mate beperkt, niet-concreet en/of voor meerdere uitleg vatbaar is,
    zal verweerders gehoudenheid om de in artikel 3:2 Awb vervatte
    zorgvuldigheidsnormen bij zijn besluitvorming in acht te nemen,
    aanleiding dienen te vormen om nader onderzoek te verrichten.
    Dergelijk onderzoek kan, onder meer, bestaan uit het inzien van de
    aan het ambtsbericht ten grondslag liggende stukken (de zogenaamde
    REK-check) en/of het stellen van aanvullende vragen aan de AIVD.
    Verweerder dient daarbij, voor zover nodig, een kritische invulling
    te geven aan de waardering van de mate van het feitelijk gehalte
    van een deskundigenadvies. Deze zelfstandige afweging van
    verweerder kan niet geheel afhankelijk worden gemaakt van eventueel
    door de betrokken vreemdeling aangevoerde aanknopingspunten voor
    twijfel. Gelet op de bijzondere procespositie van de vreemdeling
    bij ambtsberichten van de AIVD zal deze veelal slechts zal kunnen
    reageren op de in dat ambtsbericht verschafte informatie. Immers,
    de bronnen waaraan een ambtsbericht van de AIVD is ontleend zijn
    veelal niet openbaar en betrokkene kan – gelet op het huidige
    wettelijke systeem en de daarop gestoelde praktijk – geen inzage
    krijgen in de onderliggende stukken waarop het ambtsbericht is
    gebaseerd. Indien de betrokken vreemdeling de feiten en
    omstandigheden gemotiveerd betwist, dan wel deze in een andere
    context plaatst, zal verweerder dit bij zijn beoordeling dienen te
    betrekken, waarbij een niet-restrictieve opvatting dient te worden
    gehanteerd met betrekking tot de vraag of de aangevoerde
    aanknopingspunten voor twijfel voldoende concreet zijn. De
    consequenties van de kwalificatie “gevaar voor de nationale
    veiligheid” zullen verweerder, gelet op het belastende
    karakter daarvan, bovendien tot extra zorgvuldigheid dienen te
    nopen. In de onderhavige zaak is de rechtbank van oordeel dat de
    passages in het individueel ambtsbericht poly-interpretabel en
    onvoldoende concreet op de persoon van eiser toegespitst zijn om in
    redelijkheid te kunnen concluderen dat de in deze passages vervatte
    feiten en omstandigheden – op zichzelf, noch in onderling verband –
    voldoende inzichtelijk zijn om eenduidig herleidbaar te zijn tot de
    conclusie dat eiser een gevaar voor de nationale veiligheid vormt.
    Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat verweerder in
    redelijkheid niet zonder nader onderzoek heeft kunnen concluderen
    dat het litigieuze ambtsbericht op inzichtelijke wijze informatie
    verschaft. Gelet hierop zijn de bestreden besluiten naar het
    oordeel van de rechtbank onzorgvuldig voorbereid. De besluiten zijn
    dan ook in zoverre in strijd met artikel 3:2 Awb tot stand gekomen
    en reeds hierom zullen de beroepen gegrond worden verklaard en de
    bestreden besluiten worden vernietigd.

    LJN: AW2544, Rechtbank ‘s-Gravenhage,
    zittingsplaats Haarlem, AWB 05/44570

    Datum uitspraak: 23-02-2006

    Rechtsgebied: Vreemdelingen
    Soort procedure: Eerste aanleg – meervoudig
    Inhoudsindicatie: Ongewenstverklaarde / ambtsbericht AIVD /
    vergewisplicht. Verweerder heeft eiser, van Marokkaanse
    nationaliteit, ongewenst verklaard omdat de Algemene Inlichtingen-
    en Veiligheidsdienst (AIVD) in een ambtsbericht van 23 december
    2004 tot de conclusie is gekomen dat eiser deel uit maakt van een
    terroristisch netwerk en hij derhalve een gevaar oplevert voor de
    nationale veiligheid. Hetgeen eiser heeft aangevoerd, acht de
    rechtbank een concrete, gemotiveerde betwisting van het
    ambtsbericht van de AIVD. Hetgeen eiser naar voren heeft gebracht
    ter betwisting van het ambtsbericht, was zodanig dat verweerder
    daarin aanleiding had moeten zien de juistheid en overtuigende
    kracht van de conclusies in het ambtsbericht nader te onderzoeken.
    De verplichting van verweerder om na te gaan of een ambtsbericht op
    een onpartijdige, objectieve en inzichtelijke wijze informatie
    verschaft, onder aanduiding – voor zover mogelijk en
    verantwoord – van de bronnen waaraan de feitelijke informatie
    in het bericht is ontleend (de zogenaamde vergewisplicht of
    REK-check), geldt a fortiori ook in een situatie als de onderhavige
    waar het een voor de betrokkene belastend en niet op zijn
    initiatief genomen besluit betreft. Verweerder dient in een
    dergelijke situatie op grond van artikel 3:2 Awb voldoende feiten
    te stellen die het belastende besluit rechtvaardigen en die feiten
    aan de hand van concrete gegevens aannemelijk te maken. Indien hij
    zich in een dergelijke situatie mede op feitenvergaring van een
    ander bestuursorgaan wil verlaten, dient hij zich van de juistheid
    van die feitenvergaring naar vermogen te vergewissen. Zulks geldt
    nog sterker als de informatie in het ambtsbericht summier en weinig
    concreet is, gesproken wordt van vermoedens en eiser in het geheel
    geen inzage heeft in de onderliggende stukken. Verweerder had zich
    er daarom vooraf van dienen te vergewissen of het ambtsbericht
    voldoende zorgvuldig is voorbereid en of de in de ambtsberichten
    opgenomen feiten en conclusies worden gedragen door het verrichte
    onderzoek en de vergaarde informatie. De artikelen 36 en 37 Wet op
    de inlichtingen en veiligheidsdiensten bieden een grondslag voor
    zodanige inzage door verweerder om te voldoen aan zijn
    vergewisplicht. Het gebrek in de voorbereiding kan niet worden
    geheeld door inzage door de rechtbank in de onderliggende stukken.
    Beroep gegrond.

    LJN: AV5108, Rechtbank Rotterdam,
    10/000322-04;10/000328-04;10/000396-04;10/000393-04;10000325-04;10/000323-04;10/000395-04;

    Datum uitspraak: 10-03-2006

    Rechtsgebied: Straf
    Soort procedure: Eerste aanleg – meervoudig
    Inhoudsindicatie: Compilatie van de vonnissen in de zaak van
    veertien verdachten van de zogenoemde Hofstadgroep. Van de veertien
    verdachten worden vijf vrijgesproken. De rechtbank acht de overige
    negen verdachten allen schuldig aan deelneming aan een criminele
    organisatie en aan deelnemening aan een terroristische organisatie.
    Twee van deze negen verdachten zijn bovendien schuldig aan het
    medeplegen van poging tot moord, meermalen gepleegd, en het
    medeplegen van overtreding van de Wet wapens en munitie. Eén
    verdachte is schuldig aan deelneming aan een criminele organisatie
    en deelneming aan een terroristische organisatie, alsmede aan het
    overtreden van de Wet wapens en munitie.