• Buro Jansen & Janssen is een onderzoeksburo dat politie, justitie, inlichtingendiensten, de overheid in Nederland en Europa kritisch volgt. Een grond-rechten kollektief dat al 30 jaar publiceert over uitbreiding van repressieve wetgeving, publiek-private samenwerking, bevoegdheden, overheids-optreden en andere staatsaangelegenheden.
    Buro Jansen & Janssen Postbus 10591, 1001EN Amsterdam, 020-6123202, 06-34339533, signal +31684065516, info@burojansen.nl (pgp)
    Steun Buro Jansen & Janssen. Word donateur, NL43 ASNB 0856 9868 52 of NL56 INGB 0000 6039 04 ten name van Stichting Res Publica, Postbus 11556, 1001 GN Amsterdam.
  • Publicaties

  • Migratie

  • Politieklachten

  • fort3_87

    275 — Waarom is De J. niet gehoord? Gebrek aan tastbare verdenking of andere redenen? — Tegen  hoeveel  overheidsfunctionarissen  bestaat  er  op  dit  moment  een  verdenking  en  wie  zijn dat? — Hoeveel  verdenkingen  worden  nu  tactisch  onderzocht?  In  hoeverre  vallen  daar  de  vermeende corruptie  en  de  liquidatie(s)  onder?  Kunnen  we  stellen  dat  060  via  het  onderzoekssubject  de parallel-importen  onderzoekt?  Zijn  er  aanwijzingen  van  welke  aard  ook  die  duiden  op  parallel- importen na 94? — In welke zaken lopen de gerechtelijke vooronderzoeken? — Zit er nog wel staatsgeheim op het Fort-dossier en is het niet zo dat het college dit in incidentele gevallen al heeft opgeheven? — Wie heeft dat dossier precies besmet verklaard en hoe relevant is dit? — Heeft K. zijn waarborg al betaald? — Waarom is er niets voor de chauffeur in het XTC traject gedaan? 15.3 Informatieverstrekking aan het college Het college van procureurs-generaal ontving op 18 mei 1999 achtereenvolgens de hoofdofficieren van Haarlem,   het   landelijk   parket   en   Amsterdam   en   vroeg   hen   met   betrekking   tot   het   gehele   post- Fort/post-IRT-complex in een ambtsbericht aan het college de volgende vragen te beantwoorden: — Welke  informatie  is  er  door  de  officier  van  justitie  van  het  eigen  parket  die  door  de  TCEO  is gehoord (respectievelijk Snijders, Noordhoek en Teeven) aan deze commissie gemeld? — Wat   voor   problemen   zien   de   betrokken   officieren   en   wat   moet   er   naar   het   oordeel   van   de betrokken officier(en) gebeuren om uit de ontstane impasse te geraken? — Welk  deel  van  de  verstrekte  informatie  dient  in  de  visie  van  de  hoofdofficier  door  het  college serieus genomen te worden? — Wat  voor  problemen  ziet  de  hoofdofficier  en  wat  moet  er  naar  zijn  oordeel  gebeuren  om  uit  de ontstane impasse te geraken? Het doel van deze exercitie was tweeledig. In de eerste plaats wilde het college kunnen anticiperen op de   publicatie   van   het   rapport   van   de   Commissie-Kalsbeek.   Men   wilde   voorkomen   dat   er   een informatieachterstand  van  het  college  op  de  commissie  en  wellicht  de  minister  zou  ontstaan.  In  de tweede plaats wilde het college meer achtergrondinformatie over de moeizame gang van zaken in het 060-onderzoek.631 De  drie  hoofdofficieren   voldeden   weliswaar   aan   de   verplichting   om   een   ambtsbericht   op   te stellen, maar over de inhoud daarvan was het college niet in alle gevallen tevreden. Zo werd op 1 juni vastgesteld  dat  alleen  het  ambtsbericht  van  Holthuis  voldeed  aan  de  vragen  die  op  18  mei  aan  de hoofdofficieren   waren   gesteld.   De   ambtsberichten   van   Haarlem   en   Amsterdam   gingen   naar   het oordeel  van  het  college  geheel  of  gedeeltelijk  langs  de  gestelde  vragen  heen.  Aan  van  Brummen  en Vrakking  werd  opgedragen  een  nieuw  ambtsbericht  te  concipiëren  waarin  de  gestelde  vragen  wel werden  beantwoord. In   de   richting   van   Haarlem   stelde   het   college   bovendien   twee   aanvullende vragen.   De   eerste   vraag   had   betrekking   op   de   verwijzing   van   Van   Brummen   in   diens   eerste ambtsbericht naar een verzoek van het college en de minister van Justitie aan Snijders om informatie te  verzamelen  over  de  IRT-periode.  Het  college  wilde  dienaangaande  weten  waaruit  deze  verzoeken bleken  en  of  deze  op  schrift  stonden.  De  tweede  vraag  was  op  welke  wijze  door  Haarlem  uitvoering                                                 631 Vastgestelde notulen van de vergadering van het college van procureurs-generaal d.d. 18 mei 1999 (B2).