• Buro Jansen & Janssen is een onderzoeksburo dat politie, justitie, inlichtingendiensten, de overheid in Nederland en Europa kritisch volgt. Een grond-rechten kollektief dat al 30 jaar publiceert over uitbreiding van repressieve wetgeving, publiek-private samenwerking, bevoegdheden, overheids-optreden en andere staatsaangelegenheden.
    Buro Jansen & Janssen Postbus 10591, 1001EN Amsterdam, 020-6123202, 06-34339533, signal +31684065516, info@burojansen.nl (pgp)
    Steun Buro Jansen & Janssen. Word donateur, NL43 ASNB 0856 9868 52 of NL56 INGB 0000 6039 04 ten name van Stichting Res Publica, Postbus 11556, 1001 GN Amsterdam.
  • Publicaties

  • Migratie

  • Politieklachten

  • Afluisteren in Nederland

    Afluisteren. Wie doet het tegenwoordig eigenlijk niet? Iedereen legt wel eens zijn oor tegen een muur. Opsporingsdiensten prijzen tappen nog steeds als belangrijk opsporingsmiddel. Presidenten houden (kritische) journalisten in de gaten. Philips levert telefooncentrales aan het buitenland met ingebouwde afluisterapparatuur. Werkgevers generen zich niet als blijkt dat ze de telefoons van hun werknemers afluisteren. En dan de Binnenlandse Veiligheidsdienst natuurlijk. De manier waarop communisten bespied werden, doet het ergste vermoeden over de huidige technische capaciteiten van de Dienst.

    De Politie

    Als er iets duidelijk is geworden de afgelopen jaren is het wel dat er veel getapt wordt door de politie in Nederland. Uit het onderzoek Tappen in Nederland(1) blijkt dat afluisteren een geliefde opsporingsmethode is. Werden er in 1986 nog maar 1080 telecomaansluitingen getapt, in 1992 waren het er al 2282. Een jaar later steeg het aantal afgetapte telefoons fiks naar de 3619 aansluitingen. In 1994 volgde dan een lichte daling naar 3284 aansluitingen. Uit Tappen in Nederland blijkt dat de grote vier arrondissementen (Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en Arnhem) meer tappen dan de andere vijftien bij elkaar. Arnhem voerde wonderbaarlijk genoeg de lijst aan met maar liefst 616 taps in 1993 en 452 in 1994. Afgezet tegen het aantal opsporingsonderzoeken komt Arnhem tot 253 taps per tienduizend zaken. (Den Haag 148, Amsterdam 124 en Rotterdam 104.) Ook de lengte van de taps verschilt nogal per regio. Gemiddeld was de lengte van een tap in 1993 43,5 dagen en in 1994 43,9 dagen. Breda voerde de lijst aan met 68,9 dagen terwijl Assen met 18 dagen hekkensluiter was. De langst getapte lijn in 1993/1994 was 547 dagen. Per strafzaak verschilt het aantal taps ook aanzienlijk: van 1 tot 60, met een gemiddelde van 5,5 taps per zaak.
    Dat tappen steeds belangrijker is geworden heeft met twee dingen te maken. Om te beginnen is simpelweg het telefoonverkeer flink toegenomen, maar belangrijker is de verandering in de opsporingsgerichtheid van de politie. Ging de politie vroeger pas aan de slag na een misdrijf, tegenwoordig richt zij zich meer op (mogelijke) dadergroepen. Met het toverwoord “georganiseerde misdaad” brengt de politie hele netwerken van organisaties in kaart. En afluisteren is daarbij populair.
    Maar niet alleen de kentering binnen de politie speelt een rol. De Nederlandse boeven blijken moeilijk hun mond te kunnen houden. In Tappen in Nederland zei een geïnterviewde politieman dat “het net is alsof ze opgepakt willen worden. Ze zijn soms gewoon lui of laks”. Vooral beginnelingen in het vak blijken weinig rekening te houden met een mogelijke tap, maar ook professionals vallen vaak door de mand door het gebruik van zogenaamd bedekte termen. Binnen de kortste keren achterhaalt de politie de codes wel. Vrienden en familie zijn vaak funest, ze vertellen over de telefoon vaak veel meer dan de verdachten zelf. Weinig criminelen zijn op de hoogte van het doen en laten van de politie.
    Effectief is tappen vooral in zaken waar meerdere mensen bij betrokken zijn. Drugszaken scoren het hoogst, maar ook bij heling, diefstal en fraude leveren de taps vaak veel bewijsmateriaal op. Bij moord, bedreiging, omkoping en verkrachting, zaken die vaak alleen worden verricht, levert tappen meestal geen bewijsmateriaal op.
    Tappen wordt slechts zelden als enig opsporingsmiddel ingezet. Vooral de combinatie met een Observatie Team is populair bij de politie. De getapte informatie kan dan vaak direct gecheckt worden. De laatste jaren wordt er ook vaak gebruik gemaakt van camera’s en video en plaatsbepalingsapparatuur.
    Tappen gaat zoveel mogelijk via een tapkamer. Met de regionalisering van de politie wordt gestreefd naar één grote tapkamer per regio. Bij grote onderzoeken wordt er echter altijd vanuit een eigen tapkamer gewerkt. In 1995 kon de politie 1160 aansluitingen tegelijk tappen.
    Het is natuurlijk vooral de recherche (tactisch, pro-actief of Kernteam) die gebruik maakt van tappen. De uitvoering ligt meestal in handen van ondersteunende diensten als de Dienst Technische en Operationele Ondersteuning (DTOO), Steunpunten Technische Ondersteuning (STO), Arrestatie Teams (AT’s) of Observatie Teams (OT’s).

    De Regionale Tactische Recherche

    De organisatie van de recherche in Nederland is sinds het Van Traa-onderzoek flink in ontwikkeling. Tot die tijd was de recherche in elke regio anders georganiseerd. De enige overeenkomst was dat er regionaal meestal drie niveau’s waren: basis- of wijkteams, districtsteams en regionale teams.
    De afgelopen jaren heeft de nadruk vooral gelegen op de reorganisatie van de regionale recherche. Men heeft er naar gestreefd om te komen tot een vorm waarin de tactische recherche en de ondersteunende diensten zijn vertegenwoordigd. In de meeste regio’s is deze reorganisatie nog in volle gang.
    Afhankelijk van de grootte van een zaak en de prioriteit pakt een afdeling een onderzoek op. De officier van justitie Zware Criminaliteit, de Criminele Inlichtingen Dienst (CID)-officier van justitie, het hoofd tactische recherche en de CID-chef verdeling de te onderzoeken zaken onder de regionale teams en controleren de voortgang. De CID heeft dus een behoorlijk grote invloed op het onderzoek. Slechts een paar regio’s hebben een platform waarin voorstellen worden gedaan over te onderzoeken zaken. De basis- en districtsteams pakken hoofdzakelijk zaken aan die direct aan de eigen omgeving zijn gerelateerd; de regionale recherche wordt meestal ingezet tegen de georganiseerde misdaad.

    De Interregionale Kernteams

    Op een niveau hoger staan de zogenaamde Interregionale Kernteams. Begin negentiger jaren gestart met het inmiddels meer dan beroemde IRT Noord-Holland/Utrecht zij er momenteel zes kernteams: Noord-Oost Nederland, Randstad Noord en Midden, Zuid, Rotterdam, Haaglanden en Amsterdam. In de Kernteams zitten niet alleen tactische rechercheurs, ook de Criminele Inlichtingen Dienst, de Fiscale Inlichtingen en Opsporingsdienst (FIOD) en medewerkers van Recherche Informatie Bureau’s (RIB’s)(2) zitten in de teams. In een aantal teams (Zuid en Noord-Oost Nederland) is de Binnenlandse Veiligheidsdienst opgenomen, in een aantal andere teams zitten ook de Economische Controledienst (ECD) en/of de Koninklijke Marechaussee (KMAR). De meeste teams hebben een eigen Observatie Team. De Kernteams zijn meestal met meerdere zaken tegelijk bezig, afhankelijk van de grootte van het onderzoek zo’n één tot zes. De prioriteiten van de zaken worden bepaald in het Coördinerend Beleidsoverleg en in de vergadering van de procureurs-generaal. Binnen de Kernteams is er een verdeling gemaakt naar etnische achtergrond en/of soort van georganiseerde criminaliteit. Zo richt bijvoorbeeld het IRT Noord Oost Nederland zich op mensensmokkel en Oost Europa en het IRT Zuid zich bijna volledig op de bestrijding van XTC.

    De Criminele Inlichtingendienst

    Met de blik op de bestrijding van georganiseerde verbanden is de politie zich steeds meer op het milieu van mogelijk criminelen gaan richten. Dit pro-actieve recherche werk heeft zich in tien jaar tijd tot een geheel eigen bedrijfstak binnen de politie ontwikkeld: de Criminele Inlichtingen Dienst, waarvan elke regio er één heeft.
    Officieel is de taak van de CID het “systematisch en gericht gegevens over ernstige criminaliteit en de potentiële daders daarvan te registreren”. In de praktijk wordt onderscheid gemaakt tussen twee groepen: CID-subjecten en “grijze veld-subjecten”. CID-subjecten zijn diegenen (of rechtspersonen), waarvan redelijkerwijs kan worden vermoed dat hij of zij betrokken is bij misdrijven die een ernstige inbreuk maken op de rechtsorde. De term “grijze veld-subjecten” zegt het eigenlijk zelf al, dat zijn diegenen van wie nog niet is vastgesteld dat ze CID-subject zijn, maar waarover de CID wel gegevens verzamelt om vast te stellen of ze dat kunnen worden.
    De werkwijze en invloed op het opsporingsonderzoek van de CID’s is tijdens het parlementaire enquête onderzoek naar opsporingsmethoden door de Commissie van Traa grondig onderzocht(3). Niet alleen de CID Kennermerland kwam er daarbij slecht af. De algemene conclusie van Van Traa was dat “de CID’s in een deels zelf getrokken vacuüm werden gebracht door het gebrek aan sturing en controle, wat in hoge mate heeft geleid tot onverantwoorde autonomie van handelen”.
    Naast infiltratie, werken met informanten, opzetten frontstores en doorvoeren van drugs bleek tijdens het van Traa onderzoek afluisteren een belangrijk middel te zijn van de CID’s en de IRT’s.
    De Commissie Kalsbeek, die in juni 1999 de voortgang van de Van Traa-conclusies onderzocht, constateerde dat er nog steeds verschillende opvattingen heersen over de taak van de CID(4). Sommige korpsen laten de CID niet meer doen dan het runnen van informanten en het registreren van deze gegevens (bijvoorbeeld Amsterdam en Haaglanden), terwijl andere korpsen de CID een belangrijke taak geven in de pro-actieve opsporing. Die CID’s veredelen hun eigen informatie met andere bronnen en starten vaak opsporingsonderzoeken.
    Wel is in een aantal regio’s het autonoom handelen teruggebracht en maakt de CID een integraal deel uit van de recherche-organisatie. In Rotterdam-Rijnmond bijvoorbeeld is de CID volledig gecentraliseerd en probeert men een strikte scheiding aan te houden tussen informatieinwinnen en -uitwisselen. Maar niet alle regio’s hebben de Van Traa conclusie verwerkt. In Limburg-Zuid is de CID nog steeds decentraal geleid, wat de controle en sturing ingewikkeld maakt.
    De Van Traa-commissie ontdekte al dat de CID zich hoofdzakelijk richtte op drugscriminaliteit. Vier jaar later is daar volgens de Commissie Kalsbeek weinig aan veranderd. De CID schijnt er bijvoorbeeld nauwelijks in te slagen om informatie te verkrijgen op het gebied van onderwerpen als fraude en milieu. Lukt het al eens een keer dan wordt er door de tactische recherche weinig mee gedaan. Alleen met het onderwerp mensensmokkel schijnt het nog wel te lukken.

    De Regionale Inlichtingendienst (RID)

    Naast de CID heeft elke regio ook een Regionale Inlichtingen Dienst, die hetzelfde werk doet als de CID, maar dan gericht op politiek activisten en buitenlanders. Er werken zo’n 130 RID’ers fulltime in Nederland.
    Bijzonder aan de status van de RID is dat het een dienst is met twee petten: BVD en politie. Voor de BVD zijn de RID’ers de ogen en oren in de regio, voor de politie vergaren ze inlichtingen over de regionale openbare orde. Aan de ene kant hebben de RID’ers geen opsporingsbevoegdheid (Wet op de Inlichtingendiensten) en aan de andere kant juist wel (Politiewet). Op grond van beide wetten hebben de RID’ers ook heel andere bevoegdheden, zie hoofdstuk … Er zou dan ook eigenlijk een hele strikte scheiding moeten zijn in het uitoefenen van verschillende taken. Via de Wet op Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten mag een RID’er namelijk veel meer afluisteren dan op grond van de Politiewet zou mogen.
    Dat die scheiding schijn is bleek in 1993 toen de Registratiekamer de bestanden van de Nijmeegse RID onderzocht. ‘In een gegevensbestand met betrekking tot extreem-rechts, dat was aangelegd ten behoeve van openbare ordewerk, vielen de onderzoeker de nodige hiaten op. Een RID medewerker vertelde hem dat het voorkwam dat gegevens, op het moment dat men het nodig achtte, verhuisde naar de BVD-bestanden’(5).
    De Commissie Kalsbeek constateerde dat ook in 1998 deze scheiding nog steeds niet gerealiseerd was. “Formeel zjn de taken strikt gescheiden; feitelijk lopen zij door elkaar heen. Het is de vraag of de kennis bij de RID gescheiden kan worden in informatie voor de BVD-taak en informatie voor openbare orde-aspecten. Van een strikte scheiding van de informatie die deze verschillende methoden oplevert kan nauwelijks sprake zijn”(6).

    De Dienst Technische en Operationele Ondersteuning (DTOO)

    Voor de technische ondersteuning moeten de rechercheteams een beroep doen op specialisten. Er is een landelijk overkoepelende dienst: de Dienst Technische en Operationele Ondersteuning. Deze dienst, ook wel de “sectie Stiekem” genoemd, is een onderdeel van het Korps Landelijke Politiediensten (KLPD). Daarnaast zijn er de zogenaamde Steunpunten Technische Ondersteuning (STO), die eenvoudige aanvragen afhandelen.
    “Van dranghekken tot peilzenders”, zo omschreef het voormalig hoofd van de DTOO, A.A.M. Hellemons voor de Commissie van Traa zijn dienst. De honderd man sterke dienst verdeelt zijn werk evenredig over recherchezaken (peilzenders, camera’s, afluisterapparatuur) en algemene politieondersteuning (dranghekken, verkeer, ME, milieu en rampenbestrijding).
    De apparatuur waarover de DTOO beschikt is zeer verfijnd. Met een jaarbudget van 6,5 miljoen gulden kan de DTOO de regio’s bijstaan met geavanceerde plaatsbepalingssystemen (eventueel voor wereldwijd gebruik), videocamera’s (zéér klein), richtmicrofoons, zendertjes, uitvoeren van inkijkoperaties, en veiligheidsonderzoek (sweepen). Het arsenaal is volgens Hellemons zo goed dat de dienst in vergelijking met de criminelen niet op achterstand staat.
    Sinds 1992 heeft de dienst een tactisch team dat inkijk- en plaatsingsoperaties uitvoert.
    Technische zaken die niet al te ingewikkeld zijn en niet te geavanceerd of te duur worden door de Steunpunten Technische Ondersteuning (STO) afgehandeld. Sommige regio’s beschikken maar over een paar mensen, andere zijn wat groter. Ook de beschikbaarheid van technische apparatuur is niet in elke regio hetzelfde. Om de regio’s in de toekomst zelfstandiger te laten werken heeft het onderwerp “techniek” een vaste plek op de Rechercheschool te Zutphen gekregen. De inzet van technologie moet niet beperkt blijven tot de Secties Technische Ondersteuning en tot opleidingen als Observatie, maar wordt geïntegreerd in het hele recherchewerk.
    Naast de DTOO voert in ieder geval ook het arrestatieteam Amsterdam Amstelland inkijkoperaties en plaatsingsoperaties uit(7).
    Tijdens het Van Traa onderzoek bleek ook de BVD jarenlang als een soort uitzendbureau te hebben gewerkt voor de politie. Als het de DTOO aan kennis ontbrak werd de BVD erbij gehaald om de inkijkoperatie uit te voeren. (Zie verder de paragraaf over de BVD)

    De Observatie Teams (OT’s)

    Deze teams hebben als taak om criminele personen te observeren en te volgen. Ze werken altijd in opdracht van een tactisch rechercheteam, hoewel ook de CID en de BVD OT’s inzetten in hun verkennende onderzoeken. OT’s worden vaak in combinatie met afluisteren ingezet. Informatie die over de telefoon of door de ether gaat wordt gecheckt door de OT’s of helpt hen bij het volgen van verdachte personen. Tegenwoordig wordt er veelvuldig gebruik gemaakt van camera’s om de volgacties op te nemen, maar ook om de inzet van personeel te verminderen. Het plaatsen van deze apparatuur gebeurt dan door de DTOO of de STO

    Methoden & Technieken

    Zoals al eerder gezegd is, wordt er heel veel afgeluisterd. In de Interregionale Kernteam-onderzoeken worden verdachten soms jarenlang afgeluisterd. Het Urka-dossier bijvoorbeeld bevatte honderden pagina’s tapverslagen. Vaste telefoons, mobiele telefoons en ook telefooncellen worden, als de politie het nodig vindt, getapt. Bij de invoering van het mobiele telefoonnetwerk ATF gebruikte de politie scanners om de gesprekken van verdachten te kunnen oppikken. Tegenwoordig moeten de providers van mobiele telefonie een aftapmogelijkheid inbouwen in hun systemen, anders krijgen ze geen vergunning (zie hoofdstuk …).
    Het afluisteren van openbare telefooncellen komt ook voor. Soms leidt dat tot een onverwachte toevalstreffer. Het overkwam de politie van ‘s Gravenhage. In een poging een organisatie op te sporen die op grote schaal coke importeerde luisterden de Hagenezen een aantal cellen in de directe omgeving van de verdachten af, nadat ze gemerkt hadden dat de verdachten daar regelmatig gingen bellen. Wat schetste de verbazing toen op een dag iemand de telefoon gebruikte om een aanslag op een groothandel in vlees op te eisen. Gecombineerd met de observatie die er plaats vond, had men een spoor gevonden in een heel andere zaak. Mede als gevolg hiervan werden na een tijd twee dierenrechtenactivisten van hun bed geplukt.

    Infiltranten

    Naast het veelvuldig gebruik van telefoontaps blijkt de politie een grote voorkeur te hebben voor het zogenaamde direct afluisteren. Hierbij worden microfoons in de af te luisteren ruimte geplaatst. Nu is het nog wettelijk verboden om gesprekken van anderen op te nemen, alleen gesprekken waar zelf aan wordt deelgenomen mogen worden opgenomen. De enige uitzondering hierop is de BVD, die na een machtiging van vier ministers wel alle gesprekken op mag nemen. In de Wet Bijzondere Opsporingsmethoden is direct afluisteren wel geregeld. Deze wet zal waarschijnlijk eind 1999 in werking treden.
    Het direct afluisteren gebeurt vooral in combinatie met infiltratie. Wettelijk is er dan niks mis volgens de politie, want het gaat dan immers om “eigen” gesprekken die opgenomen mogen worden. Ter bescherming van de infiltrant, informant of pseudo-koper verschijnt de informatie in het proces-verhaal op geheel andere wijze. Soms gewoon als anonieme tip, maar meestal wordt de informatie via een U-bocht opgewaardeerd. Uit het Van Traa onderzoek bleek dat betrokken (politie)infiltranten bij andere CID’s werden ingeschreven als betrouwbare (burger)informant. Zo viel niet te achterhalen waar de bron van informatie lag. In een aantal rechtszaken hebben politie-infiltranten zelfs verzwegen dat ze in werkelijkheid politie-infiltrant waren.
    Rob Meerman geeft in zijn boek De Infiltrant(8) een aantal voorbeelden van de grensverleggende praktijk van het tappen van “eigen” gesprekken van infiltranten. “Ruimten waarin gesprekken tussen een infiltrant en een verdacht persoon zullen plaatsvinden worden van te voren geprepareerd. Er worden twee microfoons geplaatst die worden verbonden met een bandrecorder. Op deze manier kunnen de twee begeleiders van een infiltrant een gesprek live volgen. ….. Verder zijn de auto’s van infiltranten altijd voorzien van geavanceerde apparatuur.”

    Hoorn van de haak

    In een aantal opsporingsonderzoeken had de politie geluk, tenminste dat werd er voor de rechtbank beweerd. Bij een aantal telefoons die werden getapt, lag zo af en toe de hoorn naast de haak. In de tapkamer zaten ze te smullen, want je hebt meteen een directe open verbinding naar het huis van de verdachte, direct afluisteren avant la lettre. In de rechtszaken werd door veel verdachten bij hoog en laag beweerd dat de telefoon helemaal niet naast de haak lag. Met andere woorden, de politie haalde een technisch truukje uit en creëerde zelf de open lijk. Technisch blijkt dat inderdaad te kunnen, hoewel de kwaliteit van de gesprekken wel tegen valt(9). In de huidige ISDN systemen (zie hoofdstuk ) is dat wel anders; wie even niet oplet heeft zo een directe verbinding met de tapkamer. Tijdens het van Traa-onderzoek hebben zowel teamleiders van IRT’s als medewerkers van CID’s ontkend de ‘hoorn van haak’ methode te hebben gebruikt.
    Het verhaal van de opnames van de eigen informanten/infiltranten brengt het ‘hoorn van de haak’ verhaal in een ander daglicht. In alle grote drugszaken is er namelijk wel sprake van meerdere informanten/infiltranten. Het ‘hoorn van de haak’ verhaal is waarschijnlijk één van de constructies om deze infiltranten af te dekken. Ondertussen waren ze wel in staat om gesprekken waar ze zelf bij aanwezig waren geheel op te nemen. Andere optie blijft natuurlijk dat ze de hoorn een zetje hebben gegeven, waardoor deze toch van de haak lag.

    Van terrasjes ..

    In het Van Traa onderzoek kwam naar boven dat de politie de grens van het direct afluisteren langzaam maar zeker aan het oprekken was. Uit het verhoor van de Amsterdamse officier van justitie J. Koers blijkt er af en toe geëxperimenteerd te zijn met direct afluisteren. De redenatie was dat als je op een terrasje naast iemand zit, je ook flarden van een gesprek kan opvangen, dus waarom als politie niet.
    In zijn verhoor voor de commissie van Traa verklaarde Koers, dat “we een keer hebben geprobeerd op een terras met geluidsboxen een gesprek af te luisteren. Daarbij is de redenering toegepast, dat de wet verbiedt in een gesloten ruimte met technische hulpmiddelen een gesprek op te nemen; dit is niet een gesloten ruimte; wij kunnen eens kijken of het lukt. Dat was voordat het nieuwe wetsvoorstel direct afluisteren in de Kamer aanhangig is gemaakt”. Op de vraag van de commissie hoe de legitimiteit was gewqwarborgd antwoorde Koers dat “het criterium was, dat het niet expliciet verboden was. Ik heb in dat specifieke geval voor mezelf de afweging gemaakt, of ik dat in een grote drugszaak voor mijn verantwoording kon nemen. Ik heb dat gedaan omdat het niet strafbaar was. Het is echter geen in de strafvordering opgenomen bevoegdheid”.

    .. tot woningen.

    Ook draaiden de diverse IRT’s hun handen er niet voor om, om tegen de regels in ook direct in woningen verdachten af te luisteren. Volgens de van Traa onderzoekers bleef dit beperkt tot zaken die de politie en het Openbaar Ministerie als zeer ernstig beschouwden. Als voorbeeld beschrijft de Commissie van Traa het onderzoek naar de daders van een gewelddadige moord op een bejaarde vrouw. Bij dat onderzoek werd afluisterapparatuur geplaatst in een woning om in een aangrenzende woning de gesprekken van een verdachte te kunnen afluisteren.
    Een ander geval is een gijzelingszaak. Een uit Duitsland afkomstige Turk werd daarbij gegijzeld in een hotelkamer. De politie prepareerde een kamer met afluisterapparatuur waar de onderhandelingen plaats zouden vinden.
    Nog een ander geval is het direct afluisteren van een gevangene die verdacht werd van drugssmokkel. Het bezoek van een medeverdachte werd helemaal op tape vastgelegd.
    Ook de Arrestatie Teams blijken af en toe gebruik te maken van de technische mogelijkheden om direct te kunnen afluisteren. Volgens de A. Broere, chef arrestatieteam Rotterdam-Rijnmond gebeurd dat alleen in noodsituaties, zoals gijzelingen en ontvoeringen. Volgens Broere maken de AT’s daarbij ook gebruik van camera’s om te kunnen zien wat zich binnen afspeelt(10).

    De toekomst

    De Eerste en Tweede Kamer zijn inmiddels akkoord gegaan met het toestaan van direct afluisteren. De DTOO bereidt zich voor op het invoeren van een wettelijke regeling rondom direct afluisteren. Volgens de Algemene Maatregel van Bestuur, momenteel nog in voorbereiding, wordt de DTOO de enige dienst die directe afluisterapparatuur mag plaatsen.
    Het plaatsen van een zendertje in een woning is delicaat werk. Naast het zelf inbreken, zal de DTOO vooral afhankelijk zijn van het meeliften met anderen of het onder valse voorwendselen betreden van een woning. Een laatste methode is het inbouwen van afluisterapparatuur in meubels die een woning in (of in en uit) gaan, een methode die de BVD in het verleden vaak toepaste.
    Meeliften is simpel. Iedereen krijgt wel eens bezoek van één of andere controleur. Het energiebedrijf komt gemiddeld toch wel elk jaar in elke woning en wat is er gemakkelijker om dan mee te liften. Dit deed de DTOO bijvoorbeeld: “In het kader van een onderzoek werd geïnformeerd bij het GEB naar het energieverbruik in een bepaalde loods. Door het GEB werd gemeld dat de gasinstallatie was afgesloten maar dat er een aanvraag was om de leveranties te hervatten. Het GEB moest de installatie nog goedkeuren. Vervolgens heeft een politieman de GEB-controleur vergezeld bij die controle. Doel was een eventuele inkijkoperatie of huiszoeking voor te bereiden “(11)
    Een andere, omstreden, manier van meeliften gebeurde op 14 maart 1997 in Willemstad op de Nederlandse Antillen. Om afluisterapparatuur te kunnen plaatsen bij een parlementslid dat verdacht werd van corruptie, deed de DTOO een valse bommelding bij zijn kantoor. Iedereen werd gedwongen het gebouw te verlaten. Vervolgens had de DTOO, die meeliftte met de Explosieven Opruimingsdienst, zeeën van tijd om de afluisterapparatuur te plaatsen(12).
    Een andere, voor de hand liggende methode, is het inbouwen van zenders in bestaande meubels. De BVD heeft zich hier in de loop der jaren flink in gespecialiseerd. Een bekend voorbeeld is de wijze waarop de ambassade van de Sowjet Unie werd afgeluisterd. In eerste instantie ontdekten de Russen de BVD-zendertjes die na een inbraak waren geplaatst. Vervolgens hield de BVD goed in de gaten wat voor meubels de ambassade in- en uitgingen. Toen op een gegeven moment een aantal tafels en stoelen ter reparatie naar een meubelmaker werden gebracht, wist de BVD wat te doen. De spullen werden bij de meubelmaker voorzien van moderne afluisterapparatuur en de geheimen van de Russen waren niet langer geheim(13).
    Lukt het niet om in een woning zelf te komen, is de verdachte teveel op zijn of haar hoede of is het door de situatie echt onmogelijk, bij een gijzeling bijvoorbeeld dan zijn er vaak nog wel de buren. Vooral bij gijzelingen en ontvoeringen zal de politie via een pin in de muur proberen gesprekken tussen de gijzelnemers of ontvoerders op te vangen.

    Het BZK team in Limburg

    Dat er vaker dan voor de Van Traa-commissie werd toegegeven direct is afgeluisterd in Nederland blijkt onder andere uit de verhalen van twee voormalig rechercheurs uit Limburg. Beiden maakten in 1987 deel uit van het zogenaamde BZK-team (Bestrijding Zware Criminaliteit), een soort IRT voordat deze waren opgericht. Het team beschikte over een eigen Observatie Team en een eigen tapkamer. In een poging de Limburgse drugshandelaar Peter van D. te arresteren werd er zeer nauw samengewerkt met de Zweedse liaison Herbertson.
    Volgens de rechercheurs “kwam Herbertson vrijwel dagelijks op het bureau. Hij kon vrijelijk kennis nemen van alle dossiers en mocht overal komen, zoals op de tapkamer waar hij naar telefoongesprekken kon luisteren. Herbertson nam ook deel aan werkbesprekingen en bepaalde mede de te volgen tactiek. Ook verzorgde hij via de Drugs Enforce Agency materiaal dat destijds in Nederland nog niet voor handen was, onder meer afluisterapparatuur. Er werd illegaal afgeluisterd met de DEA-apparatuur. Het betrof hier het zogenamde directe afluisteren met een soort pin die je in een voeg van een muur kon slaan. Vervolgens was het mogelijk om met de bijbehorende apparatuur gesprekken in de ernaast gelegen ruimte op te nemen. Een andere methode was het plakken van microfoontjes op de ramen. dat is meerdere malen gebeurd.”(14) Informatie die op deze manier werd verkregen kwam in het proces verbaal verhuld terug: “Uit betrouwbare bron hebben wij vernomen…….”.
    Volgens de rechercheurs speelde de PTT ook een dubieuze rol. Deze dienst verleende medewerking aan het plaatsen van tappen, zonder dat daar de vereiste toestemming voor was van een rechter-commissaris. Indien er aanwijzingen waren dat Van D. ging telefoneren vanuit een telefooncel of op een andere plaats, dan werd die cel of dat andere nummer via de PTT getapt. Na en tijd stopte de PTT ermee, het werd erg routinematig. Vervolgens ging het team het zelf doen en werd de rechter-commissaris ook niet meer achteraf om toestemming gevraagd. Ontlastende gesprekken werden gewist onder het mom van storing op de lijn.

    Buitenlandse diensten in Nederland

    Als het verhaal van het BZK-team uit Limburg één ding duidelijk maakt is het wel dat de invloed van buitenlandse diensten op het inzetten van opsporingsmethoden groot is. Drugs Enforcement Agency, Bundes Kriminal Ambt, Scotland Yard, noem maar op, alle diensten hebben in Nederland liaisons.
    De Commissie Van Traa adviseerde de regering verder onderzoek te doen naar de werkwijze van deze buitenlandse opsporingsdiensten in Nederland. Dat onderzoek is inmiddels af, maar Justitie weigert het rapport openbaar te maken. In Vrij Nederland van 3 oktober 1998 gingen Marian Husken en Jos Slats diep in op de ontwikkelingen van de laatste tijd. “De buitenlandse opsporingsdiensten en hun vooruitgeschoven posten in Nederland laten zich weinig gelegen aan de nationale wetten en regels”, aldus Huskens en Slats.
    Buitenlandse liaisons beroepen zich op hun diplomatieke status tijdens rechtszaken. Een voorbeeld is de zaak tegen de Brit Curtis Warren. Informatie die leidde tot de aanhouding van de Brit in Nederland bleek afkomstig te zijn van illegaal door de Britten geplaatste afluisterapparatuur in zijn Sassenheimse woning. Politie en justitie ontkenden dat ze hadden samengewerkt met de Britse diensten, die in eigen land ook druk werkten aan de opsporing van Warren. Toch was de Britse liaison-officier regelmatig aanwezig in de tapkamer in Den Haag en had hij toegang tot alle onderzoeksgegevens, a la de Zweed Herbetson in Limburg. Ook zouden de Britten GSM’s hebben gekloond, waardoor ze gemakkelijk met alle gesprekken konden meeluisteren. Antwoorden kreeg de rechter echter niet, de Brit beriep zich op zijn diplomatieke status.
    Advocaten beschuldigden de politie ervan op deze manier een nieuwe U-bocht-constructie te hebben gecreëerd. “Waar de politie vroeger controle op de herkomst van materiaal onmogelijk maakte door het via allerlei U-bochten aan een CID toe te schrijven, gebeurt dit nu door inlichtingen afkomstig te laten zijn van buitenlandse collega’s” stelde advocaat Jahae. “Nederland levert zo materiaal uit aan buitenlandse collega’s en omgekeerd gebeurt hetzelfde. Controle is nagenoeg onmogelijk” , aldus de advocaat (Jahae) van Warren in het NRC van 13 mei 1998.

    De Binnenlandse Veiligheidsdienst

    Een belangrijke mededinger op de afluistermarkt is natuurlijk de BVD. “Ter bescherming van de democratische rechtsorde”mag de BVD veel meer mensen afluisteren dan de politie. Bij verdenking van spionage of het in de gaten houden van de bestuurlijke integriteit gaan de knoppen om. Momenteel moeten nog vier ministers hun handtekeningen zetten; in de nieuwe Wet op de Inlichtingendiensten (die eind 1999 nog steeds in de Tweede Kamer lag) heeft de BVD aan de handtekening van één minister genoeg.
    Over de hoeveelheid telefoons die de BVD afluistert wordt altijd veel gespeculeerd, maar harde cijfers zijn er niet. Soms komen mensen er bij toeval achter. Het overkwam de bekende Nederlandse detective-schrijver Thomas Ross. Begin 1986 werd hij gebeld door kraker R. met de vraag of hij mee wilde werken aan een interview over de BVD. Het interview zou worden opgenomen voor het gebouw van de BVD. Een half uur later werd hij gebeld door iemand die anoniem wilde blijven: “U weet dat dat niet mag”, sprak de man. Ondanks aandringen van Ross weigerde de man te vertellen wie hij was. Tijdens het interview – dat wel doorging – hield een wagen van de Haagse politie Ross in de gaten.
    Het gebeurt niet vaak dat mensen op deze manier ontdekken dat de BVD op de lijn zit. Wel zijn er genoeg mensen die, terecht of onterecht, tegenmaatregelen nemen om ongewenste BVD-bemoeienis te frustreren. Paul de Groot, oud-voorzitter van de CPN, was één van die mensen. In zijn boek over Paul de Groot beschrijft Igor Cornelissen uitgebreid dat de oud-CPN leider bij belangrijke besprekingen altijd zijn woning verliet en in het park ging praten. Ook verweet De Groot met zijn vrouw loslippigheid aan de telefoon. Het liefst hield hij alles voor de snuffelaars van de BVD verborgen(15).
    Nu is de CPN ook jarenlang het belangrijkste doelwit geweest van de afluistercentrales van de BVD. In Geschiedenis van de BVD beschrijft D. Engelen de diverse afluisteroperaties, die hoofdzakelijk op CPN’ers waren gericht. Engelen maakt daarbij onderscheid tussen SE-, M-, en T-acties van de BVD(16).
    SE-acties (surreptious entry) zijn niet meer dan ordinaire inbraakoperaties. De sleutelcentrale van de BVD zorgde zelf voor een passende sleutel of liet een informant/infiltrant een sleutel kopiëren. Een ploegje gespecialiseerde BVD’ers drong de woning of het kantoor binnen, afgedekt door een eigen Observatie Team en/of surveillance van de politie. Bij een eerste bezoek werd de volledige inrichting gefotografeerd. Het doel was om de spullen na een eventuele inbraak weer op de goede plek terug te zetten of om te bekijken waar de afluisterapparatuur het beste geplaatst kon worden.
    Als er bij dit soort acties microfoons (zendertjes) werden geplaatst viel het onder de zogenaamde M-acties. De BVD is hierbij in het verleden zeer succesvol gebleken. In het voormalig partijbureau van de CPN, Felix Meritis te Amsterdam, waren in een aantal belangrijke ruimtes zendertjes geplaatst. Ook andere partijkantoren in het hele land werden op deze manier afgeluisterd.
    Zeer succesvol voor de BVD was Operatie Klaas Vaak. Het doel van deze operatie was het afluisteren van de Chinese ambassade in Den Haag. Aanvankelijk werkte de apparatuur goed, tot de Chinezen bij een verbouwing in 1963 de zendertjes ontdekten. In Operatie Red Herring, die daarop volgde, ging de BVD nog geavanceerder te werk. De zenders die toen (tot in de cryptokamer!) werden geplaatst konden met een afstandsbediening aan en uit worden gezet. Op het moment dat de Chinezen de ambassade controleerden op zendertjes schakelde de BVD deze moeiteloos uit.
    T-acties (telefoontaps) werden volgens Engelen weinig gebruikt door de BVD. Men prefereerde het gemak van M-acties boven de medewerking die derden (de PTT) hadden moeten verlenen aan telefoontaps.
    Naast deze afluisteractiviteiten vroeg de BVD regelmatig de printgegevens van mensen op bij de PTT. Op basis van deze gegevens kon dan worden gezien met wie gedurende een bepaalde periode gebeld was. Deze zogeheten N-acties konden ook gaan over printgegevens uit het verleden.
    SE-, M-, T-en N-acties worden ook nu nog veelvuldig toegepast door de BVD. Ze worden uitgevoerd door afdelingen Speciale Operaties, Techniek en Operationele Opdrachten van de directie Bijzondere Inlichtingenmiddelen, onder leiding van C. Rijk.
    In het NRC Handelsblad van 21 november 1998 beschrijven Cees Wiebes en Bob de Graaff hoe de BVD verschillende keren hulp kreeg van de Amerikaanse CIA. Ten tijde van de gijzeling van de Franse Ambassade door leden van het Japanse Rode Leger in 1974 in Den Haag stelde de CIA een ruimte tegenover de Franse ambassade en middelen ter beschikking. Er werd een camera gericht op de Franse ambassade en er werden richtmicrofoons gebruikt om de gesprekken tussen de gijzelnemers op te kunnen vangen. Verder stelde de CIA afgeluisterd berichtenverkeer van de National Security Agency (een Amerikaanse inlichtingendienst) beschikbaar. Toen de BVD niet in staat bleek om uit de afgetapte berichten telefoonnummers uit het Midden Oosten te vissen, deed de CIA dat zelf binnen enkele uren.
    Ook bij de gijzelingen door Molukkers in de jaren ’75 en ’76 hielp de CIA met technische foefjes. Bij de bezetting van het consulaat in Amsterdam werd afluisterapparatuur aangebracht via een pin in de muur van de buren. Via de buren wist men zelfs apparatuur in de vloeren en plafonds van het consulaat aan te brengen. Bij de treinkapingen in Wijster en de Punt leverde de CIA geavanceerde apparatuur die door mariniers en Britse specialisten aan de buitenkant van de trein werd geïnstalleerd. Maar ook binnen werd de trein op een gegeven moment afgeluisterd. Eerst zocht de BVD hopeloos naar een houten Coca Cola-krat, dat niet meer leverbaar bleek. Later lukte het toch via andere bevoorrading om afluisterapparatuur naar binnen te krijgen.
    Richtte de BVD zich tot begin negentiger jaren nog hoofdzakelijk op de bestrijding van het communisme, met het wegvallen van die dreiging heeft de BVD driftig naar nieuwe taken gezocht. Eén van die taken is in verband met afluisteren van belang: de bestrijding van de georganiseerde misdaad. Dat de BVD meer mag dan de politie was voor oud BVD-hoofd Docters van Leeuwen belangrijke reden om die taak erbij te nemen. “We weten dat er in Nederland personen rondlopen met een hele staf om zich heen, die moet voorkomen dat men een bewijsbaar strafbaar feit pleegt. Daar kan de reguliere opsporing dus niet bijkomen. Niettemin hebben die mensen het niet echt goed voor met de Nederlandse samenleving. En dan kom je op de vraag of het interessant zou zijn iets van hun strategieën en doelstellingen af te weten. Ik vind uiteraard van wel,” aldus Docters van Leeuwen in 1990 in het Algemeen Dagblad.
    De BVD kreeg in 1993 steun in de rug van de hoofdcommissaris van Amsterdam, Erik Nordholt. Hij maakte zich ernstige zorgen over infiltratie van de georganiseerde criminaliteit in politieke partijen. Hij stapt naar BVD-hoofd Docters van Leeuwen en vond daar een gewillig oor. Er kwam permanent een BVD’er bij de Amsterdamse politie: “hij krijgt inzage in alle onderzoeken en zal daar ook aan mee doen,” vertelde Nordholt aan het Parool.
    De Commissie Van Traa uitte in 1994 fikse kritiek op het feit dat de BVD regelmatig vooronderzoek verrichtte voor de politie. Bij alle IRT’s waren op regelmatige basis BVD’ers betrokken. Volgens BVD-officier van justitie Van der Molen-Maessen, zitten zij er vooral als “oog en oor”, maar uit eigen onderzoek concludeerde de Commissie Van Traa dat er op de werkvloer wel degelijk informatie wordt uitgewisseld. De BVD’ers gaan na welke informatie van de BVD mogelijk relevant is voor strafrechtelijk onderzoek.
    Dat de BVD deze opsporingstaak zo ongemerkt op zich heeft kunnen nemen is opmerkelijk. Inlichtingendiensten werken juist met methoden en technieken die veel verder gaan dan de politie. Nu kan er in de voorfase van een onderzoek alsnog BVD informatie terecht komen. De strengere normering voor de politie lijkt hiermee een farce, de BVD neemt de honneurs gewoon waar.
    Ondanks deze kritiek breidde de BVD de afgelopen jaren haar bemoeienis met de bestrijding van de georganiseerde misdaad alleen maar verder uit. Inmiddels is er sprake van een integrale aanpak van de georganiseerde misdaad binnen de BVD.
    De grote doorbraak vond in 1996 plaats. Naar aanleiding van bij Justitie gestolen floppies en bedreiging van leden van het OM werd het Contra-strategieën project op de rails gezet. Ter bescherming van de bestuurlijke integriteit werden nu ook ‘operationele’ middelen ingezet en de BVD kreeg een vaste plek in het eerste landelijke rechercheteam, het landelijke XTC-team. Opmerkelijk was de parlementaire stilte rondom deze toch fikse uitbreiding richting opsporing. Alleen het CDA riep nog iets over de gewenste strikte scheiding van politie- en inlichtingentaken.
    Het is dan ook niet verbazingwekkend dat de tendens zich in 1997 voortzette. De Unit Synthetische Drugs kreeg van de BVD strategische informatie over de productie van synthetische drugs in het buitenland en de aanvoer van grondstoffen naar Nederland. In oktober 1997 kondigde minister-president Kok de oprichting van een ‘Taskforce Mensensmokkel’ aan. Ook hierin kreeg de BVD een plaats: “We gaan daar gericht informatie inbrengen. Bijvoorbeeld als uit inlichtingen van onze zusterdiensten, vooral uit de landen van herkomst, blijkt dat er sprake is van georganiseerde mensensmokkel. We hebben al liaisons in Istanbul en Singapore,” aldus BVD-woordvoerder Van Steen. Maar ook informatie uit Nederlandse bronnen zou worden gebruikt, uit vreemdelingendossiers, van vluchtelingen die geworven zijn als informant en natuurlijk uit eigen onderzoek. Niet alleen in de landelijke teams heeft de BVD definitief een plaats veroverd, ook op regionaal niveau is steeds nauwere samenwerking, zo blijkt uit het jaarverslag van 1997. Op tactisch en strategisch niveau zijn de relaties met de politie verder aangehaald. Last but not least is de BVD in 1997 met een verkennend onderzoek begonnen naar de Russische georganiseerde misdaad.
    Deze taakuitbreiding van de BVD moet vooral in het licht van de nieuwe wetgeving over inlichtingendiensten bekeken worden . Met de nieuwe wet in de hand mag de BVD nog meer opsporingsmethoden gebruiken dan tot nu toe. En terwijl de politie gebonden is aan bepaalde beperkingen, is de BVD dat juist minder. In die zin is de sluipende taakuitbreiding niet zo vreemd. De BVD kan op die manier toch een deel van de verloren gegane CID-taken op zich nemen en als superinformant blijven fungeren voor de politie. Wellicht verklaart dit ook de ontzettend grote tapcapaciteit, die de overheid de GSM-providers oplegt.

    De Militaire Inlichtingen Dienst (MID)

    Naast de BVD is de Militaire Inlichtingen Dienst (MID) de belangrijkste inlichtingendienst in Nederland. Deze dienst richt zich in eerste instantie op het verzamelen van strategische militaire informatie, maar daarnaast ook op potentiële (binnenlandse) vijanden. Bij voorbaat worden ‘vredesactivisten’, buitenlanders en werknemers van strategische bedrijven als veiligheidsrisico beschouwd. Afhankelijk van de betrokkenheid van Nederland bij een gewapend conflict worden bepaalde groepen in de gaten gehouden. Werden ten tijde van de Golfoorlog vooral Palestijnen en andere Arabieren afgeluisterd, in het conflict met Servië zullen veel Joegoslaven afgeluisterd zijn. De BVD en de MID werken hierin zeer nauw samen.
    Naast het bespioneren van de vijand en mogelijk binnenlands verzet tegen een oorlog heeft de MID ook als taak het beveiligen van het Nederlandse Leger. Regelmatige screening bij vertrouwensfunctie behoort tot de routine, en afluisteren is daarbij natuurlijk één van de methoden om iemand te checken. In november 1997 kwam De Telegraaf naar buiten met een verhaal dat de MID ook stelselmatig eigen personeel afluistert. Defensie schijnt zich ernstige zorgen te maken over het ongegeneerd uitwisselen van militaire geheimen via de GSM. “Bijvoorbeeld op oefening wordt vaak onbewust via de mobiele telefoon vertrouwelijke militaire informatie het luchtruim in geslingerd. Daarbij gaat het regelmatig over zaken die de staatsveiligheid in gevaar kunnen brengen. Geheime diensten maken daar naarstig gebruik van. Ook zij luisteren mee”, waarschuwt een luchtmachtmedewerker in De Telegraaf.
    Er zouden speciale tapploegen op pad worden gestuurd om de ether rond militaire bases, kazernes en kampementen af te speuren op telefoongesprekken die mogelijk geclassificeerde informatie bevatten. Daarbij zouden mobiele nummers getapt worden die bij de MID bekend zijn, zoals GSM’s die door de krijgsmacht ter beschikking zijn gesteld. Maar ook telefoons die door militairen privé zijn aangeschaft worden gecontroleerd. Defensie zou hierbij gebruik maken van een zogenaamde IMSI-catcher.

    Het Technisch Informatie Verwerkingscentrum (TIVC)

    Naast het afluisteren via centrales zijn inlichtingendiensten experts in het afluisteren van alles wat via de ether wordt verzonden. Radiosignalen, straalzenders, mobiele zenders, satellietverbindingen en mobilofoonverbindingen je kan het zo gek niet verzinnen of het kan wel uit de ether worden geplukt. Heel veel communicatie gaat natuurlijk via de lucht. Elk leger houdt via zenders contact met zijn eenheden, diplomaten zenden berichten naar hun eigen land, grote bedrijven onderhouden met zenders eigen netwerken en wie belt er tegenwoordig eigenlijk niet mobiel?
    In hoofdstuk 4 wordt er uitgebreid ingegaan op de National Security Agency (NSA), de meest geheime inlichtingendienst van de VS. Maar ook Nederland heeft een eigen gespecialiseerde stofzuiger: het Technisch Informatie Verwerkingscentrum (TIVC), tot 1982 bekend als het Wiskundig Centrum en misschien beter bekend onder de naam “Kattenburg”, een schiereiland op een steenworp afstand van Amsterdam CS, waar het centrum is gevestigd.
    Het TIVC vist voor Nederland alle signalen uit de lucht, neemt belangrijke zaken op, decodeert ze en geeft berichten vervolgens door voor analyse. Het bereik is wereldwijd door verschillende radio-interceptiestations over de hele wereld. Specialisatie van het TIVC is het decrypten van versleutelde berichten, de zogenaamde crypto-analyse. Dit kan lopen van berichten die verzonden worden door ambassades of bedrijven tot aan versleutelde e-mail.
    Een belangrijke afdeling is de interceptie en traffic-analyse, waaronder signaal-analyse. De militaire poot van deze afdeling gebruikt deze analyse voor de identificatie van vijandelijke schepen en bepaling van de positie, koers en vaart. De civiele afdeling richt zich op traffic-analyse van high frequencyverbindingen van diplomatieke netten en PTT-stations en analyse van openbare satellietverbindingen.
    De belangrijkste distributeur van de berichten is tot halverwege de negentiger jaren de Inlichtingendienst Buitenland (IDB) geweest. Vanaf 1978 was er zelfs een speciale lijnverbinding tussen het TIVC en het hoofdkantoor van de IDB in Wassenaar, Villa Maarheeze. De berichten die de IDB van het TIVC ontving werden opgenomen in het groene boek, of de groene editie. Zelfs binnen de IDB werd daar geheimzinnig over gedaan. Het Bureau Verbindingsinlichtingen met één verwerker zorgde voor de distributie. Alleen de leiding mocht alles zien(17). Na het opheffen van de IDB lopen de politieke en politiek economische inlichtingen via de BVD. In de zeventiger jaren ging ongeveer 30 procent van berichten naar de Marine, 70 procent naar andere afnemers.
    Technische en wetenschappelijke gegevens, gegevens over buitenlanders, informatie over het Warschau-pact en gegevens op politiek en politiek economisch terrein gingen altijd via de IDB. Alles over personen ging naar de BVD, informatie over buitenlanders ook naar Buitenlandse zaken. Militaire gegevens gingen naar de MID.
    Er is altijd gebruik gemaakt van zeer geavanceerde apparatuur. Het TIVC heeft daartoe dan ook nauwe contacten met Philips en de Technische Universiteit van Delft onderhouden. In een boek over de Marine Inlichtingendienst (De Marid van binnenuit(18)) beschrijft een oud hoofd van de afdeling traffic-analyse van het TIVC, J.F. Bastiaans, dat de technische ontwikkelingen zeer snel gingen. “Vele nieuwe transmissiesystemen deden hun intrede, niet in het minst op de diplomatieke verbindingsnetten en op de internationale PTT satellietverbindingen. Alles gebeurde in snel tempo en voor de interceptieafdeling betekende dat handen- en voetenwerk.”
    Vanaf 1975 was het TIVC aangesloten op de ontvangstinstallatie van de PTT voor satellietverkeer te Burum. De PTT wilde bezuinigen op de verbinding Burum – Zuid Laren – Nera door de post Zuid Laren per 1 oktober 1980 op te heffen. Zuid Laren was één van de zes peilers van het nationale peilnet en had veel afluisterwerk verricht voor de inlichtingendiensten. De PTT vond dat het TIVC het zelf moest gaan doen en schonk omstreeks 1980 een schotel en ontvangstapparaat ter waarde van 1 miljoengulden aan het TIVC(19).
    Budget was altijd een probleem, omdat de regering het TIVC het liefst zo geheim mogelijk hield. In de periode van de regering Den Uyl zouden de kosten zo rond de 30 miljoen zijn geweest, in 1985 zou dit al zijn gestegen naar 50 tot 100 miljoen (R. Schouten in de Haagsche Courant). In 1992 schatte de journalist Joost de Haas van De Telegraaf het budget op zo’n slordige 150 miljoen. Uit het boek Villa Maarheeze valt op te maken dat de IDB haar bestaansrecht voor een groot deel dankte aan de berichten die via het TIVC werden opgevangen. Oud-medewerker TIVC Bastiaans beschreef zelf ook hoe die verhouding lag. “Zeer kostbare apparatuur moest worden aangeschaft. En daar dit vooral voor de inlichtingenverwerving ten behoeve van de regeringstaak van de Marid bestemd was, bleef er qua gelden nauwelijks iets over voor de nationale- en Navo-taak van de BID in Den Haag”(20)
    Het belang van het TIVC voor Nederland was en is zeer groot. Voor offensieve spionagedoeleinden (bijvoorbeeld diplomatiek verkeer) en economische doeleinden.
    Om het diplomatieke verkeer te kunnen afluisteren moest natuurlijk ook de beveiliging worden gebroken. En sommige codes waren nu eenmaal te moeilijk. Volgens Cees Wiebes en Bob de Graaff was het TIVC niet in staat de codes van de Russen, het Oost-Blok of China te kraken. Eenmalige “one time path codes” maakten dit onmogelijk. De codes van een aantal landen uit het Midden-Oosten wist men wel te kraken, inclusief Afghanistan, Pakistan en Iran. Het TIVC leverde veel van het berichtenverkeer af aan de Mossad, de Israelische veiligheidsdienst, maar ook de Nederlandse regering werd op deze manier ruimschoots voorzien van informatie over het Midden-Oosten. Zo stelde het TIVC de regering Den Uyl tijdens de Yom Kippur oorlog in 1973 dagelijks op de hoogte van gekraakte berichten uit het Midden-Oosten. Een bijkomstigheid was dat het TIVC ook de codes van Shell kon meelezen, waardoor duidelijk werd dat er genoeg olievoorraden waren voor een half jaar. Het vermoeden bestond echter dat ook anderen de codes van Shell konden breken, dus adviseerde inlichtingendienstcoördinator Kruimink het bedrijf de versleuteling te verbeteren. “De relatie met Shell was overigens zeer nauw, omdat Shell-medewerkers vaak voor de IDB werkten” aldus Wiebes en de Graaff in Villa Maarheeze. Overigens wist het TIVC ook de codes van Navo-bondgenoten België, Duitsland, Italië en Turkije in de loop der tijden te kraken.

    Economische spionage

    Bedrijfs- en/of economische spionage is een heikel onderwerp in de wereld van de inlichtingendiensten. Dat juist afluistercentrales, zoals het TIVC, daarin een grote rol spelen wordt het liefst verborgen gehouden. Uit het boek van Wiebes en de Graaff blijkt dat de IDB er zelfs een eigen afdeling voor had: de economische afdeling. Deze tak van de IDB won vooral inlichtingen in ten behoeve van het Ministerie Economische Zaken en Landbouw en Visserij. In eerste instantie vooral door zakenlui die het buitenland bezochten of daar woonden. Later ook via het afluistercentrum TIVC. Wiebes en de Graaff typeren de verstandhouding van het TIVC met het bedrijfsleven als incestueus. Binnen een aantal grote bedrijven werkten mensen op directieniveau voor de IDB. In ruil voor informatie kregen zij vitale economische informatie terug.
    Het TIVC vangt vaak berichten op die van belang kunnen zijn voor Nederlandse bedrijven. Veel bedrijven (vooral multinationals) hebben hun eigen zendsystemen en tegenwoordig gaat alles via satellieten. De onderschepte berichten lopen van offertes tot aanbiedingen van buitenlandse bedrijven. Zo gingen Duitse offertes voor fregatten via de IDB naar Rijn Schelde Verolme. Vooral met Philips is er een innige verhouding. Het bedrijf leverde zelf informatie en fungeerde als cover voor IDB’ers in het buitenland. De afdeling telecommunicatie van Philips zou vooral in de jaren zeventig in een aantal landen telefooncentrales geleverd hebben die voorzien waren van afluisterapparatuur. Ook zou Philips met de National Securety Agency afspraken hebben gemaakt over een achterdeurtje bij zijn codeerapparatuur.
    Soms ontdekte de IDB via onderschepte berichten dat er strategische goederen werden geëxporteerd naar landen waaraan dat verboden was, bijvoorbeeld aan Irak. Ingegrepen is er echter niet. De IDB vroeg de bedrijven juist door te gaan om op die manier een informatiepositie te verwerven. Bepaalde bedrijven werden zelfs aangemoedigd meer contacten te leggen om zo verdere gegevens te verzamelen.
    Met het opheffen van de IDB is lange tijd onduidelijk gebleven wat er met de taken van de dienst was gebeurd. Een aantal offensieve operaties, waaronder het Bouterse-onderzoek en operaties in Irak gingen gewoon door. Ook het oud-hoofd van de IDB is als speciaal adviseur van de coördinator inlichtingendiensten nog steeds nauw betrokken bij het inlichtingenwerk.
    De BVD heeft de economische spionage overgenomen. De Dienst beschikte al een ‘Stafafdeling Buitenlandse Politiek’, die – hoe kan het ook anders – zich bijna geheel richtte op communistische landen. Momenteel wordt er hard gewerkt aan het opzetten van een nieuwe directie: het project Inlichtingen Buitenland, onder leiding van Mr.Drs.H.P. van Weeren(21). Deze afdeling wordt Nederlands nieuwe superbedrijfsspion.

    Bedrijfsspionage

    De BVD loopt hiermee aardig in de pas met de andere inlichtingendiensten. Van de Duitse Bundes Nachrichtendienst (BND) is al sinds de zeventiger jaren bekend dat de verhouding met het bedrijfsleven optimaal is. Uit een intern beleidsstuk van de dienst kwam naar voren dat ze zich opmaakte voor het leveren van operational economic intelligence(22). Frankrijk heeft zelfs een apart staatsbedrijf, Intelco, dat als intermediair fungeert tussen defensie, de inlichtingendiensten en het bedrijfsleven. Ook Japan kent iets soortgelijks: het Institute for Industrial Protection, dat mensen opleidt voor de inlichtingendiensten die bijna elk groot bedrijf daar heeft. In Japan zou 80 procent van de inlichtingencapaciteit gebruikt worden voor economische spionage(23).
    Vriend en vijand lopen in de wereld van de harde valuta dwars door elkaar heen. Zo bleek de Franse inlichtingendienst in bussines-seats van de toestellen van Air France, die vlogen op de VS, afluisterapparatuur aangebracht te hebben. Op die manier hoopte men strategische informatie binnen te halen. Over de bedrijfsspionageactiviteiten van de Amerikaanse National Security Agency staat meer in hoofdstuk twaalf.
    De Europese partners blijken ook elkaar driftig af te luisteren. In januari 1998 onthulde de voormalige minister van buitenlandse zaken van Groot Brittannië, Owen, in de documentaire How to be foreign secretary dat de engelse inlichtingendienst buitenland, de SIS, informatie verzamelt over Europese partners.
    Ook de Nederlandse crypto-onsleutelaars hebben hun oren niet alleen richting het Oosten te luister gelegd. Men heeft niet voor niks de codes van Westerse bondgenoten zoals Duitsland, Italië en België gekraakt. Jarenlang waren de activiteiten van de IDB meer op het Westen dan op het Oosten gericht.
    De nieuwe Russische Buitenlandse Inlichtingendienst SWR (de opvolger van de KGB) houdt zich ook gericht met economische spionage bezig. In 1993 bijvoorbeeld werd in Italië een netwerk van 28 high tech spionnen opgerold die voor de SWR werkten. De nieuwe SAPSII, de Inlichtingendienst voor het Federaal Bureau van Regeringsverbindingen bij de Presidenten van de Russische Federatie, is Ruslands eigen versie van de Amerikaanse concurrent NSA. De SAPSII houdt zich vooral bezig met versleuteling en elektronische spionage. (Kwetsbare kennis) Wat dat allemaal inhoudt is te lezen in hoofdstuk twaalf.
    Het bedrijfsleven en andere particuliere aanbieders begeven zich natuurlijk ook op de afluistermarkt van de bedrijfsspionage. De grote multinationals hebben allemaal hun eigen bedrijfsbeveiligingsdiensten, met veelal oud-inlichtingendienst- of politiemedewerkers aan het hoofd. Net als de particuliere “informatiemakelaars” halen zij het grootste deel van hun informatie uit open bronnen. Met simpelweg doorpluizen van jaarverslagen, kranten knippen en vakliteratuur bijhouden weet je al snel heel veel van de concurrent. Iets verder gaat het als er ook “interviews” met medewerkers van de concurrent worden gehouden of het oud papier en de vuilnis wordt opgehaald. De echte dirty tricks, zoals het afluisteren en infiltreren (ook actiegroepen worden als concurrent beschouwd!), worden vaak overgelaten aan de echte cowboys. Ranzige bedrijfjes die opereren in de marge, als er iets fout gaat kent niemand ze. Zo ook de twee Britten, die in 1991 door de Zwitserse politie werden gearresteerd nadat ze een poging hadden ondernomen afluisterapparatuur te plaatsen bij een bedrijf. Volgens sommige kranten werkten de twee voor het gerenommeerde informatiemakelaarsbedrijf Kroll Associates, dat dit natuurlijk stellig ontkende.
    De meeste bedrijven, lobby-organisaties en actiegroepen blijken zich amper bewust te zijn van de staat van technische kennis op het gebied van bedrijfsspionage en als het al eens ontdekt wordt dan wordt dat het liefst verborgen gehouden, alsof het een ernstig geval van geslachtsziekte is.

    De Particuliere Recherchebureaus

    In de particuliere branche wordt sowieso het liefst alles verborgen gehouden. Een beeld dat ook te zien is bij de Nederlandse branche van recherchebureaus. Bij het grootste deel van de door deze bureaus onderzochte zaken wordt de politie niet ingeschakeld en de openbaarheid vermeden. Zo werd in 1997 bij slechts 173 van de 1359 bedrijfsfraudegevallen de politie ingeschakeld. Van het totaal van 31.734 onderzochte zaken werd 3812 keer de politie erbij geroepen. Publiciteit was er zelden.
    Hoe vaak recherchebureau’s gebruik maken van afluisteren is onbekend. Dat ze het doen staat vast, zeker gezien de huidige omvang van afluisterapparatuur. Dat het illegaal is staat ook vast, dus zullen ze er ook nooit voor uit komen. Strafbare feiten moeten in principe gemeld worden bij de politie. Die kan er als tip iets mee doen.
    Een groot deel van de opdrachten van de recherchebureaus betreft bedrijfscriminaliteit. Het gaat dan om diefstal waarbij het vermoeden bestaat dat er werknemers betrokken zijn, fraude in verband met ziekte, of een enkel geval van vermoeden van bedrijfsspionage. Om dit soort zaken op te lossen wordt er erg veel afgeluisterd binnen bedrijven. Bijkomstigheid is namelijk ook nog eens dat je de prestatie (of de Internet-interesses) van je werknemers kan testen.
    Voor het meten van de prestaties mogen werknemers eigenlijk onbeperkt worden afgeluisterd. In november 1996 besliste de Registratiekamer dat werkgevers zakelijke telefoongesprekken van hun werknemers mogen opnemen of meeluisteren. Een belangrijke voorwaarde is dat het alleen ter bewaking van de kwaliteit van de dienstverlening is of om te kijken hoe de werknemer functioneert. Deze uitspraak deed de Registratiekamer naar aanleiding van een klacht over afluisteren bij de Postbank en de ECI.
    Zodra het afluisteren zich echter heel direct op één persoon richt ter bewijsvoering van fraude of ander crimineel gedrag, ligt het stukken moeilijker. In het Algemeen Politieblad van 3 april 1997 besprak Mr. P.A. Charbon, advocaat bij Stibbe Simont Monahan Duhot te Amsterdam, een aantal gevallen van onrechtmatig afluisteren. Zo liet Adviesbureau De Vries de telefoongesprekken van werknemer De Wit gedurende drie weken, onafgebroken en zonder dat De Wit dat wist, afluisteren. De Wit werd er namelijk van verdacht nauwe contacten te onderhouden met de concurrent met het doel samen De Vries te gaan beconcurreren. Van die telefoongesprekken werden bandopnamen en vervolgens transcripten gemaakt. Overduidelijk bleek dat de verdenking terecht was en De Wit werd op non-actief gesteld. Daarna werd door De Vries een ontbindingsverzoek ingediend bij de rechter.
    De heer Flipse werd ervan verdacht dat hij tijdens een periode van ziekte voor anderen aan het werk was. Werkgever Van Kooij liet Flipse controleren door een recherchebureau en uit het onderzoek bleek inderdaad dat Flipse helemaal niet zo ziek was. Hij werd op staande voet ontslagen.
    Beide werkgevers hadden zich volgens de rechter niet als een goed werkgever gedragen. Het bewijs was onrechtmatig verkregen. In het geval van De Wit hield de rechter wel rekening met de opgenomen telefoongesprekken gezien de ernst van de situatie. Het ontslag van Flipse werd echter ongedaan gemaakt. Hier had, gezien de aard van de zaak, nooit een recherchebureau ingeschakeld mogen worden.
    Een rechter zal in dit soort zaken altijd een belangenafweging maken: aan de ene kant de privacy van de werknemer, aan de andere kant het belang van de werkgever. Met de toename van het telewerk, computernetwerken, e-mail en Internet zullen meer en meer werkgevers ook de ‘tele’-activiteiten van hun personeel in de gaten willen houden. Recente ontwikkelingen zijn te volgen via de website van de registratiekamer(24).

    1. Z. Reijne, R.F. Kouwenbergen en M.P. Keizer, Tappen in Nederland, serie Onderzoek en Beleid nr 155, Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum, 1996

    2. Er zijn 32 Recherche Informatie Bureau’s. Het zijn steunpunten van de Centrale Recherche Informatiedienst. Ze vormen een belangrijke schakel tussen de CRI en de regiokorpsen en kernteams.

    3. Enquetecommissie opsporingsmethoden, Hoofdstuk 8.2 Criminele inlichtingendiensten, Eindrapport Inzake Opsporing, Tweede Kamer 24072 , 1995 – 1996

    4. Tijdelijke commissie evaluatie opsporingsmethoden, Hoofdstuk 3.4 Criminele Inlichtingendiensten, Opsporing in uitvoering, Tweede kamer 1998 – 1999 26 269.

    5. L. Seveke, Spioneren in de regio, in VD/AMOK jaargang 7, nr 4, 1998.

    6. Tijdelijke commissie evaluatie opsporingsmethoden, Hoofdstuk 3.8.2 De realtaie met de regionale politie, Tweede Kamer 26269, 1998 – 1999.

    7. mr Joosje Fortuin, mr Marianne Grijsen en mr Carolijn Winnubst, Arrestatieteams onder de loep, blz 20, Gouda Quint, 1998

    8. Rob Meerman, De Infiltrant, Koninklijke Vermande, 1995

    9. De muren hebben oren, Buro Jansen & Janssen, Stichting Backslash en Hactic, 1994

    10. Enquetecommissie opsporingsmethoden, Inzake Opsporing, Tweede Kamer 24072 , 1995 – 1996

    11. Enquetecommissie opsporingsmethoden, Inzake Opsporing blz 179 , Tweede Kamer 24072 , 1995 – 1996

    12. Vrij Nederland 17 juli 1997

    13. D. Engelen, Geschiedenis van de Binnenlandse Veiligheidsdienst, SDU, 1995

    14. Vrij Nederland, 1 maart 1997

    15. Igor Cornelissen, Paul de Groot, Nijgh & Ditmar, 1997

    16. D. Engelen, blz. 116 Geschiedenis van de BVD,SDU, 1995

    17. Cees Wiebes en Bob de Graaff, blz 288 Villa Maarheeze, SDU, 1998

    18. M.W. Jensen en G. Platje, De Marid, De Marine Inlichtingendienst van binnenuit, SDU, 1997

    19. Cees Wiebes en Bob de Graaff, blz 282 Villa Maarheze, SDU, 1998

    20. M.W. Jensen en G. Platje, blz 305, De Marid van binninuit belicht, SDU, 1997

    21. Besluit organisatorische inrichting BVD 1999, pag 52, Staatscourant 1999, nr 17

    22. Intelligence Newsletter, 27 januari 1997

    23. A.B. Hoogenboom, Waardevolle en kwetsbare kennis: over financieel-economische informatieposities, in Kwetsbare Kennis, Samsom, 1996

    24. http://www.registratiekamer.nl