• Buro Jansen & Janssen is een onderzoeksburo dat politie, justitie, inlichtingendiensten, de overheid in Nederland en Europa kritisch volgt. Een grond-rechten kollektief dat al 30 jaar publiceert over uitbreiding van repressieve wetgeving, publiek-private samenwerking, bevoegdheden, overheids-optreden en andere staatsaangelegenheden.
    Buro Jansen & Janssen Postbus 10591, 1001EN Amsterdam, 020-6123202, 06-34339533, signal +31684065516, info@burojansen.nl (pgp)
    Steun Buro Jansen & Janssen. Word donateur, NL43 ASNB 0856 9868 52 of NL56 INGB 0000 6039 04 ten name van Stichting Res Publica, Postbus 11556, 1001 GN Amsterdam.
  • Publicaties

  • Migratie

  • Politieklachten

  • Bijlage VII – VOORWOORD

    VOORWOORD

    In de voorbije decennia is er in Nederland niet alleen veel
    gediscussieerd over het probleem van de georganiseerde
    criminaliteit, maar is er ook heel wat beleid ontwikkeld om dit
    probleem te beheersen. Niettemin stak telkens weer de vraag naar de
    werkelijke proporties van die criminaliteit de kop op. Een van de
    redenen hiervan was het gebrek aan wetenschappelijk onderzoek om
    deze vraag afdoende te beantwoorden. Hierom is het niet
    verwonderlijk dat de Parlementaire Enqutecommissie
    Opsporingsmethoden onder andere de opdracht kreeg om een oordeel
    uit te spreken over aard, omvang en ernst van de georganiseerde
    criminaliteit in Nederland. Om zich van dit deel van haar opdracht
    te kwijten heeft de Enqutecommissie in het begin van 1995 prof. dr.
    C.J.C.F. Fijnaut (Instituut voor Strafrecht, Katholieke
    Universiteit Leuven, en Vakgroep Strafrecht en Criminologie,
    Erasmus Universiteit Rotterdam) verzocht om een kleine
    onderzoeksgroep samen te stellen. Het overleg omtrent dit verzoek
    resulteerde in februari van dit jaar in de vorming van een
    onderzoeksgroep waarvan – naast genoemde – ook deel hebben
    uitgemaakt: prof. dr. F. Bovenkerk (Willem Pompe Instituut voor
    Strafrechtswetenschappen, Universiteit Utrecht), prof. dr. G.J.N.
    Bruinsma (Internationaal Politie Instituut Twente, Universiteit
    Twente) en prof. dr. H.G. van de Bunt (Vakgroep Criminologie, Vrije
    Universiteit Amsterdam en directeur van het Wetenschappelijk
    Onderzoek- en Documentatiecentrum, Ministerie van Justitie). Zij
    zijn op 1 maart 1995 begonnen aan de uitvoering van hun taak: een
    onderzoek naar aard, omvang en ernst van de georganiseerde
    criminaliteit in Nederland. Bij de uitvoering van sommige
    deelonderzoeken werd prof. dr. H.G. van de Bunt geassisteerd door
    drs. H. Nelen en dr. H. Werdmlder (Wetenschappelijk Onderzoek- en
    Documentatiecentrum), prof.dr. F. Bovenkerk door drs. A. Lempens
    (Willem Pompe Instituut voor Strafrechtswetenschappen) en drs. N.
    van de Ven (Divisie Centrale Recherche Informatie, Korps Landelijke
    Politiediensten), en Prof. dr. G.J.N. Bruinsma door drs. E.R.
    Kleemans (Internationaal Politie Instituut Twente).

    Dit is niet de plaats om uiteen te zetten hoe dit onderzoek is
    opgezet, onder welke omstandigheden het is uitgevoerd, en tot welke
    bevindingen het heeft geleid. Wel moet hier worden onderstreept dat
    dit eindrapport de algemene neerslag van de onderzoeksresultaten
    bevat. Het is immers gebaseerd op de zeven deelrapporten die in het
    kader van het onderzoeksproject zijn vervaardigd en die als
    onderdelen zijn gevoegd bij dit rapport. Wie een meer gedetailleerd
    inzicht in het onderzoek en zijn resultaten wenst, moet dus die
    deelrapporten raadplegen. Daarenboven is het voor bepaalde
    onderwerpen in elk geval raadzaam naar de deelrapporten terug te
    gaan omdat hierin somtijds het onderzoeksmateriaal op een heel
    andere manier is geordend dan in dit eindrapport is gebeurd. Waar
    bijvoorbeeld in een van de deelrapporten systematisch wordt
    besproken welke buitenlandse en allochtone groepen, zoals bepaalde
    geledingen van de Italiaanse mafia en diverse Turkse criminele
    groepen, zich hier te lande aan georganiseerde criminaliteit
    schuldig maken, daar is er in dit rapport voor gekozen om per vorm
    van georganiseerde criminaliteit aan te geven welke groepen
    allemaal betrokken zijn bij het plegen ervan. Verder wordt alleen
    in dit eindrapport uitvoerig wordt stilgestaan bij het probleem van
    de definitie van georganiseerde criminaliteit en bij de
    mogelijkheden en moeilijkheden om deze criminaliteit langs
    empirische weg te onderzoeken.

    Om redenen die hierna nog worden uiteengezet was het niet zo
    gemakkelijk om het gehele onderzoek binnen het aangegeven
    tijdsbestek klaar te krijgen. Dat dit toch is gelukt, is te danken
    aan de medewerking van vele instellingen, diensten en personen. Het
    is niet mogelijk om ze in dit voorwoord allemaal met naam en
    toenaam op te sommen. In het voorwoord van elk van de deelrapporten
    wordt telkens aangegeven op wiens onontbeerlijke steun kon worden
    gerekend. Er moeten echter een paar uitzonderingen worden gemaakt.
    In de eerste plaats voor de leden van de Enqutecommissie. In het
    bijzonder past een woord van dank aan hun adres omdat zij ons alle
    vrijheid hebben gegeven om het onderzoek – binnen de perken van het
    goedgekeurde voorstel – in te richten en uit te voeren zoals het
    ons goeddunkte. De secretaris van de Commissie, dr. E. Muller,
    heeft ons speciaal een grote dienst bewezen met zijn kritische
    lezing van de concepten van de opeenvolgende rapporten. Ook moet
    hier worden gesteld dat zowel op nationaal niveau als op lokaal
    niveau de reguliere politiekorpsen, het openbaar ministerie en de
    bijzondere politiediensten op allerlei manieren ten volle hebben
    meegewerkt aan het onderzoek. In het bijzonder de CRI, de
    regiopolitie Amsterdam-Amstelland en de regiopolitie Twente zijn
    wij evenwel erkentelijk voor de gastvrijheid die zij ons
    maandenlang hebben geboden. Verder hebben zich eveneens heel wat
    vertegenwoordigers van de economische branches die in het
    onderzoek
    betrokken zijn geweest – met name de autobranche, het
    transportwezen, de bouwnijverheid, de textielnijverheid, de horeca
    en de afvalverwerkingsbranche -, veel tijd en moeite gegeven om de
    informatie te verschaffen waarom werd gevraagd. Evenzo dient hier
    te worden gememoreerd dat ettelijke leden van de diverse allochtone
    gemeenschappen in ons land bereid zijn geweest om in alle openheid
    te spreken over de problemen die georganiseerde criminaliteit in
    hun midden teweegbrengt. Onvermeld mag evenmin blijven dat de
    uitvoering van dit onderzoek slechts mogelijk was omdat de overige
    medewerkers van de instituten waaraan de onderzoekers zijn
    verbonden, zo vriendelijk waren om een belangrijk deel van de
    bijkomende lasten te dragen die een onderzoek als het onderhavige
    nu eenmaal met zich brengt. Ook willen wij graag de officier van
    justitie mr. A.O. van der Kerk en de hoofdofficier van justitie mr.
    M. van Erve bedanken voor de openhartige wijze waarop zij namens de
    minister van Justitie problemen die zich stelden bij de raadpleging
    van vertrouwelijke informatie, in goed overleg met ons hebben
    opgelost. Eunice Pleumeekers en Cciel van Doren, tenslotte, hebben
    op een voortreffelijke manier de totstandkoming van dit eindrapport
    administratief ondersteund.

    Den Haag, december 1995
    C. J. C. F. Fijnaut
    F. Bovenkerk
    G. J. N. Bruinsma
    H. G. van de Bunt


    Inhoudsopgave en zoeken