• Buro Jansen & Janssen is een onderzoeksburo dat politie, justitie, inlichtingendiensten, de overheid in Nederland en Europa kritisch volgt. Een grond-rechten kollektief dat al 30 jaar publiceert over uitbreiding van repressieve wetgeving, publiek-private samenwerking, bevoegdheden, overheids-optreden en andere staatsaangelegenheden.
    Buro Jansen & Janssen Postbus 10591, 1001EN Amsterdam, 020-6123202, 06-34339533, signal +31684065516, info@burojansen.nl (pgp)
    Steun Buro Jansen & Janssen. Word donateur, NL43 ASNB 0856 9868 52 of NL56 INGB 0000 6039 04 ten name van Stichting Res Publica, Postbus 11556, 1001 GN Amsterdam.
  • Publicaties

  • Migratie

  • Politieklachten

  • fort3_33

    221 wilde   niet   meer   zo   vlotten   en   nadat   de   beide   rechercheurs   De   J.   gevraagd   hadden   of   hij   zijn machtiging van de FIOD om de vuurwapens in bezit te hebben wilde tonen, vertrokken zij. Zij maakten op dat moment nog wel de afspraak om over enige tijd opnieuw met elkaar te praten. Het zou op die 17e februari evenwel het eerste en tevens laatste gesprek met De J. zijn. Twee   dagen   later   belde   De   J.:   zijn   vrouw   had   de   machtiging   gevonden,   hij   kon   worden opgehaald.  Tijdens  het  telefoongesprek  werd  De  J.  onwel  en  zijn  vrouw  nam  het  gesprek  over  en vertelde dat de wapens bij de drie koffers instructiemateriaal hadden gezeten. Op 24 februari 1998 werd een kopie van de vuurwapenmachtiging opgehaald bij het  huis  van  De J. Zijn vrouw overhandigde de kopie; De J. zou zelf te ziek zijn om de rechercheurs te woord te staan. Vervolgens  werd  in  de  weken  erna  door  de  rijksrechercheurs  ettelijke  malen  naar  De  J.  gebeld met  de  vraag  of  hij  het  origineel  van  de  machtiging  zou  kunnen  tonen  en  bereid  zou  zijn  tot  een gesprek om zijn visie op de zaak van de vuurwapens te geven. Op  23  maart  1998  had  een  rechercheur  telefonisch  contact  met  de  vrouw  van  De  J.  Zij  meldde dat   haar   man   niet   bestand   was   tegen   het   feit   dat   hij   na   jaren   van   trouwe   dienst   nu   in   de verdachtenbank    dreigde    te    belanden.    De    rijksrechercheur    toonde    blijkens    zijn    mutatie    in    het dagjournaal  weinig  compassie  en  drong  nogmaals  aan  op  de  overdracht  van  het  origineel  van  de ontheffing.  Een  dag  later  werd  opnieuw  met  de  vrouw  van  De  J.  gebeld,  maar  tot  concrete  resultaten leidde ook dit telefoongesprek niet. Op  31  maart  1998  belde  De  J.  zelf  en  er  werd  een  afspraak  gemaakt  voor  een  gesprek  bij  hem thuis  de  volgende  ochtend.  Op  die  dag  verstuurde  De  J.  echter  een  fax,  waarin  hij  het  toegezegde gesprek  annuleerde  met  een  beroep  op  zijn  zwijgrecht  en  zijn  slechte  gezondheid.  In  de  fax  gaf  hij tevens aan de confrontatie met de rijksrecherche niet aan te kunnen. Op 9 april 1998 was er een laatste telefonisch contact.  Op  de  vraag  van  een  rijksrechercheur  hoe en wanneer hij het toegezegde origineel van de ontheffing zou kunnen krijgen, antwoordde De J.: “via mijn raadsman”… 10.5.4 Het gerechtelijk vooronderzoek tegen De J. Op  30  maart  1998  werd  een  vordering  tot  opening  van  een  gerechtelijk  vooronderzoek  tegen  De  J. ingediend  bij  een  rechter-commissaris  te  Haarlem.  In  de  vordering  werden  drie  typen  strafbare  feiten omschreven,  die  de  verdachte  in  de  periode  vanaf  1  januari  1990  tot  en  met  30  maart  1998  zou hebben gepleegd. Kort weergegeven werd De J. ervan verdacht: 1.     lid te zijn van een criminele organisatie die zich bezighield met het importeren en verhandelen van hard en/of soft drugs en/of met het plegen van heling; 2.     alleen   of   samen   met   anderen   soft   en/of   hard   drugs   te   hebben   geïmporteerd   en   te   hebben verhandeld; 3.     uit misdaad verkregen geld te hebben aangenomen (heling), dan wel geld te hebben ontvangen in ruil  voor  ambtsstrijdig  handelen  (ambtelijke  corruptie,  art.  363  Sr.)  en  de  geheimhoudingsplicht  te hebben geschonden (art. 272 Sr.). De vordering werd onderbouwd met een verwijzing naar het BVD-ambtsbericht en naar het onderzoek dat naar aanleiding hiervan op basis van enkele bronnen, zoals delen van de administratie van De J., was  ingesteld.  Ook  werd  gerefereerd  aan  het  feit  dat  op  naam  van  het  familielid  van  De  J.  enkele rechtspersonen stonden en dat diens naam ook in bestanden van Interpol voorkwam. De    rechter-commissaris    te    Haarlem    besloot    de    vordering    te    honoreren.    Het    gerechtelijk vooronderzoek  werd  geopend  en  tegelijkertijd  gelastte  de  rechter-commissaris  op  3  april  1998  de