• Buro Jansen & Janssen is een onderzoeksburo dat politie, justitie, inlichtingendiensten, de overheid in Nederland en Europa kritisch volgt. Een grond-rechten kollektief dat al 30 jaar publiceert over uitbreiding van repressieve wetgeving, publiek-private samenwerking, bevoegdheden, overheids-optreden en andere staatsaangelegenheden.
    Buro Jansen & Janssen Postbus 10591, 1001EN Amsterdam, 020-6123202, 06-34339533, signal +31684065516, info@burojansen.nl (pgp)
    Steun Buro Jansen & Janssen. Word donateur, NL43 ASNB 0856 9868 52 of NL56 INGB 0000 6039 04 ten name van Stichting Res Publica, Postbus 11556, 1001 GN Amsterdam.
  • Publicaties

  • Migratie

  • Politieklachten

  • fort2_11

    75 Deze verantwoording van de keuze voor twee sporen klinkt ook door in de woorden van Ficq59: “Het  onderscheid  tussen  een  strafrechtelijk  onderzoek  en  een  verkennend  onderzoek  vond en  vind  ik  wel  logisch.  Vermoedelijk  hebben  Docters  van  Leeuwen  en  Gonsalves  aan  de basis   van   die   scheidingen   gestaan.   Docters   van   Leeuwen   uiteraard   vanuit   zijn   BVD- achtergrond en Gonsalves als portefeuillehouder zware criminaliteit. Er was op dat moment sprake van een concrete verdenking tegen J., zodat een strafrechtelijk onderzoek in spoor 1 naar  zijn  activiteiten  gerechtvaardigd  was.  Het  merendeel  van  de  26  vragen  in  het  Fort- rapport  leverde  echter  nog  geen  concrete  verdenkingen  op  in  de  zin  van  art.  27  Sv.  Deze vragen dienden nader verkend te worden en dat diende in spoor 2 te gebeuren. Ik heb altijd de hoop gehad dat de twee sporen elkaar weer ergens zouden ontmoeten en die hoop had ik overigens niet alleen, maar die werd gedeeld in het college.” Holthuis  schreef  de  keuze  voor  een  tweesporig  onderzoek  echter  eerder  toe  aan  de  persoon  van Docters van Leeuwen60: “De keuze om een tactisch onderzoek te starten was dus eigenlijk al heel vroeg gemaakt. Uit de  koker  van  hoofdzakelijk  Arthur  kwam  spoor  2.  Hij  zei  “een  tactisch  onderzoek  is  prima, maar ik wil toch ook een inlichtingenachtig onderzoek”. “Er zit wat achter die hele affaire”, zo zei  hij,  “ik  weet  het  zeker”.  Hij  vond  dat  dat  de  reden  was  om  naast  het  tactisch  onderzoek ook een inlichtingentraject te starten. Voor iemand als Arthur met zijn BVD-achtergrond was de    zaak    bijzonder    intrigerend.    Toen    was    Arthur    nog    de    inlichtingenman,    die    een inlichtingentraject  wilde.  Hij  heeft  zich  waarschijnlijk  in  die  eerste  periode  niet  gerealiseerd dat er een ingebakken spanning zou zijn tussen spoor 1 en spoor 2.” En hij vond het bepaald geen gelukkige keuze61: “Ik moet zeggen dat ik er niet zo veel in zag, in die twee naast elkaar bestaande sporen. Ik zie wel een onderscheid tussen een klassiek recherche-onderzoek en een CID-traject. Maar gegeven   de   onduidelijke   status   van   spoor   2   vond   ik   deze   twee   naast   elkaar   bestaande sporen vragen om moeilijkheden. Het was geen gelukkige constructie.” Achteraf stelde ook Van Brummen vast dat bij de start van het onderzoek de grondigheid ontbrak die bij het opzetten van een dergelijk complex onderzoek vereist is62: “We hebben onvoldoende nagedacht over waar we naartoe wilden en of dat kans van slagen had.  We  hebben  ook  onvoldoende  nagedacht  over  de  structuur,  over  hoe  we  een  dergelijk onderzoek  moesten  faciliteren.  Het  geheel  hing  aan  elkaar  van  gelegenheidsbeslissingen. We waren te druk met de reorganisatie van het openbaar ministerie bezig, om dit onderzoek de aandacht te geven die het verdiende.” Het onderzoek binnen spoor 1 Het    doel    van    dit    onderzoek    werd    in    het    zo-even    besproken    scenario    van    Holthuis    als    volgt gedefinieerd63:                                                 59 Interview C. Ficq d.d. 29 januari 2001. 60 Interview H. Holthuis d.d. 17 januari 2001. 61 Interview H. Holthuis d.d. 17 januari 2001. 62 Interview H. Van Brummen d.d. 2 februari 2001. 63 Scenario  van  een  strafrechtelijk  onderzoek  naar  aanleiding  van  de  bevindingen  van  het  Fort-team  d.d.  19  juni  1996 (B6).