• Buro Jansen & Janssen is een onderzoeksburo dat politie, justitie, inlichtingendiensten, de overheid in Nederland en Europa kritisch volgt. Een grond-rechten kollektief dat al 30 jaar publiceert over uitbreiding van repressieve wetgeving, publiek-private samenwerking, bevoegdheden, overheids-optreden en andere staatsaangelegenheden.
    Buro Jansen & Janssen Postbus 10591, 1001EN Amsterdam, 020-6123202, 06-34339533, signal +31684065516, info@burojansen.nl (pgp)
    Steun Buro Jansen & Janssen. Word donateur, NL43 ASNB 0856 9868 52 of NL56 INGB 0000 6039 04 ten name van Stichting Res Publica, Postbus 11556, 1001 GN Amsterdam.
  • Publicaties

  • Migratie

  • Politieklachten

  • fort3_69

    257 Het opsporingsonderzoek tegen J. is, zoals reeds werd gesteld in paragraaf 6.4, gestart op basis van  onder  meer  een  BVD-ambtsbericht,  een  CID-bericht  en  diverse  MOT-meldingen,  waaruit  zou blijken dat J. betrokken was bij het Oostenrijkse bedrijf en in Nederland opbrengsten genoot uit illegale loterijen.   Nader   onderzoek   naar   de   Oostenrijkse   sporttotalisator   –   aanvankelijk   aan   de   hand   van gegevens  van  de  Kamer  van  Koophandel  in  Oostenrijk,  later  door  middel  van  beslaglegging  op  de bedrijfsinformatie  van  het  bedrijf  en  verhoren  van  de  Oostenrijkse  mededirecteur  –  wees  niet  in  de richting  van  de  eerder  uitgesproken  vermoedens  dat  via  de  onderneming  op  grote  schaal  geld  zou worden witgewassen en/of dat J. tientallen miljoenen guldens in de onderneming zou hebben zitten. Zaak 6 heeft betrekking op een onderzoek dat door de Rotterdamse politie werd ingebracht. Naar aanleiding   van   een   tip   dat   er   vermoedelijk   drugs   werden   gelost   in   een   loods,   werden   door   de Rotterdamse   politie   op   11   augustus   1999   50.000   XTC-pillen   in   beslaggenomen.   Op   basis   van observatie  en  vingerafdrukken  kon  de  betrokkenheid  van  een  aantal  medeverdachten  van  J.  worden vastgesteld. J. had zelf met deze zaak niets van doen. Zaak 7 is enigszins  vergelijkbaar  met  de  voorgaande  zaak.  Ook  in  deze  zaak  was  er  een  tip  dat er  drugs  zouden  worden  gelost;  het  bleek  om  3,5  kilo  cocaïne  te  gaan.  Het  betrof  de  eerste  tastbare actie, in maart 1999, tegen personen die tot de kring van de medeverdachten van J. behoorden. Maar het onderzoek werd noch geïnitieerd, noch uitgevoerd door het LRT. Het is zelfstandig verricht door de FIOD.  Proces-verbaal  werd  opgemaakt  tegen  een  aantal  medeverdachten  van  J.  en  J.  zelf.  De  voor deze   zaak   opgemaakte   processen-verbaal   werden   nadien   integraal   overgenomen   in   het   LRT- zaaksdossier. Zaak 8 ten slotte heeft betrekking op de vondst van ruim 500 kilo hasj in de woning van één van de op 15 februari 2000 aangehouden verdachten. De verdachte zou gekarakteriseerd kunnen worden als een medewerker van S. 13.5 De analyse van het parallel-proces-verbaal Naast het onderzoek naar J. werd door het onderzoeksteam 96061 ook nader onderzoek verricht naar het zogenaamde parallel-proces-verbaal. In paragraaf 9.5 is uiteengezet dat dit door Van Stormbroek en   Schouten   opgemaakte   proces-verbaal   in   juli   1998   het   licht   zag.   Het   document   bevatte   de beschrijving  van  negen  parallel-importen.  Later  werd  dit  aantal  teruggebracht  tot  acht.  In  dezelfde paragraaf   is   beschreven   hoe   een   klein   team   –   hoofdzakelijk   bestaande   uit   medewerkers   van   de rijksrecherche   –   trachtte   de   in   het   genoemde   proces-verbaal   aangedragen   parallel-importen   in recherchetactische  zin  van  een  steviger  fundament  te  voorzien.  Na  bestudering  van  de  voor  het  team toegankelijke   gegevens   bleek   de   onderbouwing   van   de   parallel-transporten   nog   te   zwak.   Het onderzoeksteam had echter de stellige indruk dat er CID-matig meer informatie over de 22 betrokken containers  en  onderzoeken  beschikbaar  moest  zijn.  Om  de  her  en  der  in  het  land  aanwezige  00-  en 01-informatie  tactisch  bruikbaar  te  maken  was  het  team  echter  afhankelijk  van  de  inzet  van  de  CID- sectie  van  het  LRT.  Aangezien  de  tijd  van  Van  Slobbe  c.s.  in  januari  1999  volledig  in  beslag  werd genomen    door    het    061-onderzoek,    hadden    de    teamleden    in    januari    1999    weinig    concrete onderzoeksactiviteiten om handen. Op verzoek van Entken ondersteunden zij gedurende deze maand de tapkamer van het 061-onderzoek. In een overleg dat plaatsvond op 27 januari 1999 – waarbij aanwezig waren Snijders, Noordhoek, Entken,  een  rijksrechercheur  en  een  vertegenwoordiger  van  de  CID  van  het  LRT  –  werd  de  afspraak gemaakt dat de CID-LRT zou proberen de 01 informatie bij de aanleverende instanties om te zetten in tactisch  bruikbare  informatie.  Het  gebruik  van  de  00-  informatie  was  problematischer.  Er  moest  eerst nog   nader   overleg   plaatsvinden   om   te   zien   op   welke   wijze   deze   informatie   eventueel   bruikbaar gemaakt kon worden.582                                                 582 Journaal over containeronderzoek n.a.v. parallel-proces-verbaal (C1).