• Buro Jansen & Janssen is een onderzoeksburo dat politie, justitie, inlichtingendiensten, de overheid in Nederland en Europa kritisch volgt. Een grond-rechten kollektief dat al 30 jaar publiceert over uitbreiding van repressieve wetgeving, publiek-private samenwerking, bevoegdheden, overheids-optreden en andere staatsaangelegenheden.
    Buro Jansen & Janssen Postbus 10591, 1001EN Amsterdam, 020-6123202, 06-34339533, signal +31684065516, info@burojansen.nl (pgp)
    Steun Buro Jansen & Janssen. Word donateur, NL43 ASNB 0856 9868 52 of NL56 INGB 0000 6039 04 ten name van Stichting Res Publica, Postbus 11556, 1001 GN Amsterdam.
  • Publicaties

  • Migratie

  • Politieklachten

  • fort2_97

    161 van de IRT-affaire alsmaar scherpere en manifestere vormen aannam. Het college zag toen in dat het Zwerwer-team  in  de  gegeven  omstandigheden  nimmer  kon  slagen  in  (het  algemene  deel  van)  haar opdracht   en   een   deel   van   het   IRT-probleem   dreigde   te   worden   in   plaats   van   een   deel   van   zijn oplossing.  De  opheffing  ervan  was  met  andere  woorden  een  welhaast  onvermijdelijke  en  alleen  al hierom begrijpelijke beslissing. Maar het was ook een pijnlijke beslissing, niet alleen voor de betrokken onderzoekers  die  het  terrein  volkomen  gedesillusioneerd  verlieten,  maar  ook  tegen  de  achtergrond van  de  “blauwdruk”  uit  augustus  1996  waarin  met  klem  van  argumenten  was  afgeraden  om  een dergelijk  team  op  te  richten.  De  onvoldoende  voorbereiding  van  het  project  wreekte  zich  hier  op  een pregnante manier. Het   is   verder   duidelijk   dat   spoor   1   aanzienlijk   in   zijn   bedrijvigheid   werd   geremd   door   de hypotheken die rustten op het Fortarchief. En die hypotheken wogen des te meer omdat het betrokken team  zich  van  meet  af  aan  had  voorgenomen  om  zoveel  mogelijk  in  het  geheim  te  opereren.  Hierom was het – ironisch genoeg – zeker in de lange aanloop van het onderzoek juist erg aangewezen op de informatie die zich in dit dossier bevond maar die slechts na veel vijven en zessen mondjesmaat kon worden benut. Dat het LRT-team alleen al hierom haast niet anders kon dan ook andere bronnen aan te  boren  spreekt  welhaast  voor  zichzelf.  In  zekere  zin  nieuw  was  wel  de  manier  waarop  binnen  het team   de   te   volgen   tactiek   werd   geëxpliciteerd.   Werd   in   de   “blauwdruk”   gesuggereerd   dat   het onderzoek  naar  de  groei-informant  zou  moeten  worden  gericht  op  zijn  gedragingen  van  na  1995,  nu werd  zonder  omhaal  uitgesproken  dat  zowel  ten  aanzien  van  hem  als  ten  aanzien  van  Van  V.  de  te volgen tactiek was om het onderzoek te richten op actuele strafbare feiten en hen zo te bewegen tot het  afleggen  van  verklaringen  over  het  IRT-gebeuren.  Het  uiteindelijke  strategische  doel,  zoals  dat ook  door  Docters  van  Leeuwen  in  het  voorjaar  van  1996  was  geformuleerd,  bleef  dus  onveranderd hetzelfde.  Dit  verklaart  ook  waarom  het  LRT-team  de  zaak  van  de  “Taartman”  zo  gretig  oppakte:  op hem   kon   deze   tactiek   vrijwel   direct   worden   toegepast.   Hier   werd   het   team   een   uitgelezen   kans geboden om “schoon” te beginnen. Maar het had tot op zekere hoogte wel buiten de waard gerekend: de Randstad, de parketten van Amsterdam   en   Haarlem.   Die   wilden   ook   “schoon”   beginnen   maar   wel   door   met   behulp   van   de bedreigingszaak  het  IRT-dossier  te  schonen,  dit  wil  zeggen  te  ontdoen  van  zijn  besmetverklaring,  en zo de sleutel in handen te krijgen om de IRT-affaire rechtstreeks op te helderen. En daarmee diende zich  een  nieuw  levensgroot  conflict  aan:  dat  tussen  het  LRT-team  en  de  “Randstad”  die  men  in  den beginne  nu  juist  met  opzet  buiten  het  hele  onderzoek  had  gehouden  maar  desondanks  elke  kans aangreep   om   haar   gelijk   te   bevechten   en   hiervan   ook   niet   werden   afgehouden   van   hogerhand. Integendeel!  Telkens  opnieuw  kregen  de  betrokken  parketten  de  gelegenheid  om  te  proberen  het onderzoek naar zich toe te trekken. Dit conflict – het is niet overbodig om hier nadrukkelijk op te wijzen –  was  dus  geen  conflict  over  het  strategische  doel:  de  opheldering  van  de  IRT-affaire.  Het  was  een conflict over de wijze waarop dit doel bereikt moest worden. Kennelijk vonden, vreesden, Amsterdam en   Haarlem,   dat   het   LRT-team   onnodig   een   te   indirecte   weg   bewandelde,   daarmee   dreigde   te vervallen  in  een  “gewoon  drugsonderzoek”  op  irrelevante  criminelen  en  zodoende  wellicht  nooit  het uiteindelijke  doel  zou  bereiken.  Misschien  zagen  zij  ook  niet  graag  dat  een  “B-elftal  uit  de  provincie” hun  affaire  moest  ophelderen  en  dachten  ze  dat  zelf  beter  te  kunnen  doen.  Waarbij  dan  wel  niet  uit het oog mag worden verloren dat de eendracht tussen spoor 3 en spoor 4 van betrekkelijke korte duur was, omdat zij op hun beurt ook ernstig met elkaar gebrouilleerd zouden raken.