• Buro Jansen & Janssen is een onderzoeksburo dat politie, justitie, inlichtingendiensten, de overheid in Nederland en Europa kritisch volgt. Een grond-rechten kollektief dat al 30 jaar publiceert over uitbreiding van repressieve wetgeving, publiek-private samenwerking, bevoegdheden, overheids-optreden en andere staatsaangelegenheden.
    Buro Jansen & Janssen Postbus 10591, 1001EN Amsterdam, 020-6123202, 06-34339533, signal +31684065516, info@burojansen.nl (pgp)
    Steun Buro Jansen & Janssen. Word donateur, NL43 ASNB 0856 9868 52 of NL56 INGB 0000 6039 04 ten name van Stichting Res Publica, Postbus 11556, 1001 GN Amsterdam.
  • Publicaties

  • Migratie

  • Politieklachten

  • fort3_42

    230 aangetroffen.510  Verder  werd  noch  tijdens  de  interviews  noch  in  de  notulen  van  welk  overlegorgaan dan ook ooit nog gerefereerd aan een analyse van de CID van het KTA. Alles wijst er dan ook op dat dit onderzoek gaandeweg is “verdampt”. Ook  de  andere  twee  onderzoeken  zijn  nimmer  in  uitvoering  genomen.  De  argumentatie  die  voor de  stagnatie  van  deze  projecten  wordt  aangedragen,  verschilt  per  parket.  De  sterk  uiteenlopende gezichtspunten   weerspiegelen   de   kloof   die   gaandeweg   steeds   dieper   werd   tussen   Haarlem   en Amsterdam. Allereerst de visie van Amsterdam. In het ambtsbericht dat Vrakking  op  20  mei  1999  stuurde  aan het college wordt de parketten te Alkmaar en Haarlem – “ondanks herhaalde verzoeken” – een gebrek aan  medewerking  verweten  bij  het  ter  beschikking  stellen  van  beschikbare  informatie.  Het  parket Amsterdam  had,  na  overleg  met  het  regiokorps  Amsterdam-Amstelland,  er  vervolgens  van  af  gezien om het onderzoek naar de betrokkenheid van de voormalige Delta-groepering bij het vervoer van XTC en de liquidatie van Jaap van der Heiden daadwerkelijk aan te vatten. In juni 1998 droeg Vrakking aan Teeven op om zijn activiteiten met betrekking tot het starten van dit onderzoek definitief te staken.511 In  de  Amsterdamse  visie  had  zelfs  een  interventie  van  het  college  van  procureurs-generaal  niet kunnen bewerkstelligen dat de andere parketten zich aan de gemaakte afspraken hielden. Meer in het bijzonder werd Van Brummen voor de voeten geworpen dat hij het vierde onderdeel van de afspraken nooit   was   nagekomen.   Dit   onderdeel   behelsde   dat   de   hoofdofficier   Haarlem,   indien   hij   van   de bruikbaarheid  van  het  IRT-materiaal  overtuigd  was,  dit  formeel  zou  overdragen  aan  de  hoofdofficier van justitie die het gezag had over het onderzoek waarvoor het materiaal was bedoeld. Vrakking had evenwel    geen    aanzet    of    beslissing    van    Haarlem    gezien    tot    het    overdragen    van    relevant onderzoeksmateriaal aan hetzij Amsterdam, hetzij het landelijk parket.512 De visie van het parket Haarlem staat zoals gezegd haaks op die van het parket Amsterdam. Zo wees  Snijders  op  een  ontmoeting  die  hij  eind  december  1997  had  met  Teeven.513   Onderwerp   van gesprek  was  de  voortgang  van  de  drie  eerder  genoemde  onderzoeken.  Teeven  zou  Snijders  bij  deze gelegenheid  hebben  laten  weten  “geen  tijd  te  hebben”.514  In  een  later  contact  handhaafde  hij  dit standpunt volgens Snijders met daarbij de toevoeging dat “niemand toch meer belangstelling had voor die oude kwesties”.515 De  lauwe  reactie  van  Teeven  vormde  voor  Snijders  aanleiding  om  overleg  te  voeren  met  de plaatsvervangend   hoofdofficier   van   Haarlem   Bot.   Het   resultaat   daarvan   was   dat   Snijders   contact opnam met de plaatsvervangend hoofdofficier van Amsterdam Koers. Deze had indertijd namens het parket  Amsterdam  de  bijeenkomsten  bijgewoond  die  tot  de  genoemde  afspraken  hadden  geleid.  De toezegging  van  Koers  om  “de  zaak  intern  te  bezien”  leidde  in  de  beleving  van  Snijders  tot  niets;  hij hoorde er althans niets meer van.516 De  onenigheid  tussen  Teeven  en  Snijders  spitste  zich  in  een  later  stadium  toe  op  de  vraag  hoe de  in  augustus  1997  gemaakte  afspraak  diende  te  worden  geïnterpreteerd.  Het  parket  Amsterdam ging   uit   van   een   pro-actieve   opstelling   van   het   parket   Haarlem   in   dezen.   Men   ging   uit   van   de veronderstelling dat Haarlem uit zichzelf informatie uit het IRT-dossier zou verstrekken, zodra daar de indruk  had  postgevat  dat  een  ander  parket  bij  die  informatie  gebaat  zou  zijn.  Het  parket  Haarlem opteerde  meer  voor  de  reactieve  interpretatie:  men  wilde  wel  verstrekken,  maar  uitsluitend  na  een gericht  verzoek  dienaangaande.  Verwezen  werd  in  dit  verband  naar  het  tweede  onderdeel  van  de                                                 510 Verslag van  een  bijeenkomst  van  de  coördinatiegroep  Alkmaar-Haarlem-Amsterdam-college  van  procureurs-generaal d.d. 5 oktober 1997 (D21). 511 Ambtsbericht van J. Vrakking d.d. 20 mei 1999 aan het college van procureurs-generaal (B2; E1). 512 Ambtsbericht van J. Vrakking d.d. 20 mei 1999 aan het college van procureurs-generaal (B2; E1). 513 Notitie van J. Snijders d.d. 12 juni 1999 aan H. van Brummen (B2). 514 Notitie van J. Snijders d.d. 12 juni 1999 aan H. van Brummen (B2). 515 Notitie van J. Snijders d.d. 12 juni 1999 aan H. van Brummen (B2). 516 Notitie van J. Snijders d.d. 12 juni 1999 aan H. van Brummen (B2).