• Buro Jansen & Janssen is een onderzoeksburo dat politie, justitie, inlichtingendiensten, de overheid in Nederland en Europa kritisch volgt. Een grond-rechten kollektief dat al 30 jaar publiceert over uitbreiding van repressieve wetgeving, publiek-private samenwerking, bevoegdheden, overheids-optreden en andere staatsaangelegenheden.
    Buro Jansen & Janssen Postbus 10591, 1001EN Amsterdam, 020-6123202, 06-34339533, signal +31684065516, info@burojansen.nl (pgp)
    Steun Buro Jansen & Janssen. Word donateur, NL43 ASNB 0856 9868 52 of NL56 INGB 0000 6039 04 ten name van Stichting Res Publica, Postbus 11556, 1001 GN Amsterdam.
  • Publicaties

  • Migratie

  • Politieklachten

  • fort2_34

    98 gegeven van Van Gemert. Het budget zelf zou evenwel bij het parket-generaal worden geparkeerd en achteraf  worden  verrekend.118  Voor  de  periode  1  november  –  1  maart  1997  werd  totaal  –  inclusief salariskosten – een bedrag van ƒ1.038.410 geraamd.119 Verder  kan  worden  opgemerkt  dat  er  voor  de  beide  teams  in  gemeenschappelijk  overleg  strikte huisregels  werden  vastgelegd  aangaande  de  toepassing  van  veiligheidsmaatregelen,  de  opslag  van kluisstukken, het schrijven van journaals et cetera.120 Deze maatregelen waren vanzelfsprekend mede ingegeven door het feit dat, toen eind oktober de inrichting van het betrokken gebouw gereed was, het Fort-archief  daarheen  kon  worden  overgebracht.  Met  de  nodige  veiligheidsmaatregelen  vond  op  5 november  de  overbrenging  plaats.121  Maar  dit  was  niet  het  enige  probleem  dat  in  dit  verband  moest worden   opgelost.   Om   de   bestudering   ervan   mogelijk   te   maken   was   het   op   grond   van   de   Wet politieregisters nodig om het onder te brengen in een nieuw tijdelijk politieregister. Tot op dat moment was Pijl, in zijn hoedanigheid van directeur rijksrecherche, beheerder geweest van (het register op) het Fort-archief.     Op     aangeven     van     Holthuis     besliste     Gonsalves     begin     november     evenwel     tot samenvoeging  van  dit  register  en  het  register  dat  het  LRT  inmiddels  in  het  raam  van  het  eigen onderzoek   had   geopend   onder   de   naam   “tijdelijk   politieregister   projectvoorbereiding   onderzoek 96060”.122  Van  Gemert  werd  als  beheerder  van  dit  nieuwe  samengestelde  register  aangewezen.  Op 12  november  1996  wees  hij  in  deze  hoedanigheid  een  lid  van  elk  team  aan  om  het  dagelijks  beheer over  de  betrokken  gegevens  te  voeren  en  machtigde  hij  alle  leden  van  de  beide  teams  om  er  –  op enkele  uitzonderingen  na  –  rechtstreeks  kennis  van  te  nemen.  In  een  nota  over  deze  regeling  voor alle medewerkers ging Van Gemert overigens ook in op de omstandigheid dat het gehele dossier nog onder het staatsgeheim viel. Hij schreef dat er voor was gekozen om vooralsnog het staatsgeheim op het  dossier  niet  op  te  heffen.  De  reden(en)  hiervoor  noemde  hij  echter  niet.  Wel  gaf  hij  aan  dat  na verloop van tijd moest worden bezien of voor documenten of gegevens die als basis moesten dienen voor  het  strafrechtelijk  onderzoek  van  spoor  1,  het  staatsgeheim  kon  worden  opgeheven.  De  eerste weken  van  november  werden  vervolgens  besteed  aan  de  kennisneming  van  het  omvangrijke  archief van het Fort-team (zo’n 77.000 bladzijden).123 4.3 De concretisering van de onderzoeksopdrachten Het  feit  dat  er  nagenoeg  drie  maanden  verstreken  alvorens  het  Fort-archief  met  vrucht  kon  worden bestudeerd wil niet zeggen dat er intussen niet verder werd nagedacht over de operationalisering van de    onderzoeksopdracht.    Om    een    zo    helder    mogelijk    beeld    van    deze    verdere    pogingen    tot concretisering  van  de  onderzoeksopdracht  te  krijgen  is  het  aangewezen  om  ze  hier  per  team  achter elkaar  te  zetten.  Vervolgens  zal  worden  aangegeven  hoe  ondertussen  het  overleg  tussen  de  beide teams  verliep.  Tenslotte  zal  worden  besproken  hoe  het  college  van  procureurs-generaal  in  november en december reageerde op de nadere onderzoeksplannen. Overigens  is  het  zo  dat  Schouten  en  De  Wit  de  analyses  die  zij  eerder  in  het  jaar  hadden gepresenteerd  aan  het  college  van  procureurs-generaal,  op  14  oktober  1996  ook  voorstelden  aan  de beide  onderzoekteams.  Wat  dit  betreft  creëerden  zij  dus  een  gelijkelijk  uitgangspunt  voor  de  beide teams. Al hun leden wisten waar het volgens deze analyses uiteindelijk om draaide.                                                 118 Brief H. Holthuis d.d. 7 oktober 1996 aan de voorzitter van het college van procureurs-generaal (F18). 119 LRT, “1. Kostenoverzicht initiële kosten, 2. Begroting bijzonder opsporings project 96060 periode 1 november 1996 – 1 maart 1997” d.d. 8 november 1996 (F18). 120 Zie de nota’s hieromtrent van 5 november en 21 november 1996 (F18). 121 Deze gegevens zijn gebaseerd op de “tijdbalk” die als bijlage 2 is toegevoegd aan het ambtsbericht van H. Holthuis d.d. 26 mei 1999 aan het college van procureurs-generaal (B2). 122 Brief H. Holthuis d.d. 29 oktober 1996 aan R. Gonsalves (C8). 123 Nota van W. van Gemert d.d. november 1996 aan teamleden project 96060 betreffende “register onderzoekgegevens” (F18). Bij deze nota is ook een deel van de genoemde besluiten gevoegd.