• Buro Jansen & Janssen is een onderzoeksburo dat politie, justitie, inlichtingendiensten, de overheid in Nederland en Europa kritisch volgt. Een grond-rechten kollektief dat al 30 jaar publiceert over uitbreiding van repressieve wetgeving, publiek-private samenwerking, bevoegdheden, overheids-optreden en andere staatsaangelegenheden.
    Buro Jansen & Janssen Postbus 10591, 1001EN Amsterdam, 020-6123202, 06-34339533, signal +31684065516, info@burojansen.nl (pgp)
    Steun Buro Jansen & Janssen. Word donateur, NL43 ASNB 0856 9868 52 of NL56 INGB 0000 6039 04 ten name van Stichting Res Publica, Postbus 11556, 1001 GN Amsterdam.
  • Publicaties

  • Migratie

  • Politieklachten

  • fort2_112

    176 — parallel-import  vond  plaats  via  containers  met  cocaïne  en  hoogwaardige  marihuana  naast  de containers  die  werden  weggetipt  door  de  betrokken  informant;  hierbij  werd  informatie  over  de cocaïnetransporten bewust weggehouden bij het IRT; — de uitvoering van deze operatie was alleen met behulp van corruptie mogelijk. In de brief werd verder gesteld dat Snijders op verzoek van de minister van Justitie een informatiebron had  onderzocht  die  materiaal  zou  kunnen  leveren  over  de  verdovende  middelenhandel  Colombia- Nederland, onder meer in de IRT-periode. Tenslotte legden  Van  Brummen  en  Holthuis  in  hun  brief  de volgende beslispunten aan het college voor: 1.     De afspraken over het ter beschikking stellen van IRT-materiaal moeten worden gehandhaafd; 2.     Er  dient  een  standpunt  bepaald  te  worden  over  het  wel  of  niet  starten  van  een  onderzoek  naar corruptie; 3.     Er moet een apart onderzoek komen naar de geldstromen tussen Colombia en Nederland; 4.     De  informatiebronnen  in  Zuid-Amerika  (“Schilderstraject”;  onder  anderen  Van  Gogh  en  Vermeer) moeten  nader  worden  geëxploiteerd  (een  plan  van  aanpak  door  Snijders  was  aan  de  stukken toegevoegd). In  een  brief  –  die  overigens  uitsluitend  gericht  was  aan  Van  Brummen  en  niet  aan  diens  collega  en mede-ondertekenaar  Holthuis  –  liet  Docters  van  Leeuwen  weten  dat  in  de  optiek  van  het  college  het laatstgenoemde  beslispunt  bepalend  voor  de  voortgang  was.399  Hij  schreef  dat  het  college  instemde met  verdere  voortgang  van  het  onderzoek.  In  deze  fase  zou  dit  onderzoek  een  oriënterend  karakter moeten hebben, gericht op het verkrijgen van zodanige verklaringen dat de betrouwbaarheid daarvan nader  kan  worden  getoetst  aan  de  hand  van  andere  reeds  beschikbare  informatie.  Op  basis  van  de uitkomsten van deze oriëntatiefase zou het college dan zijn definitieve standpunt bepalen over het wel of  niet  exploiteren  van  deze  bronnen  en  de  verdere  voortgang  van  het  onderzoek.  Bij  een  positieve beslissing  zou  een  exploitatiefase  volgen.  Het  college  was  eveneens  akkoord  met  de  voorgestelde bevoegdheidsverdeling. De  laatste  zinsneden  moeten  aldus  worden  begrepen  dat  de  regie  in  de  oriënterende  fase  zou berusten bij Snijders en dat zij, mits er een exploitatiefase zou volgen, zou worden overgeheveld naar het LBOM.400 Op  dezelfde  dag  dat  Docters  van  Leeuwen  Van  Brummen  formeel  van  de  goedkeuring  van  het college op de hoogte stelde, lichtte Ficq Borghouts in over het “Schilderstraject”. Ook deze verklaarde zich akkoord met de plannen. De   derde   en   laatste   gebeurtenis   waarop   in   het   kielzog   van   de   collegevergadering   van   26 november  1997  moet  worden  gewezen,  betreft  de  uitnodiging  die  Zwerwer  op  18  december  1997 stuurde  aan  Snijders,  Teeven  en  nog  een  andere  officier  van  justitie  voor  een  geheime  ronde-tafel- bijeenkomst.  Doel  van  deze  bijeenkomst  was  om  openhartig  met  elkaar  van  gedachten  te  wisselen over  alle  aspecten  van  georganiseerde  criminaliteit  waarover  de  betrokkenen  kennis  droegen.  De  vier gesprekspartners   zouden   over   nader   te   bepalen   onderwerpen   alle   informatie,   waarover   zij   de beschikking hadden, op tafel moeten leggen. Daarmee zou meer inzicht kunnen worden verworven in “de   ondernomen   opsporingsmethoden,   de   reikwijdte   daarvan,   de   afschermingtechnieken   en   de eventuele  afspraken  met  wie  dan  ook”.401  De  concrete  reden  van  dit  initiatief  was  gelegen  in  een ontmoeting   tussen   een   van   de   procureurs-generaal   en   Zwerwer   waarbij   de   eerstgenoemde   enig ongeloof had tentoongespreid over allerhande hypothesen betreffende de IRT-affaire.402                                                 399 Brief A. Docters van Leeuwen aan H. van Brummen (B1, D21). 400 Brief H. van Brummen en H. Holthuis d.d. 9 december 1997 aan de voorzitter van het college van procureurs-generaal (B1; D21). 401 Brief S. Zwerwer d.d. 18 december 1997 aan J. Snijders, F. Teeven en (…) (D2). 402 Interview S. Zwerwer d.d. 16 januari 2001.