• Buro Jansen & Janssen is een onderzoeksburo dat politie, justitie, inlichtingendiensten, de overheid in Nederland en Europa kritisch volgt. Een grond-rechten kollektief dat al 30 jaar publiceert over uitbreiding van repressieve wetgeving, publiek-private samenwerking, bevoegdheden, overheids-optreden en andere staatsaangelegenheden.
    Buro Jansen & Janssen Postbus 10591, 1001EN Amsterdam, 020-6123202, 06-34339533, signal +31684065516, info@burojansen.nl (pgp)
    Steun Buro Jansen & Janssen. Word donateur, NL43 ASNB 0856 9868 52 of NL56 INGB 0000 6039 04 ten name van Stichting Res Publica, Postbus 11556, 1001 GN Amsterdam.
  • Publicaties

  • Migratie

  • Politieklachten

  • fort3_67

    255 13.4 Resultaten Uiteindelijk   kristalliseerde   het   061-onderzoek   door   toedoen   van   de   taps   en   door   de   inbreng   van externe    onderzoeken    en    andere    politiediensten    –    waarover    hieronder    meer    –    uit    in    acht deelonderzoeken. Zo vond in maart 1999 een eerste concrete actie plaats waarbij 3,5 kilo cocaïne in beslag    werd    genomen.    De    belangrijkste    zaak,    waarbij    sprake    was    van    de    identificatie    en inbeslagname  van  een  forse  partij  cocaïne  (1200  kilo),  speelde  echter  in  augustus  1999  en  leidde uiteindelijk in februari 2000 tot de aanhouding van J. en een aantal medeverdachten. Deze zaak wordt in het zaakdossier als zaak 1 aangeduid. Wij zullen de acht zaken hieronder kort beschrijven, waarbij de  volgorde  van  de  nummering  van  het  zaaksdossier  wordt  aangehouden.  Op  één  uitzondering  na: teneinde  het  criminele  netwerk  rondom  J.  en  diens  eigen  rol  daarin  te  verhelderen,  wordt  met  zaak  3 begonnen. Voordat  de  zaken  worden  beschreven  zij  nogmaals  benadrukt  –  zie  hiervoor  ook  hoofdstuk  1  – dat de omstandigheid dat jegens bepaalde personen op enig moment  verdenkingen hebben bestaan, dan  wel  dat  zij  als  “onderzoekssubjecten”  zijn  aangemerkt,  onverlet  laat  dat  redelijkerwijze  slechts gevolgtrekkingen over strafrechtelijke aansprakelijkheid kunnen worden verbonden aan de uitkomsten van  strafrechtelijk  onderzoek.  In  dit  verband  is  het  van  belang  er  op  te  wijzen  dat  op  6  april  2001  de rechtbank  Haarlem  vonnis  wees  in  de  zaak  J.  Op  vordering  van  het  openbaar  ministerie  sprak  de rechtbank J. vrij van de ten laste gelegde strafbare feiten (140 Sr; invoer harddrugs) met betrekking tot de   periode   1-1-1993   tot   31-12-1994.   De   rechtbank   veroordeelde   J.   wel   voor   deelname   aan   een criminele  organisatie  (over  de  periode  1-1-1997  tot  14-2-2000),  terwijl  hij  hiervan  de  bestuurder  en leider was. Ook werd hij veroordeeld voor het in georganiseerd verband overtreden van de Opiumwet door mee te werken aan het internationale transport en opslag van aanzienlijke hoeveelheden cocaine en hennep. Tenslotte werd hij veroordeeld voor het overtreden van de Wet op de Kansspelen. J. werd door de rechtbank veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 jaar onvoorwaardelijk en 1 miljoen gulden boete. Hij heeft tegen dit vonnis hoger beroep aangetekend. De belangrijkste zaak, die ook van grote invloed op de strafmaat is geweest, betrof de betrokkenheid bij de invoer van 1200 kilo cocaine. In   het   onderstaande   worden   de   resultaten   van   het   061-onderzoek   weergegeven.   Wij   gaan concreet  in  op  aard  van  de  zaken,  waarvan  J.  werd  verdacht,  omdat  op  deze  wijze  kan  worden verduidelijkt waartoe precies de activiteiten om de onderste steen boven te krijgen hebben geleid. Zaak 3 Zaak  3  is  het  zogeheten  art.  140-verbaal,  waarin  de  criminele  organisatie  rond  J.  wordt  beschreven. Deze   analyse   is   hoofdzakelijk   gebaseerd   op   de   inhoud   van   afgeluisterde   telefoongesprekken, reisbewegingen   van   J.   en   zijn   kompanen,   en   observaties   van   kontakten   die   tussen   verschillende personen  plaatsvonden.  Hieruit  zou  naar  het  oordeel  van  de  verbalisanten  naar  voren  zijn  gekomen dat J. een leidinggevende rol speelde in het organiseren van cocaïnetransporten vanuit Colombia naar Nederland. Deze rol van J. zou eruit bestaan dat hij bemiddelde tussen Colombiaanse leveranciers en Nederlandse   afnemers,   die   het   transport   naar   West-Europa   en   de   verdere   distributie   voor   hun rekening  namen.  Als  zodanig  zou  J.  deel  uitmaken  van  een  “vennootschap”  van  bemiddelaars  die tussen  de  Colombiaanse  leveranciers  en  het  distributienetwerk  in  zou  zitten.  De  vennoten  zouden onderling   afspraken   maken   over   het   delen   van   de   risico’s,   het   verdelen   en   aansturen   van   eigen distributienetwerken.  De  verdachten  die  in  het  onderzoek  naar  J.  via  taps  en  observaties  in  beeld kwamen,    zouden    ook    tot    het    distributienetwerk    van    J.    behoren.    Er    werden    drie    groepjes geïdentificeerd   rond   twee   Nederlanders   (S.   en   L.)   en   een   Zuid-Amerikaanse   contactpersoon   die gescheiden van elkaar werkten en die zich overigens ook zelfstandig, los van J., bezig hielden met de handel in drugs (cocaïne, XTC, hasj).