• Buro Jansen & Janssen is een onderzoeksburo dat politie, justitie, inlichtingendiensten, de overheid in Nederland en Europa kritisch volgt. Een grond-rechten kollektief dat al 30 jaar publiceert over uitbreiding van repressieve wetgeving, publiek-private samenwerking, bevoegdheden, overheids-optreden en andere staatsaangelegenheden.
    Buro Jansen & Janssen Postbus 10591, 1001EN Amsterdam, 020-6123202, 06-34339533, signal +31684065516, info@burojansen.nl (pgp)
    Steun Buro Jansen & Janssen. Word donateur, NL43 ASNB 0856 9868 52 of NL56 INGB 0000 6039 04 ten name van Stichting Res Publica, Postbus 11556, 1001 GN Amsterdam.
  • Publicaties

  • Migratie

  • Politieklachten

  • fort2_52

    116 overbruggen. Waarom niet, is natuurlijk een belangrijke vraag. Holthuis gaf in zijn interview – voor wat zijn aandeel betreft – het volgende antwoord186: “Wat  ik  absoluut  niet  heb  gewild  is  een  nieuw  IRT-schandaal  of  een  voortzetting  daarvan. Het  is  toch  al  zo’n  absurde  affaire.  Het  openbaar  ministerie  en  de  politie,  maar  vooral  het openbaar  ministerie,  zijn  bij  wijze  van  spreken  met  de  koppen  tegen  elkaar  geslagen,  maar de  boeven  gaan  vrijuit.  Daarom  ben  ik  heel  ver  gegaan  met  te  pogen  de  leden  van  het openbaar ministerie bij elkaar te houden”. Daarnaast   speelden   ook   in   dit   verband   volgens   sommigen   de   persoonlijke   verhoudingen   een belangrijke rol. Godlieb zei ons bijvoorbeeld187: “Ik  ben  gaande  het  onderzoek  enorm  getroffen  door  de  controverses  binnen  het  openbaar ministerie,   tussen   individuele   officieren   van   justitie.   Ik   heb   meegemaakt   dat   ze   elkaar uitscholden en elkaar voor leugenaar uitmaakten.” 4.6 Conclusie Vanuit  strategisch  oogpunt  deed  spoor  1  in  deze  periode  wat  het  zich  in  augustus  had  voorgenomen te  doen:  met  name  het  Fort-archief  analyseren  met  het  oog  op  de  sturing  van  het  strafrechtelijk onderzoek in de richting van bepaalde figuren uit de IRT-affaire. Anders was het met spoor 2. Waar in augustus  werd  aangegeven  dat  zijn  onderzoek  zou  starten  op  de  plaats  waar  dat  van  het  Fort-team was gestopt – dus bij de beantwoording van een groot aantal vragen omtrent de die affaire – werd in november de doelstelling radicaal omgegooid of toch in elk geval mateloos verruimd. Nu werd gesteld dat  het  onderzoek  zou  worden  gericht  op  de  verlening  van  bescherming  respectievelijk  steun  aan criminelen   door   personen   of   instellingen   die   op   de   een   of   andere   wijze   zijn   gelieerd   aan   het overheidsapparaat. Deze ommekeer had natuurlijk belangrijke gevolgen. Ten eerste dat de band met de  IRT-affaire  en  daarmee  met  het  onderzoek  van  spoor  1  verregaand  werd  losgelaten,  zelfs  in  die mate  dat  nog  moeilijk  kon  worden  gezegd  dat  het  hier  om  twee  complementaire  onderzoeken  ging binnen een en hetzelfde project. Ten tweede dat de status van het onderzoek van spoor 2 nog diffuser werd  dan  zij  al  was:  was  dit  nog  een  verkennend  (CID-matig)  strafrechtelijk  onderzoek  om  bepaalde verdenkingen   jegens   bepaalde   personen   te   onderzoeken   of   ging   het   hier   om   een   algemeen voorbereidend   (CID-matig)   onderzoek   sui   generis   naar   het   integriteitgehalte   van   de   Nederlandse samenleving?  En  ten  derde  leidde  deze  omslag  ertoe  dat  niet  langer  kon  worden  volstaan  met  een analyse  van  het  Fort-archief  maar  breed  in  de  ondergrond  van  de  Nederlandse  samenleving  moest worden gepeild naar corruptieve, althans niet-integere, relaties tussen de overheid en de burgerij. Dat op deze wijze de intrinsieke spanning tussen de beide teams sterk werd opgevoerd lag voor de hand. Als  beide  teams  toch  elk  huns  weegs  konden  gaan,  had  het  dan  wel  zin  om  samen  op  te  trekken binnen een en hetzelfde project? Sterker nog: in een geheim project op een afgeschermde locatie, op dezelfde  gang,  voor  een  deel  in  dezelfde  kamers.  De  bedoeling  van  de  huisvesting  van  de  beide teams op een en dezelfde locatie kon op deze manier wel eens in haar tegendeel verkeren: in plaats van de eenheid bevorderen meer verdeeldheid creëren. Ook op het niveau van de organisatie – en in het bijzonder bij de bemensing – verliep  de  start  van de  beide  teams  niet  bepaald  gelukkig.  Eerst  en  vooral  niet  omdat  toen  uitkwam  dat  de  rijksrecherche een geheel andere voorstelling had van het onderzoek en van haar rol daarin dan Zwerwer. Het korps verbond daar de consequentie aan dat het niet langer volop betrokken wilde zijn bij de uitvoering van                                                 186 Interview H. Holthuis d.d. 17 januari 2001. 187 Interview A. Godlieb d.d. 1 februari 2001.