• Buro Jansen & Janssen is een onderzoeksburo dat politie, justitie, inlichtingendiensten, de overheid in Nederland en Europa kritisch volgt. Een grond-rechten kollektief dat al 30 jaar publiceert over uitbreiding van repressieve wetgeving, publiek-private samenwerking, bevoegdheden, overheids-optreden en andere staatsaangelegenheden.
    Buro Jansen & Janssen Postbus 10591, 1001EN Amsterdam, 020-6123202, 06-34339533, signal +31684065516, info@burojansen.nl (pgp)
    Steun Buro Jansen & Janssen. Word donateur, NL43 ASNB 0856 9868 52 of NL56 INGB 0000 6039 04 ten name van Stichting Res Publica, Postbus 11556, 1001 GN Amsterdam.
  • Publicaties

  • Migratie

  • Politieklachten

  • fort2_22

    86 betrokken politiemensen onderzoeksdoel zouden worden en of de verdwenen gelden konden  worden opgespoord. Niettemin,   zo   schreven   zij   tot   slot,   moest   de   projectvoorbereiding   voor   een   strafrechtelijk onderzoek  hoe  dan  ook  ter  hand  worden  genomen.  Zowel  het  LBOM  als  het  LRT  zouden  hiervoor aanvang  september  capaciteit  vrijmaken.  Dit  zou  moeten  leiden  tot  een  verdere  verkenning  van  de genoemde  kwesties  en  de  formulering  van  een  projectopzet  met  een  operationele  strafrechtelijke doelstelling. Deze   notitie   werd   op   12   augustus   1996   door   de   gehele   voorbereidingsgroep   geaccordeerd. Waarbij  nadrukkelijk  werd  aangetekend  dat  –  gezien  de  wenselijkheid  voor  spoor  1  en  spoor  2  “om gescheiden te gaan zitten” – er ook een aparte begroting diende te worden opgemaakt. Twee dagen later bracht Van Gemert, samen met het plaatsvervangend hoofd van het LRT, een apart bezoek aan Pijl, de directeur van de rijksrecherche, om een en ander te bespreken. Over dit gesprek tekende Van Gemert  in  zijn  dagrapport  aan  dat  Pijl  het  eens  was  met  de  punten  in  de  blauwdruk.  Ook  hij  voorzag problemen.   Ze   hadden   eveneens   uitgebreid   gesproken   over   het   tweede   spoor;   dit   zou   voor   Pijl volledig onduidelijk zijn.91 Hier  staat  echter  een  notitie  van  Pijl  aan  Zwerwer  d.d.  13  augustus  1996  tegenover  waarin  hij deze  naar  aanleiding  van  een  gesprek  eerder  op  die  dag  (met  Zwerwer)  schreef  dat  hij  uiteraard bereid was om leden van de rijksrecherche in beginsel beschikbaar te stellen voor spoor 2.92 Zowel de inhoudelijke   informatie   uit   het   Fort-team   als   de   mogelijke   corruptie   waarop   kon   worden   gestuit vormden daarvoor de belangrijkste redenen. Vervolgens  somde  hij  de  voorwaarden  op  waaronder  de  beschikbaarstelling  van  leden  van  de rijksrecherche zou kunnen. Deze voorwaarden waren de volgende: — bij  de  personele  toedeling  moest  rekening  worden  gehouden  met  de  eventuele  assistentie  aan spoor 1; — de    “rijksrecherche-identiteit    en    –entiteit”    zou    herkenbaar    moeten    zijn;    daartoe    zou    een afzonderlijk  deelproject  met  deeltaken  benoemd  moeten  worden  in  het  plan  van  aanpak  voor spoor 2; — er  zou  een  afzonderlijke  deelprojectleider  van  de  rijksrecherche  moeten  komen  die  rechtstreeks moest worden “opgehangen aan de OM-verantwoordelijke die namens het college van PPGG het gezag over het team heeft”; — de deelname werd vooralsnog beperkt tot een half jaar; — de rechtspositionele en beheersmatige condities moesten tevoren worden geregeld, geaccordeerd namens de rijksrecherche en kenbaar worden gemaakt aan betrokkenen; — en   de   directeur   rijksrecherche   moest   van   de   belangrijkste   activiteiten   en   resultaten   van   het deelproject binnen “de mogelijkheden der redelijkheid” op de hoogte worden gesteld. De eensgezindheid tussen het LRT en de directeur rijksrecherche was dus heel wat minder groot dan Van Gemert had opgemaakt uit zijn gesprek met Pijl. Op  22  augustus  besprak  de  leiding  van  het  LRT  opnieuw  het  hele  project.  Tijdens  dit  overleg kwam  naar  voren  dat  een  van  de  procureurs-generaal  niet  zo  gelukkig  was  met  de  blauwdruk.  Het plaatsvervangend   hoofd   van   het   LRT   werd   belast   met   het   schrijven   van   een   notitie   die   voor   het college  geschikt  was  en  waarin  alle  pijnpunten  uit  de  blauwdruk  waren  opgenomen.  Waarschijnlijk  is deze   notitie   nooit   geschreven   omdat   ondertussen   het   LBOM   het   initiatief   had   genomen   om   een projectplan  te  maken  op  grond  van  de  notitie  van  6  augustus.  Dit  plan  werd  op  28  augustus  samen met een notitie van Zwerwer d.d. 21 augustus over de start van het onderzoek in het kader van spoor                                                 91 Het vorenstaande is gebaseerd op het eerder genoemde persoonlijk dagrapport van W. van Gemert (F24). 92 Notitie van D. Pijl d.d. 13 augustus 1996 aan S. Zwerwer (B6). Deze notitie werd ook aan D. Steenhuis doorgefaxt die vanuit het college van procureurs-generaal het toezicht op de rijksrecherche uitoefent. Op 21 augustus 1996 kwam zij binnen op het LBOM. Een en ander blijkt uit de postafdrukken op de onderhavige kopie van deze notitie.