• Buro Jansen & Janssen is een onderzoeksburo dat politie, justitie, inlichtingendiensten, de overheid in Nederland en Europa kritisch volgt. Een grond-rechten kollektief dat al 30 jaar publiceert over uitbreiding van repressieve wetgeving, publiek-private samenwerking, bevoegdheden, overheids-optreden en andere staatsaangelegenheden.
    Buro Jansen & Janssen Postbus 10591, 1001EN Amsterdam, 020-6123202, 06-34339533, signal +31684065516, info@burojansen.nl (pgp)
    Steun Buro Jansen & Janssen. Word donateur, NL43 ASNB 0856 9868 52 of NL56 INGB 0000 6039 04 ten name van Stichting Res Publica, Postbus 11556, 1001 GN Amsterdam.
  • Publicaties

  • Migratie

  • Politieklachten

  • fort2_25

    89 het   hoofd   LBOM.   Hij   richtte   haar   evenwel   rechtstreeks   aan   het   college   van   procureurs-generaal. Achteraf verklaarde Zwerwer dat, toen hij de notitie van 7 augustus schreef, hij niet wist96: “(…) dat er een notitie lag van Van der Burg en Van Gemert. Achteraf bekeken zou ik er niet aan zijn begonnen als ik dat stuk toen had gelezen.” In  het  begin  van  zijn  notitie  wees  Zwerwer  erop  dat  hij  ten  behoeve  van  het  hoofd  LBOM  een  korte oriënterende  notitie  had  gemaakt  met  betrekking  tot  het  onderzoeksveld  en  dat  hij  die  staande  de vergadering   met   de   procureurs-generaal   ook   zou   uitreiken   maar   dat   hij   haar   na   afloop   van   de vergadering  weer  graag  zou  innemen.  Verder  wees  hij  erop  dat  er  reeds  uitzicht  bestond  op  een locatie  waar  de  beide  teams  konden  worden  ondergebracht.  Het  voordeel  van  een  gecombineerde locatie  was,  aldus  Zwerwer,  dat  zijn  team  voor  het  oog  van  de  buitenwereld  redelijk  anoniem  kon blijven. Tijdens het interview nam Zwerwer overigens weer afstand van dit standpunt97: “Ervan   uitgaande   dat   het   onderzoek   dat   ik   zou   gaan   doen   volstrekt   los   stond   van   het strafrechtelijk  onderzoek,  was  ik  bezig  met  het  zoeken  van  een  eigen  locatie.  Tot  ik  in  de gaten kreeg dat er ook een strafrechtelijk spoor zou gaan lopen op het LRT en dat Entken en Noordhoek ook bezig waren een locatie te vinden. Ik begreep dat mijn tweede onderzoek bij dat andere onderzoek zou moeten worden aangeknoopt. Ik vond dat geen goed idee omdat op    die    manier    de    zachte    informatie    uit    ons    onderzoek    zou    gaan    interfereren    met opsporingsinformatie.” Wat    de    samenstelling    van    het    team    betreft    stelde    Zwerwer    in    zijn    notitie    dat    “gezien    het onderzoeksveld  en  de  te  verwachten  moeilijkheden”  moest  worden  gedacht  aan  een  team  met  een hoogwaardige samenstelling. In overleg met Holthuis deed hij het volgende voorstel: — buiten hemzelf nog een lid van het openbaar ministerie — politieleiding: A. Godlieb (Regio IJsselland) en R. Martena (Regio Drenthe) — coördinator rijksrecherche — adviseur: een commissaris van politie uit de Regio Brabant-Noord — administratieve ondersteuning: 2 personen — analist: P. Schouten (CRI), eventueel nog aangevuld — financieel deskundige: vanuit het LRT — CID-officier van justitie: vanuit het LBOM — rijksrecherche: twee, eventueel drie, medewerkers Als  bijlage  voegde  Zwerwer  de  notitie  van  Pijl  toe  betreffende  de  voorwaarden  voor  deelname  van  de rijksrecherche.  Hij  tekende  hierbij  aan  dat  de  opstelling  van  Pijl  hem  enigszins  formeel  voorkwam  en dat  in  de  praktijk  zou  blijken  dat  te  zijner  tijd  een  wisselwerking  zou  ontstaan  tussen  de  deelnemers van   de   rijksrecherche   en   de   politionele   deelnemers.   Verder   merkte   hij   op   dat   indien   “feitelijk onderzoek”    zou    moeten    worden    verricht    het    noodzakelijk    zou    zijn    om    enkele    zeer    ervaren rechercheurs uit de politie aan het team toe te voegen. Het lag volgens Zwerwer voor de hand daartoe gebruik te maken van het LRT. Wat   de   timing   betreft   stelde   Zwerwer   in   het   begin   van   de   notitie   dat   zij   “een   schets   van   de voorgenomen  activiteiten  gedurende  de  periode  van  1  oktober  1996  t/m  ongeveer  1  februari  1997” bevatte. Om welke activiteiten het concreet gaat wordt in deze notitie echter niet met zoveel woorden gezegd. Er wordt alleen opgemerkt dat ervan moest worden uitgegaan dat de eerste maanden werden besteed    aan    de    inventarisatie    en    analyse    van    het    beschikbare    materiaal    en    dat    het    daarom                                                 96 Interview S. Zwerwer d.d. 16 januari 2001. 97 Interview S. Zwerwer d.d. 16 januari 2001.