• Buro Jansen & Janssen is een onderzoeksburo dat politie, justitie, inlichtingendiensten, de overheid in Nederland en Europa kritisch volgt. Een grond-rechten kollektief dat al 30 jaar publiceert over uitbreiding van repressieve wetgeving, publiek-private samenwerking, bevoegdheden, overheids-optreden en andere staatsaangelegenheden.
    Buro Jansen & Janssen Postbus 10591, 1001EN Amsterdam, 020-6123202, 06-34339533, signal +31684065516, info@burojansen.nl (pgp)
    Steun Buro Jansen & Janssen. Word donateur, NL43 ASNB 0856 9868 52 of NL56 INGB 0000 6039 04 ten name van Stichting Res Publica, Postbus 11556, 1001 GN Amsterdam.
  • Publicaties

  • Migratie

  • Politieklachten

  • fort2_102

    166 gewettigd  dat  de  verdachte  zich  schuldig  had  gemaakt  aan  overtreding  van  art.  140  Sr,  van  art.  416, 417 en 417bis Sr, van art. 2, 3 jo. 10 en 11 van de Opiumwet, en van art. 1 onder a, b, jo. 31 van de Wet   op   de   kansspelen.   Het   gerechtelijk   vooronderzoek   werd   bovenal   aangevraagd   om   voor   de periode  1  januari  1993  “tot  heden”  nader  onderzoek  te  kunnen  doen  naar  bepaalde  bankrekeningen en  van  banken  bescheiden  te  verkrijgen  betreffende  zowel  deze  rekeningen  als  inzake  de  contacten die  door  de  verdachte  en  een  aantal  rechtspersonen  werden  onderhouden  met  de  desbetreffende banken. Op 1 december 1997 stemde de rechter-commissaris te Haarlem in met de vordering van het gerechtelijk vooronderzoek. De  analyse  die  naar  aanleiding  van  het  BVD-bericht  was  gevraagd  aangaande  de  handel  en wandel  van  De  J.  ging  minder  ver  dan  die  naar  de  bedrijvigheden  van  J.  Holthuis  lichtte  dit,  sprekend over de twee subjecten, als volgt toe363: “Wij  hebben  primair  gekozen  voor  J.  Een  van  de  redenen  daarvoor  was  dat  er  over  Van  V. en   L.   geen   snipper   bewijs   bestond.   Bovendien   was   de   meineedzaak   onder   leiding   van officier  Slits  gaande.  (…)  De  J.  is  inderdaad  nooit  echt  verhoord.  Er  is  ook  niet  werkelijk  op gerechercheerd. De nadruk lag van meet af aan op J. Hier speelt zeker ook wel een rol dat het  LRT,  maar  ook  het  landelijk  parket,  een  groot  capaciteitsprobleem  had.  Beide  werden eigenlijk constant overvraagd en dat terwijl ze nog midden in een opbouwfase verkeerden.” Niettemin leidde het BVD-bericht in eerste instantie tot een vrij omvangrijk rapport dat op 23 augustus 1997 werd afgerond. Naast een overzicht van de familiale relaties bevat het vooral samenvattingen en analyses  van  een  reeks  CID-berichten.  De  voornaamste  conclusie  was  dat  een  familielid  van  De  J. betrokken was bij criminele activiteiten. Het vormde in die zin een bevestiging van de aanhef van het BVD-bericht.  Het  advies  luidde  dan  ook  om  nader  onderzoek  in  te  stellen  naar  dit  familielid  en  diens bedrijven  in  relatie  tot  het  onderzoek  060.  Naar  aanleiding  van  dit  rapport  werd  beslist  om  in  een eerste fase, tot het einde van 1997, informatie in te winnen over zowel alle personen als alle bedrijven die in het BVD-bericht werden genoemd.364 De belangrijkste bron hiertoe vormden de ettelijke zakken en  dozen  “bescheiden”  uit  de  kamer  van  De  J.  die  nog  bij  de  FIOD  stonden  en  die  in  de  loop  van augustus,   september   en   oktober   door   het   team   werden   opgehaald.   Verder   werden   onder   meer belastinggegevens,  CID-dossiers  en  relevante  berichten  van  Interpol  onderzocht.  Via  een  peilbaken en   een   videocamera   werd   getracht   meer   zicht   te   krijgen   op   zijn   bewegingen.   Tussendoor   werd geregeld    nagegaan    hoever    het    onderzoek    was    gevorderd    en    werden    de    resultaten    ervan gepresenteerd aan de teamleiding. Op 7 januari 1998 werd de balans opgemaakt. Die was – voorlopig – dat er betreffende De J. “geen opvallende resultaten” naar voren waren gekomen. Maar er bleef wel nog het een en ander aan onderzoek te doen. Dit zou tegen maart 1998 moeten zijn afgerond.365 Wat  tenslotte  het  onderzoek  naar  de  “Taartman”  betreft  is  het  –  afgaande  op  het  journaal  – duidelijk dat hieraan, in nauw overleg met de onderzoekers in Haarlem, toch ook de nodige aandacht werd  besteed.366  Zo  werd  op  10  oktober  1997  een  projectplan  voor  de  aanpak  van  dit  onderzoek afgerond   en   naar   hen   doorgespeeld.   Op   17   oktober   werd   een   lid   van   het   LRT   in   Haarlem gedetacheerd  om  het  onderzoek  van  nabij  te  kunnen  volgen.  Enigszins  verrassend  is  het  dat  pas  op 23 oktober enkele leden van het team naar Amsterdam gingen om het rechtshulpverzoek uit Sri Lanka te bekijken waarvan Blok reeds in juli 1997 gewag maakte. Het belang van dit verzoek voor het eigen onderzoek  was  echter  kennelijk  duidelijk  voor  het  team.  Op  31  oktober  reeds  werd  de  afhandeling ervan formeel toevertrouwd aan het LBOM. Op 6 november werd een eerste analyse van het verzoek, tezamen met een analyse van het Haarlemse onderzoek (ondertussen Carex getiteld), gepresenteerd                                                 363 Interview H. Holthuis d.d. 17 januari 2001. 364 Zie het deelproject betreffende De J., niet gedateerd (C3). 365 Zie het (tweede) deelproject inzake De J., niet gedateerd (C3). 366 Hetgeen volgt is met name gebaseerd op de mutaties in het journaal (F23).