• Buro Jansen & Janssen is een onderzoeksburo dat politie, justitie, inlichtingendiensten, de overheid in Nederland en Europa kritisch volgt. Een grond-rechten kollektief dat al 30 jaar publiceert over uitbreiding van repressieve wetgeving, publiek-private samenwerking, bevoegdheden, overheids-optreden en andere staatsaangelegenheden.
    Buro Jansen & Janssen Postbus 10591, 1001EN Amsterdam, 020-6123202, 06-34339533, signal +31684065516, info@burojansen.nl (pgp)
    Steun Buro Jansen & Janssen. Word donateur, NL43 ASNB 0856 9868 52 of NL56 INGB 0000 6039 04 ten name van Stichting Res Publica, Postbus 11556, 1001 GN Amsterdam.
  • Publicaties

  • Migratie

  • Politieklachten

  • Verhoren – prof. dr. H. van de Bunt

    Openbaar verhoor enqutecommissie

    Opsporingsmethoden
    Verhoor 6

    7 september 1995
    Stenografisch verslag van het openbare verhoor van de
    parlementaire
    enqutecommissie opsporingsmethoden op
    donderdag 7 september 1995
    in de vergaderzaal van de
    Eerste Kamer der Staten-Generaal te Den Haag
    Verhoord wordt
    prof. dr. H. van de Bunt
    Aanvang 12.00 uur

    Voorzitter:
    Van Traa Aanwezig zijn voorts de leden van de commissie:
    Aiking-van Wageningen, De Graaf, Koekkoek, Rabbae, Rouvoet en Vos,
    alsmede mevrouw Coenen, griffier
    De voorzitter:
    Ik heropen de vergadering van de enqutecommissie
    opsporingsmethoden. Aan de orde is het verhoor van de heer prof.
    dr. H. van de Bunt, geboren op 29 december 1951 te Hoofddorp. Ik
    verzoek de heer Van de Bunt om op te staan voor het afleggen van de
    eed. Mijnheer Van de Bunt, de door u af te leggen eed luidt: Ik
    zweer dat ik de gehele waarheid en niets dan de waarheid zal
    zeggen.
    De heer Van de Bunt:
    Zo waarlijk helpe mij God almachtig.
    De voorzitter:
    U bent de derde van het viertal criminologen dat wij hebben
    gevraagd, onderzoek te doen naar de aard, de ernst en de omvang van
    de zware georganiseerde criminaliteit in Nederland. Kunt u als
    hoogleraar van de VU, maar ook als directeur van het
    wetenschappelijk onderzoeksbureau van het ministerie van Justitie
    aangeven wat uw achtergrond is en welke aspecten u specifiek heeft
    onderzocht?
    De heer Van de Bunt:
    Na mijn studie ben ik werkzaam geweest aan de universiteit in
    Utrecht; daarna ben ik bij de VU aangesteld. Ik heb altijd
    belangstelling gehad voor het onderzoek met betrekking tot politie
    en justitie, het functioneren van beide instanties en het aanpakken
    van specifieke onderwerpen zoals milieu en fraude. Over het OM heb
    ik in 1985 een proefschrift geschreven. Dat handelt over het
    functioneren van officieren van justitie, de motieven die zij
    hebben om bepaalde beslissingen te nemen en hun positie binnen de
    organisatie. Een paar jaar later, nadat ik was aangesteld als
    hoogleraar aan de VU, heb ik mij vooral genteresseerd getoond in
    fraudeorganisatiecriminaliteit, dat wil zeggen de misdrijven die
    worden gepleegd door gewone organisaties. De laatste jaren is mijn
    aandacht ook uitgegaan naar de georganiseerde misdaad. Erg veel
    tijd voor onderzoek heb ik overigens de laatste twee jaar niet
    gehad omdat ik sinds twee jaar hoofd van het WODC ben.
    De voorzitter:
    Waar staat “WODC” voor?
    De heer Van de Bunt:
    Dat is het Wetenschappelijk onderzoek- en documentatiecentrum,
    verbonden aan het ministerie van Justitie.
    De voorzitter:
    Dat centrum geeft vele geschriften uit.
    De heer Van de Bunt:
    Dat kunt u wel zeggen: ongeveer dertig publikaties per jaar.
    Maar er werken ook veel mensen, ongeveer zeventig. Dat mag dus ook
    wel.
    De voorzitter:
    Heeft u de indruk dat het beleid door al die publikaties echt
    verandert?
    De heer Van de Bunt:
    Dat is een gewetensvraag en ik sta onder ede… Jazeker, ik
    denk dat wij een belangrijke ondersteunende taak hebben. Veel van
    onze onderzoeken, zeker op het terrein van de effectiviteit van het
    strafrechtelijke optreden, zie je vroeg of laat terug in het
    beleid. Dat gaat naar mijn mening heel goed.
    De voorzitter:
    Er zijn dus geen wrijvingen?
    De heer Van de Bunt:
    Ik kan naar eer en geweten antwoorden dat de verhoudingen goed
    zijn.
    De voorzitter:
    U heeft binnen de groep van de vier criminologen vooral
    onderzoek gedaan naar de witte-boordencriminaliteit. Moet ik het zo
    noemen?
    De heer Van de Bunt:
    Zo mag u het zeker niet noemen, want anders zou ik hier niet
    mogen zitten. Het betreft fraude, gepleegd door criminele groepen.
    Het is zeker niet de witte-boordencriminaliteit die wij hebben
    bestudeerd. Overigens heb ik in het kader van het voorbereidende
    onderzoek naast de fraude ook de vrije-beroepsbeoefenaren
    bestudeerd, dat wil zeggen hun verwijtbare betrokkenheid bij de
    georganiseerde misdaad. Daarnaast heb ik met collega Bruinsma drie
    steden bezocht en onderzocht. Daarvan zal de heer Bruinsma verslag
    doen.
    De voorzitter:
    Welke beroepsgroepen heeft u onderzocht?
    De heer Van de Bunt:
    Dat waren er vier. De meeste aandacht is gegeven aan de
    advocatuur en het notariaat. Daarnaast ging het om
    belastingadviseurs en accountants.
    De voorzitter:
    En de steden die u heeft onderzocht?
    De heer Van de Bunt:
    Nijmegen, Arnhem en Enschede.
    De voorzitter:
    Kunt u op een eenvoudige manier aangeven wat witwassen is?
    Mensen denken dat je het geld dan in een wasmachine stopt maar dat
    is toch niet zo?
    De heer Van de Bunt:
    Het kenmerk van witwassen is dat je het uit de wasmachine
    haalt, dat je het vieze, besmette misdaadgeld, door misdrijf
    verkregen, een legaal aanzien geeft. Waarom is dat nodig? Dat is
    nodig omdat je in de huidige samenleving, met controle op het
    financieel-economische stelsel, je geld moet legitimeren. Anders is
    het in onze economie niet vrij besteedbaar. Ik zeg dit met nadruk
    omdat het in landen waar die controle niet aanwezig is, niet nodig
    is om wit te wassen. Als je het geld hier hebt “verdiend”, volstaat
    het om het te verplaatsen naar bijvoorbeeld Turkije. Witwassen is
    dan niet nodig.
    De voorzitter:
    Die term “witwassen” komt toch uit Amerika, waar naar ik meen
    Italiaanse groepen al in de jaren dertig investeerden in
    “laundromats”, wasserettes?
    De heer Van de Bunt:
    Inderdaad. De bedoeling was en is om omzet te creren en daarmee
    bestaansrecht te geven aan misdaadgeld. Wonderwel – wij hebben het
    over witwassen van zwart geld – heeft de term “moneylaundering”
    betekenis voor het hele fenomeen. Toch was het eigenlijk een
    toevalligheid dat in Amerika die wasserettes voor dit doel werden
    gebruikt.
    De voorzitter:
    Het had ook anders gekund, waren die wasserettes er niet
    geweest.
    De heer Van de Bunt:
    Ik bedoel het andersom. Het begrip heeft bestaansrecht omdat
    het mooi uitdrukt dat er sprake is van het witwassen van besmet
    geld.
    De voorzitter:
    De heer Rabbae zal het verhoor voortzetten.
    De heer Rabbae:
    Er is ook nog het begrip “voorwas” maar daar komen wij straks
    nog op terug.
    De heer Van de Bunt:
    Dat is er inderdaad ook nog.
    De heer Rabbae:
    Gisteren hebben wij het voornamelijk gehad over drugs en het
    illegaal optreden op illegale markten. Vandaag wil ik het met u
    hebben over illegaal optreden op legale markten. Dat is het
    onderwerp van uw onderzoek. In dit verband valt al heel snel de
    term “organisatiecriminaliteit”. Gisteren hadden wij het over
    georganiseerde criminaliteit. Die twee termen kunnen soms voor
    verwarring zorgen. Kunt u het verschil tussen beide begrippen
    aangeven?
    De heer Van de Bunt:
    Organisatiecriminaliteit is witte-boordencriminaliteit. Daarbij
    gaat het om misdrijven die worden gepleegd door gewone
    organisaties, in hun gewone dagelijkse doen. Men denke aan een
    transportbedrijf dat incidenteel een of twee vrachtwagens inzet
    voor het transport van bijvoorbeeld hasj van Marokko naar
    Nederland. Daarmee is er nog geen sprake van een georganiseerde
    misdaadbende. Het is een legaal en bona fide transportbedrijf dat
    zo nu en dan illegale bijverdiensten heeft. Dat noemen wij, “in de
    wetenschap”, organisatiemisdaad. Het kan hierbij ook gaan om
    bakkerijen, wasserettes enz. die de belasting oplichten en die
    opbrengsten wegsluizen. Georganiseerde misdaad is heel wat anders.
    In die sfeer organiseren de mensen zich niet om een produkt te
    leveren, om te transporteren of brood te bakken. Daar is de
    organisatie primair gericht op het plegen van misdrijven, het
    verkrijgen van illegaal gewin. Eigenlijk moeten wij in dit kader
    niet spreken over organisaties omdat het geen organisaties zijn met
    een hirarchische structuur, statuten en notulen van vergaderingen.
    Zo formeel gaat het natuurlijk niet. Het zijn groepen, vaste
    verbanden, die met elkaar samenwerken om misdrijven te plegen. Dat
    is de kern van het verschil tussen organisatiemisdaad en
    georganiseerde misdaad. Om het nog ingewikkelder te maken: wij, met
    z’n vieren, spreken dan ng niet over georganiseerde misdaad.
    Immers, daar moet nog mr voor komen kijken. Het feit dat mensen
    systematisch misdrijven plegen, bestempelt ze nog niet tot
    georganiseerde criminelen. Fietsendieven en vandalen die op een
    systematische manier “het met elkaar doen”, zijn nog niet
    georganiseerde criminelen. Tegen die achtergrond is het misschien
    goed, even de twee elementen te recapituleren die gisteren al ter
    sprake kwamen. Het moet gaan om ernstige misdrijven – en dus vallen
    fietsendieven af – en er moet sprake zijn van afscherming. De
    organisatie moet zich op een actieve manier afgrendelen,
    immuniseren ten opzichte van fiscus en politie, zulks door middel
    van corruptie en geweld, dat intern en extern kan zijn
    gericht.
    De heer Rabbae:
    Betekent dit dat wij in het kader van de
    organisatiecriminaliteit te maken hebben met normale bedrijven die
    crimineel bijklussen?
    De heer Van de Bunt:
    Ja.
    De heer Rabbae:
    Wat voor bedrijven zijn dat? Zijn dat bedrijven die in
    financile problemen terecht zijn gekomen en zich daardoor
    genoodzaakt zien om mee te doen met criminele activiteiten?
    De heer Van de Bunt:
    Daar is mijn onderzoek niet over gegaan. Ik heb geen onderzoek
    gedaan naar die bijklussende bedrijven. Daarom kan ik daar weinig
    over zeggen.
    De heer Rabbae:
    Als een normaal, bona fide bedrijf zich wat systematischer
    inlaat met organisatiecriminaliteit, kan het dan uitgroeien tot
    georganiseerde criminaliteit?
    De heer Van de Bunt:
    Dat kan. Bij de zaken die ik heb bestudeerd, kan een voorbeeld
    daarvan worden aangetroffen. De bedoelde bona fide ondernemer had –
    wellicht is het wel passend in dit kader – een schoonmaakbedrijf,
    ging failliet en leerde vervolgens de voordelen van het
    faillissement kennen. Nadien is hij enigszins de weg kwijtgeraakt
    en nu kan hij worden bestempeld als iemand die, wanneer hij een
    onderneming opzet, dat uitsluitend doet om daar illegaal van te
    profiteren.
    De heer Rabbae:
    Is de omgekeerde route ook mogelijk, zodat een
    georganiseerde-criminaliteitsorganisatie terugkomt “naar boven” en
    als regulier bedrijf doorgaat?
    De heer Van de Bunt:
    Daarvan zijn in de Amerikaanse situatie voorbeelden te geven
    maar ik heb ze in het kader van dit onderzoek niet bestudeerd.
    De voorzitter:
    Komen ze ook in Nederland voor?
    De heer Van de Bunt:
    Ik zou het niet weten.
    De heer Rabbae:
    Dus het zijn reguliere bedrijven, die zich manifesteren door
    middel van illegale activiteiten in de legale bedrijfstakken en
    markten? Het moet kennelijk wel rendabel zijn, anders zou men dat
    niet kunnen doen. Kunt u aangeven welke factoren of kenmerken van
    de financieel-economische wereld er zijn, die juist deze
    activiteiten aantrekkelijk maken voor deze bedrijven?
    De heer Van de Bunt:
    Ja. Misschien is het goed om even mijn onderzoek te plaatsen.
    Wij hebben het gisteren gehad over met name drugs en wapens, de
    georganiseerde misdaad die een illegaal produkt verkoopt. Dat
    noemen wij wel het illegaal opereren op een illegale markt. Waar
    het mij om gaat, is de bedrijven die op zich zelf geen illegale
    produkten verkopen, maar gebruik maken van legale branches, daarvan
    profiteren, hun slag slaan en wettige bedrijven oplichten. En n van
    de kenmerken – en dan kom ik op uw vraag naar die factoren – van
    dat handelen is, dat men eigenlijk voortdurend de ander in de
    handelsrelaties op het verkeerde been zet, de schijn wekt van
    kredietwaardigheid, terwijl men eigenlijk geen kredieten heeft en
    de ander dus laat leveren, terwijl men al bij voorbaat niet wil
    betalen. Dat is een element dat voortdurend terugkomt. De schijn
    wekken, de ander op het verkeerde been zetten. En waarom is dat zo
    makkelijk? Want het is vaak vrij makkelijk. Dat is omdat je ziet
    dat zelfs ook in het zakenleven heel veel interacties, heel veel
    relaties tussen bedrijven, tussen mensen uit bedrijven drijven op
    vertrouwen. Eigenlijk vertrouwen wij elkaar in het dagelijks leven
    en het commercile leven heel vaak. Als ik hier zweer dat ik de
    waarheid zal gaan spreken, neemt u aan dat ik dat doet, tenzij…
    Zo is het zo, contracten, handtekeningen, afspraken… Men neemt
    aan dat die borg staan voor eerlijkheid, dat men ook doet wat men
    belooft. In de zaken die ik heb bekeken, zijn dat dan figuren die
    misbruik maken van dat essentile element in het economische
    verkeer, die eigenlijk het vertrouwen dat die mensen toch hebben
    dat als je een handtekening zet, je ervoor staat, dat element,
    misbruiken en exploiteren.
    De heer Rabbae:
    En ook anno 1995 is dat vertrouwen kennelijk nog breed
    aanwezig.
    De heer Van de Bunt:
    O ja, zeker. En dat is maar goed ook.
    De heer Rabbae:
    Kunt u middels concrete voorbeelden aangeven langs welke vormen
    dit misbruik van vertrouwen zich manifesteert in deze sector?
    De heer Van de Bunt:
    Ik heb drie grote vormen, drie verschillende vormen van dat
    misbruik van vertrouwen, van het wekken van de valse schijn,
    bestudeerd. En betreft frauduleuze feiten. Ik heb in totaal
    achttien grote fraudezaken bestudeerd, die neerkomen op het
    misbruik maken van het vertrouwen, waardoor schade is ontstaan bij
    anderen. Een tweede vorm van valse schijn wekken is het misbruik
    maken van rechtspersonen. Dat is overigens ook vaak het
    gereedschap, de schroevedraaier als het ware, van de fraudeur, de
    rechtspersoon. Maar daar hebben wij ook over geschreven hoe het
    komt dat vooral rechtspersonen zich zo goed lenen voor dat
    misbruik. Een derde vorm geld. – en dan komen wij weer terug op
    witwassen – het wekken van een valse schijn omtrent de herkomst van
    het
    De heer Rabbae:
    Dus drie elementen. Vindt u het goed dat wij deze drie met u
    doorlopen, te beginnen met fraude?
    De heer Van de Bunt:
    Ja.
    De heer Rabbae:
    Hebt u een definitie van fraude?
    De heer Van de Bunt:
    Ja. Je kunt zeggen: fraude is misbruik maken van vertrouwen.
    Dat lijkt mij een heel belangrijk kenmerk. Dat kan zich in
    verschillende vormen voordoen. Het kan plaatsvinden in een bepaalde
    regeling, in BTW-fraudes of in belastingfraudes in het algemeen. Je
    hebt ook fraude in het handelsverkeer. Dat noemen wij dan vaak
    flessetrekkerij, dat je bestellingen doet, die je wel incasseert,
    maar niet betaalt. Dat zijn allerlei vormen.
    De heer Rabbae:
    In de wet kun je inderdaad de term “fraude” tegenkomen of is
    het een eigen uitwerking?
    De heer Van de Bunt:
    Het is geen wettelijke norm. De algemene noemer waaronder
    fraude vaak wordt opgespoord en berecht, is “valsheid in
    geschrifte”.
    De heer Rabbae:
    Kunt u ons iets vertellen over de aandacht die de politie, de
    opsporingsdiensten, heeft voor dit misbruik van vertrouwen, met
    name de fraude?
    De heer Van de Bunt:
    Ik vind dat je de afgelopen jaren een heel nadrukkelijke
    verschuiving ziet plaatsvinden, dat de politie veel meer aandacht
    krijgt voor de financieel-economische effecten van misdrijven. De
    politie organiseert zich daar ook op. Wij hebben gisteren de heer
    Wilzing horen praten over de CRI, die daar twee aparte afdelingen
    voor heeft, namelijk Finpol en de forensische accountancy, die in
    beeld brengen wat precies de omvang is van het misdaadgeld. Wij
    hebben ook op het gebied van de wetgeving een aantal belangrijke
    maatregelen gehad, zoals de wet MOT, melding ongebruikelijke
    transacties, om de financile nasleep als het ware van misdrijven in
    kaart te brengen. En natuurlijk ook de zogenaamde
    Pluk-ze-wetgeving, de wetgeving die het onrechtmatig verkregen
    voordeel probeert af te romen. Dus is er de laatste jaren heel veel
    aandacht gekomen voor het financieel afromen van criminele winsten.
    En dat is binnen de sector fraude ook een heel nadrukkelijke
    verandering. Het spiegelbeeld is dat je ziet dat diensten die zich
    tot dusverre helemaal niet met gewone misdrijven bezighielden,
    bijvoorbeeld de Fiscale inlichtingen- en opsporingsdienst, die zich
    altijd alleen maar met belastingmisdrijven bezighield, nu erg veel
    interesse hebben in de drugsmisdrijven. Er zijn een aantal heel
    belangrijke drugsorganisaties door de FIOD opgespoord, niet om de
    drugs te bestrijden, maar juist om die financile revenuen te kunnen
    aanpakken. Want aan al die dingen zit natuurlijk ook een fiscale
    kant.
    De heer Rabbae:
    Nu is het bekend dat ook in Europees verband grote aandacht
    wordt gegeven aan de zogenaamde Eurofraude. Merkt u iets van een
    spanning tussen de aandacht van de desbetreffende lidstaten, te
    beginnen met Nederland, voor het bestrijden van de inbreuk op de
    eigen wetgeving, als het gaat om de fraude, en het eigenlijk
    verwaarlozen van de bestrijding van de Eurofraude?
    De heer Van de Bunt:
    Zover durf ik helemaal niet te gaan. Daartoe heeft mijn
    onderzoek zich niet uitgestrekt. Daar durf ik niets over te
    zeggen.
    De heer Rabbae:
    Want u weet van een arrest van het Europese Hof, waaruit blijkt
    dat de landen eraan gehouden zijn om de Europese fraude even fel te
    bestrijden als de inbreuk op de eigen wetgeving?
    De heer Van de Bunt:
    Ja. Ik heb alleen maar de aard en de verschijningsvormen van de
    georganiseerde misdaad op dit terrein bekeken en niet de
    aanpak.
    De heer Rabbae:
    In het kader van de fraude kom je wel eens de termen tegen van
    parasitaire fraude en symbiotische fraude. Dat komt eigenlijk ook
    terug in uw eigen concept-studie. Kunt u dat uitleggen?
    De heer Van de Bunt:
    Ja. Parasitaire fraudes zijn fraudes die een groot financieel
    nadeel berokkenen. De winst voor de criminele organisatie is het
    verlies, de schade voor het slachtoffer. Dat drukt het woord
    “parasitair” uit. Je zuigt een bedrijf of je zuigt een bepaalde
    bedrijfstak leeg en je gaat er met de winst vandoor. Het is dus ook
    vaak een vluchtige fraudevorm, want als eenmaal de klap is
    gevallen, maak je je snel uit de voeten. Bij symbiotische fraude –
    en dat is eigenlijk wat gevaarlijker – zie je dat er een zekere
    verwevenheid optreedt, dat bepaalde onderdelen van een branche
    meeprofiteren van de fraude. Heel simpel, wanneer je een BTW-fraude
    pleegt, kun je onder de prijs bepaalde produkten doorverkopen. En
    bepaalde andere bedrijven, de wettige bedrijven, vinden dat
    aantrekkelijk en kopen dat ook. Zij kunnen dus mede voordeel
    behalen uit de gepleegde fraude. Dat is dus een fraude die zich wat
    makkelijker innestelt en een wat duurzamer leven leidt dan de
    fraude waar ik net op doelde.
    De heer Rabbae:
    Waardoor als het ware een soort symbiose, een soort
    vervlechting ontstaat…
    De heer Van de Bunt:
    Ja.
    De heer Rabbae:
    …tussen het frauderende bedrijf en de rest van de markt. In
    welke branches komt het voor?
    De heer Van de Bunt:
    Het komt in principe in alle branches voor, de fraude.
    De heer Rabbae:
    De symbiotische fraude bedoel ik.
    De heer Van de Bunt:
    Ja, dat hangt ervan af over welke fraude wij spreken. Maar als
    het gaat om de fraude waarbij je bijvoorbeeld met de BTW een trucje
    pleegt, kun je zeggen dat in branches met een snelle omzet, met
    hoge winstmarges – dan denk ik aan de zuivel, olie,
    textielindustrie – je eerder kans op het optreden van dat soort
    fraudes hebt dan in andere branches. Je ziet ook – ik heb dat ook
    gezien met mijn fraudezaken – dat die vooral in die branches
    voorkomen.
    De heer Rabbae:
    En waarom meer in deze branches dan in andere branches?
    De heer Van de Bunt:
    Wat ik zeg. Wanneer je eenmaal een trucje hebt, wanneer je
    eenmaal partijen goederen op een scherp concurrerende manier kunt
    doorverkopen, is een branche waarin heel veel goederen omgaan of
    waarin heel veel winstmarges te halen zijn, uiteraard
    aantrekkelijker dan branches die niet aan die kenmerken
    voldoen.
    De heer Rabbae:
    Of zou dat ook komen door het feit dat in deze branches de
    concurrentie waarschijnlijk niet goed gereguleerd is, dat de
    toegang tot de markt eigenlijk niet onderworpen wordt aan een
    strenge controle en dat juist die verhoudingen wat soepeler zijn,
    wat flexibeler zijn dan op andere delen van de markt?
    De heer Van de Bunt:
    Ja. Dat hangt er helemaal van af over welke fraude wij spreken.
    Als wij over Europese Unie-fraude spreken, dan hangt dit ook weer
    sterk af van de manier waarop die markt gereguleerd wordt. Als
    bijvoorbeeld de heffingen op de import binnen de Europese Unie van
    – ik noem maar iets – meel, melkpoeder of vlees heel hoog zijn, dan
    loont het om juist in die sectoren de fraude te plegen, omdat je
    dan een grotere prijswig slaat tussen de marktprijs en je
    eigenlijke kostprijs.
    De heer Rabbae:
    Ja. Wij hebben het tot nu toe gehad over normale bedrijven die
    zich inlaten met fraude. Heeft u ook georganiseerde criminele
    groepen geconstateerd die zich op dit terrein ook
    manifesteren?
    De heer Van de Bunt:
    Ja, zeker hoor. De zaken waar ik over spreek, die achttien die
    ik heb verzameld en die naar mijn gevoel op basis van een aantal
    checks die ik heb uitgevoerd, toch een redelijk goed beeld geven
    van de fraudes die de afgelopen jaren in Nederland zijn opgespoord,
    behoren allemaal tot die categorie van de georganiseerde
    misdaad.
    De heer Rabbae:
    Kunt u een beschrijving geven welke soort organisaties of welke
    soort groepen, welke soort mensen op die terreinen actief
    zijn?
    De heer Van de Bunt:
    Ja hoor. Maar zou het niet goed zijn als ik eerst eens even zou
    vertellen wat precies de inhoud, de schade, de omvang, de
    verschijningsvormen…
    De heer Rabbae:
    Daar kom ik zo dadelijk op terug.
    De heer Van de Bunt:
    Ja, wie zijn het? Het zijn – en dat is misschien ook wel goed
    om te zeggen na gisteren, toen het aandeel van de allochtonen in de
    drugscriminaliteit zo werd benadrukt – in mijn geval alleen maar
    mannen van autochtone herkomst die fraudes plegen. De in totaal 78
    hoofdverdachten bij die achttien zaken waren autochtoon, waren van
    middelbare leeftijd, ongeveer een jaar of vijftig,
    gemiddeld…
    De voorzitter:
    Waar begint de middelbare leeftijd?
    De heer Van de Bunt:
    Ja, ik durf het nauwelijks te zeggen, zelfs niet tegen u. Laten
    wij zeggen dat ze vijftig waren.
    De voorzitter:
    Uitstekend.
    De heer Van de Bunt:
    En het zijn mensen die in heel veel gevallen ook een strafblad
    hadden. Wij hebben de justitile antecedenten nagetrokken van alle
    78. Daaruit kwam naar voren dat vier op de vijf al eerder met
    justitie in aanraking waren gekomen en n op de drie meer dan vijf
    keer. Bovendien, als u nog een cijfer wilt horen, hadden 22 van die
    78, dus ongeveer een vierde, antecedenten, dus een strafrechtelijk
    verleden, op het gebied van wapenbezit en geweld. Wat dat betreft
    maakt dat ook al iets duidelijk van de aard van de fraudeurs, dat
    zij erg in de richting komen van de georganiseerde misdaad en dat
    dit voor een deel ook drijft op de toepassing, de dreiging met
    geweld. Dat lees je ook af uit de geschiedenissen van de
    hoofdverdachten.
    De heer Rabbae:
    Ziet u ook raakvlakken met andere takken van de criminele
    sport, om het zo maar te noemen, tussen deze groepen en
    andere?
    De heer Van de Bunt:
    Nee. Op zich zelf vonden wij het wel een belangrijke
    constatering dat je niet ziet dat de fraudeurs van nu de
    drugshandelaren van vijf jaar terug waren. Dus je ziet absoluut
    geen verbindingen tussen de drugscriminaliteit, waar wij gisteren
    heel veel over hebben gezegd, en de fraude die in de studie van mij
    naar voren komt. Het zijn twee gescheiden circuits, om het maar
    eens kort uit te drukken.
    De heer Rabbae:
    En internationale verbanden in dit kader? Merkt u iets van
    samenwerking op internationaal niveau?
    De heer Van de Bunt:
    Ja, er zijn… Maar dat hangt ook af van de werkwijze, want
    soms impliceert de fraude al dat je moet samenwerken met mensen uit
    andere landen. Je ziet in veel internationale contacten, wat wij
    wel noemen, met een modern bureaucratisch begrip, “het aansturen op
    afstand”. In een aantal gevallen hebben wij gezien – dat schemerde
    zo door in de processen-verbaal – dat er sprake was van aansturing
    vanuit Hong Kong. Maar wat precies die aansturing daar op afstand
    inhield en in hoeverre er echt sprake was van een regisserende rol
    vanuit het buitenland is onduidelijk gebleven, omdat de dossiers
    daarover veel te weinig informatie boden.
    De heer Rabbae:
    Nu heeft gisteren uw collega Fijnaut gesteld dat n van de
    componenten van de definitie van zware georganiseerde
    criminaliteit, is het zich afschermen tegen de opsporingsdiensten,
    de overheid. Merkt u dat ook hier, bij deze groepen? En zo ja, hoe
    doen zij dat?
    De heer Van de Bunt:
    Er is geen afscherming in die zin dat de groepen geweld
    gebruiken tegen de overheid, fysieke dreiging. Er is wel degelijk
    sprake van intern geweld en dat met er ook wel zijn omdat anders de
    groep niet voldoet aan de definitie en zij dus ook niet door mij
    zou worden bestudeerd. Die definitie houdt in dat in alle gevallen
    sprake was van intimidatie en intern geweld en van heel weinig
    geweld gericht op de externe omgeving.
    De voorzitter:
    Wat u geweld noemt, kan dus ook intimidatie zijn. Het behoeft
    zich niet direct in daden te uiten.
    De heer Van de Bunt:
    Inderdaad, slechts in drie gevallen was er echt sprake van de
    uitoefening van fysiek geweld ten opzichte van mensen die de
    zwijgplicht wilden doorbreken. In de meeste gevallen ging het
    slechts om intimidatie en dreiging met de uitoefening van
    geweld.
    De heer Rabbae:
    Proberen deze groepen zich ook af te schermen door het
    corrumperen van overheidsdienaren?
    De heer Van de Bunt:
    Dat hebben wij inderdaad in een aantal gevallen gezien.
    De heer Rabbae:
    Welke gevallen?
    De heer Van de Bunt:
    Er zijn twee typen gevallen. In drie gevallen werd informatie
    verkregen van de politie omtrent de datum van aanhouding en aan de
    hand van de vraag of er berhaupt tegen een groep onderzoek gaande
    was. De tweede categorie gevallen betrof douaniers die een stempel
    leverden om bepaalde grensoverschrijdende fraudes mogelijk te
    maken.
    De heer Rabbae:
    Wij hebben het over de aard, de omvang en de ernst van
    criminaliteit. Als wij dit projecteren op deze groepen, rijst de
    vraag of er iets te zeggen valt over de omvang van de vermogens die
    door middel van deze activiteiten zijn verkregen.
    De heer Van de Bunt:
    Laten wij eens beginnen met de schade die deze groepen
    veroorzaken. Die schade viel niet in alle gevallen te becijferen.
    Wanneer je marktontwrichtend werkt en op die manier schade
    veroorzaakt aan bona fide bedrijven is dat moeilijk te becijferen.
    In de gevallen waarin de schade wl te becijferen viel, een
    twaalftal zaken, kwam de schade neer op 330 mln.
    De heer Rabbae:
    Schade aan wie?
    De heer Van de Bunt:
    Dat hangt af van de fraude waarover wij spreken. Als wij het
    hebben over BTW-fraude die erop neerkomt dat je de overheid laat
    uitbetalen, dan betaalt de overheid ten onrechte.
    De voorzitter:
    Dan betalen wij het allemaal, als het ware.
    De heer Van de Bunt:
    Dan betalen wij met z’n allen mee. Als wij het hebben over het
    ontlopen van heffingen van de EU die bedoeld zijn om de markt te
    reguleren, treedt er vooral schade op voor de concurrenten in een
    bepaalde branche.
    De heer Rabbae:
    Je kunt stellen dat de schade aan de ene kant overeenkomt met
    de opbrengst aan de andere kant.
    De heer Van de Bunt:
    Dat is vooral het geval bij de parasitaire vormen. In
    dergelijke gevallen is de winst voor de criminele organisatie
    automatisch het verlies van de slachtoffers. Echter, in de gevallen
    waarin de criminele groep niet alleen schade veroorzaakt maar ook
    anderen laat meeprofiteren van de gevolgen van de criminaliteit, is
    het al veel moeilijker om op een eenduidige manier de schade in
    beeld te brengen.
    De heer Rabbae:
    Welke bestemmingen krijgen de op deze wijze verkregen
    gelden?
    De heer Van de Bunt:
    Eigenlijk is dat de belangrijkste vraag die na ons onderzoek
    nog rest.
    De heer Rabbae:
    Dat zegt natuurlijk lke wetenschapper die onderzoek heeft
    verricht.
    De heer Van de Bunt:
    Wij weten niet mr dan de politie weet. Wij baseren ons bij het
    bestuderen van deze zaken op de politiedossiers en dus kunnen
    alleen daaraan conclusies worden verbonden. Overigens hebben wij in
    drie zaken wl gezien waar het geld zo ongeveer naar toe ging. Het
    werd besteed in andere bedrijven. In de overige gevallen – afgezien
    van het feit dat er sprake was van een luxueuze levensstijl of een
    investering in een tweede huis – is er weinig bekend geraakt over
    het besteden en het wegvloeien van deze middelen.
    De heer Rabbae:
    Gelet op de beschrijvingen die u gaf van deze groepen mag
    worden gesteld dat de bestemming van hun gelden waarschijnlijk in
    de stoffelijke sfeer terechtkomen. Ik denk aan onroerend goed,
    sieraden enz.
    De heer Van de Bunt:
    Daar durf ik niet op te speculeren. Wij weten het niet.
    De heer Rabbae:
    U sprak zojuist over de BTW als schadepost. In uw
    concept-rapport spreekt u ook over een BTW-carrousel. Ik weet dat
    je van een carrousel duizelig kunt worden maar wellicht kunt u dit
    toelichten. Graag kort en krachtig.
    De heer Van de Bunt:
    Daar word k dan een beetje duizelig van… Het kost mij zoveel
    moeite om de BTW-fraude mondeling uit te leggen – ik vreesde al dat
    u over de BTW-carrousel zou beginnen – dat ik voor alle veiligheid
    een flip-over heb meegenomen. Ik zal kort en krachtig uittekenen
    wat precies een BTW-carrousel is. Vervolgens zal ik hetzelfde doen
    ten aanzien van fraude door middel van het oprichten van een
    nep-bank. (Zie noten 1 en 2)
    De heer Rabbae:
    Deze complotten zijn waarschijnlijk niet mogelijk zonder
    externe medewerking, in het geval van de BTW ergens in het
    ambtelijk apparaat en in het laatste geval ergens binnen de
    banken.
    De heer Van de Bunt:
    Ja.
    De voorzitter:
    Deze gevallen hebben zich voorgedaan?
    De heer Van de Bunt:
    Ja.
    De voorzitter:
    Wat u beschrijft, heeft zich voorgedaan?
    De heer Van de Bunt:
    Ja, ja.
    De heer De Graaf:
    Met de daarbij behorende schade van 70 tot 80 mln., in de
    concrete casus?
    De heer Van de Bunt:
    Ja.
    De heer Koekkoek:
    Voor alle duidelijkheid; BTW-fraude is, neem ik aan, heel goed
    mogelijk zonder dat er sprake is van een corrupte ambtenaar bij de
    belastingdienst.
    De heer Van de Bunt:
    O, zeker. Ja.
    De heer Rabbae:
    Bedankt voor dit college, mijnheer Van de Bunt. U heeft als
    tweede element van het misbruik van vertrouwen het misbruik maken
    of gebruik maken van rechtspersonen genoemd. Kunt u dat nader
    uitleggen?
    De heer Van de Bunt:
    Wat je heel vaak ziet, is dat rechtspersonen, Nederlandse
    rechtspersonen, maar ook buitenlandse, worden gebruikt om een
    scherm op te werpen tussen degene die het feitelijke profijt trekt
    en feitelijk ook de touwtjes in handen heeft, en degene die wordt
    gedupeerd.
    De heer Rabbae:
    Hoe doet zich dat voor?
    De heer Van de Bunt:
    Heel simpel. Je doet op naam van de rechtspersoon zaken. De
    directeur-eigenaar van de rechtspersoon is iemand bij wie weinig te
    halen valt…
    De heer Rabbae:
    Van een BV bijvoorbeeld, van een besloten vennootschap?
    De heer Van de Bunt:
    Ja. Wanneer de BV schulden maakt die niet worden betaald,
    wanneer je je bijvoorbeeld schuldig maakt aan flessentrekkerij,
    weet natuurlijk de curator of de fiscus of de politie je wel te
    vinden, gaat naar de verantwoordelijke van de BV toe. En wij hebben
    sinds een paar jaar een nieuwe wet gekregen, de Wet
    bestuurdersaansprakelijkheid, die het mogelijk maakt om de eigenaar
    persoonlijk aansprakelijk te stellen voor de schulden van de BV.
    Maar wat zie je hier? Dat de man die formeel de eigenaar is, een
    schertsfiguur is; een katvanger wordt het ook wel eens genoemd. Het
    is iemand die zonder vermogen is en die men dan wel weet te vinden,
    maar bij wie men heel weinig weet te halen. Het kenmerk van
    misbruik van rechtspersonen is dat de misbruiker zich nog steeds
    achter een woud van rechtspersonen en katvangers weet te
    verschuilen. Je ziet ook dat in heel veel van de constructies bij
    het plegen van dit soort fraudes, maar ook constructies die te
    maken hebben met het witwassen van misdaadgeld, rechtspersonen een
    heel belangrijke rol spelen. Want buitenlandse rechtspersonen, om
    maar even dat punt af te maken, zijn helemaal ideaal. Je kunt
    zonder veel eisen een bepaald soort rechtspersonen in het
    buitenland, in Panama of Delaware in Amerika, oprichten. De
    gegevens worden helemaal niet geverifieerd. Je hoeft dus helemaal
    geen moeilijke toeren uit te halen om zo’n BV op te richten. In
    Nederland hebben wij dan wel een aantal eisen die aan de BV worden
    gesteld bij oprichting, maar dat kun je allemaal omzeilen. Je kunt
    dus heel makkelijk via buitenlandse rechtspersonen de dingen
    volvoeren die je ook met Nederlandse rechtspersonen…
    De heer Rabbae:
    Kunt u in dat verband iets vertellen over de handel in lege
    BV’s? Dat hoor je eigenlijk zo vaak in de media.
    De heer Van de Bunt:
    Ja.
    De heer Rabbae:
    Wat betekent dat?
    De heer Van de Bunt:
    Op zich zelf is daar niets op tegen, die handel in lege BV’s.
    Het kent ook heel normale economische toepassingen. En dat geldt
    eigenlijk voor al die dingen, dat er een heel normale, economische,
    legale kant aan zit. In de achttien zaken ben ik ook inderdaad zo’n
    man tegen gekomen, een grote onroerend-goedhandelaar die als het
    ware de BV’s op de plank had liggen, die dan door criminele
    organisaties werden gekocht en voor bepaalde doeleinden werden
    misbruikt. Dus je hebt dat wel. Op zich zelf is er dus niets mis
    met de handel in lege BV’s. Alleen heb je een bepaald type
    handelaren dat een bepaalde klantenkring heeft en veel meer in de
    criminele hoek opereert.
    De heer De Graaf:
    Ik neem aan dat het hier gaat om dezelfde soort daders als
    waarover wij het eerder hadden bij andere vormen van fraude.
    De heer Van de Bunt:
    Ja.
    De heer De Graaf:
    Die middelbare heren van autochtone herkomst?
    De heer Van de Bunt:
    Ja, ook middelbare heren.
    De heer De Graaf:
    Op mij, als volstrekte leek, maakt het de indruk dat je
    daarvoor behoorlijke kennis van de financile wereld en van de
    rechtspersonenwereld moet hebben en dus ook een behoorlijk
    opleidingsniveau. Is het ook zo dat u dat zichtbaar terug kunt
    vinden?
    De heer Van de Bunt:
    Nee. Ik wil overigens helemaal niet de ingewikkeldheid van de
    constructie bagatelliseren, maar ik denk dat het volvoeren van dit
    soort activiteiten veel meer vraagt van je persoonlijkheid. En de
    fraudeurs die wij via de dossiers hebben leren kennen, waren vaak
    charismatische mensen met een, zoals dat heet, snelle babbel. Het
    waren mensen die ook de wind eronder konden houden in de eigen
    gelederen. Dat was veel meer het profiel van de fraudeur dan dat je
    zou kunnen zeggen dat zij worden gekenmerkt door een hogere
    beroepsopleiding met speciale kennis van financieel-economische
    zaken. Wanneer je eenmaal in een bepaalde branche zit en bepaalde
    trucjes hebt leren kennen, is het best wel mogelijk om dat te doen,
    zeker als je die andere eisen hebt, als je die
    persoonlijkheidskenmerken hebt die ik zojuist schetste. Maar ik
    denk dat wij over fraude niet altijd al te ingewikkeld moeten doen.
    Vandaar ook dat ik die voorbeelden toonde. Vaak wordt daar wat
    omheen gekeken, als zou het heel ingewikkeld zijn en nauwelijks te
    begrijpen. Als je het eenmaal hebt gezien, is het volgens mij best
    wel te begrijpen en makkelijk. Je ziet ook – dan heb ik een
    voorbeeld van het ontduiken van heffingen binnen de Europese Unie –
    dat een aantal “criminelen” het trucje leerden kennen en het ook
    aan elkaar doorgaven. De groep was ook allerminst homogeen, omdat
    men zag hoe makkelijk het was. Dus ieder ging zo zijns weegs. Het
    was een soort van fragmentatiebom, die criminele organisatie.
    De heer De Graaf:
    Maar toch, ik zou niet weten hoe ik een nepbank zou moeten
    opzetten. Ik neem aan dat je daar toch enige kennis voor in huis
    moet hebben, terwijl ik me kan voorstellen dat een schip huren om
    hasj binnen te smokkelen net iets simpeler ligt. Of niet?
    De heer Van de Bunt:
    Die nepbank, waar wij net over spraken, bestaat dus ook
    helemaal niet. Je hoeft daar dus niets voor te doen. Je hoeft
    alleen maar bankcheques uit te schrijven op naam van bank X uit
    IJsland, om het zo maar eens te zeggen. Waar het op aan komt – en
    dan kom ik weer terug op dat charisma – is dat je de ander moet
    doen geloven, via allerlei subtiele benvloedingsmiddelen, dat het
    echte cheques zijn. Want het is eigenlijk, eerlijk gezegd, een
    beetje bizar. Binnen het bankwezen heb je heel grote catalogussen,
    waarin precies staat wat de banken in de wereld zijn. Deze bank
    stond niet in de catalogus. Het is dus toch wel even zaak dat je
    door middel van benvloedingsmogelijkheden toch probeert te bereiken
    dat die bank denkt dat het ontbreken van de IJslandse bank wel een
    fout in de catalogus zal zijn.
    De voorzitter:
    U sprak er daarnet over dat fraude met EU-heffingen eigenlijk
    heel makkelijk is. Hoe gaat dat dan?
    De heer Van de Bunt:
    Ja, heel makkelijk. Ik wil niet iedereen uitnodigen om het ook
    te doen. Dat zou misschien een raar effect zijn van mijn woorden.
    Bij EU-heffingen is het zo dat aan de buitengrens van de Europese
    Unie… Bijvoorbeeld als je meel uit – ik noem maar iets – Polen
    importeert en je zou op het gebied van meel een heffing moeten
    betalen als je vanuit het buitenland importeert, dan is het
    mogelijk, ook weer ter wille van de snelle voortgang van de
    economie en ook weer gebaseerd op vertrouwen, om aan de buitengrens
    te zeggen: “Die heffing betaal ik niet bij u aan de buitengrens,
    die betaal ik wel over een week, als ik in het land van bestemming
    ben gekomen, in Rotterdam of in Amsterdam. Daar, bij het
    douanekantoor, draag ik af wat ik nu eigenlijk bij u zou moeten
    afdragen.” Dat is een heel regulier, heel gewoon gebruik in de
    handelswereld, dat je belooft – je moet daarvoor ook weer
    handtekeningen zetten en formulieren invullen – dat bedrag te
    zullen aanzuiveren. Wat dan gebeurt, is dat die aanzuivering niet
    plaatsvindt. Daar komt de fiscus of de douane natuurlijk achter.
    Maar dat is ook weer typisch zo’n parasitaire, wat springerige vorm
    van fraude. Op het moment dat de controle plaatsvindt, is men
    gewoon weg. Als de fiscus na acht weken erachter komt dat het
    bedrag nog niet betaald is, wat daar geboekt stond bij die
    buitengrens, dan komt men wel op het spoor, maar dan is de vogel
    gevlogen. In zoverre is het simpel. Verder komt er natuurlijk weer
    heel veel organisatietalent aan te pas om inderdaad – want hier
    gaat het echt om produkten – om die produkten uit het buitenland in
    Nederland te krijgen. Bovendien moet je dan ook nog zien te zorgen
    dat je die produkten die dus eigenlijk zonder heffing, dus goedkoop
    op de Nederlandse markt komen, afzet. Je moet dus ook je reguliere
    contacten hebben met wettige ondernemingen en je moet je legaal
    doen voorkomen. En dat is natuurlijk een hele kunst.
    De heer Rabbae:
    Nu is het zo dat het misbruik maken van rechtspersonen, met
    name de BV’s, een bekend probleem is, al jaren. Ik heb begrepen dat
    de overheid inmiddels ook een aantal maatregelen heeft getroffen.
    Wij weten dat de statuten van zo’n BV de notaris moeten passeren.
    Er moet een verklaring van goed gedrag van de kant van justitie
    komen. De ECD, de Economische Controledienst, heeft ook een eigen
    afdeling die belast is met deze sector. Zijn deze maatregelen
    afdoende om dit misbruik tegen te gaan? Wat constateert u hiervan
    in de praktijk?
    De heer Van de Bunt:
    Op basis van de gevallen die ik heb bestudeerd – en daar wil ik
    mijn uitspraken nu op baseren – zie je dat kennelijk die
    maatregelen niet voldoende zijn geweest.
    De heer Rabbae:
    Kunt u iets zeggen over de omvang waarin deze handel, dit
    misbruik zich voltrekt?
    De heer Van de Bunt:
    Dat is heel moeilijk. Wij hebben op het WODC een paar maanden
    terug nog een poging ondernomen om de omvang van de belastingfraude
    en de fraude op het gebied van de sociale zekerheid in kaart te
    brengen, door allerlei bronnen te raadplegen. De conclusie van het
    onderzoek was dat het onderzoek eigenlijk niet is gelukt. Je kunt
    die omvang met de beschikbare bronnen niet verantwoord in kaart
    brengen. En aanwijzing overigens, als u vraagt wat nu die omvang
    van die fraude is, levert de FIOD. Die heeft in 1993 ongeveer 900
    zaken op het gebied van belastingfraude aangepakt en daar ongeveer
    950 mln. aan ontdoken belasting opgevist. Dat laat dus iets zien
    van de omvang van de problematiek. Als wij het hebben over
    bijvoorbeeld zwart geld en u zou daarvan vragen wat de omvang ervan
    is… Dat kwam overigens vanochtend nog aan de orde, die 2000
    meldingen, die overigens bij de Finpol als verdachte transacties te
    boek staan. Die 2000 meldingen waar wij vanochtend over spraken,
    waren goed voor 3 mld. Dat zijn wel wat cijfers, maar dat laat zien
    dat de omvang van fraude, de omvang van het witwassen van
    misdaadgeld waarschijnlijk heel groot is.
    De heer Rabbae:
    Wij komen thans op het punt van het witwassen, als derde
    element van het misbruik van vertrouwen in het
    financieel-economische verkeer. Is het witwassen naar uw kennis en
    inzicht op zich zelf strafbaar?
    De heer Van de Bunt:
    Nee. Ja en nee, moet ik zeggen. Het is niet strafbaar. Er is
    geen specifieke strafbepaling, zoals overigens wel in andere
    landen, die zegt dat witwassen strafbaar is. Die is er niet. Er
    zijn wel een aantal bepalingen die het mogelijk maken om witwassen
    aan te pakken. Bijvoorbeeld heling. De helingsbepaling is een paar
    jaar geleden gewijzigd. Vroeger sprak men over het hebben van
    voorwerpen. Nu zijn het goederen, als het gaat om heling. Goederen
    zijn ook geld. Het is dus nu strafbaar als je als derde profijt
    trekt via het witwassen van misdrijven die door anderen zijn
    gepleegd. Dat houdt overigens wel in – want een dief kan geen heler
    van zichzelf zijn – dat een organisatie die de eigen opbrengsten
    witwast, wat dat betreft straffeloos is, althans niet onder de
    helingsbepaling valt. Daarbij zijn zij uiteraard nog niet buiten de
    gevarenzone, voor hen dan gevarenzone. Via de Algemene wet
    rijksbelastingen, ik meen artikel 68 van de AWR, kun je zeggen dat
    zij de inkomsten die zij hebben uit misdaad, niet opgeven aan de
    belastingdienst. En dat is een strafbaar feit. In het volvoeren van
    de activiteiten om misdaadgelden wit te wassen, vindt zoveel
    valsheid in geschrifte plaats dat de officier van justitie meestal
    voldoende aanknopingspunten heeft om het witwassen aan te
    pakken.
    De heer Rabbae:
    Is het witwassen een ernstig probleem of is het een symptoom
    van de georganiseerde criminaliteit? Is het een probleem op zich of
    is het een afgeleide van?
    De heer Van de Bunt:
    Tot voor kort werden het misdaadgeld en het witwassen gezien
    als een staartje van het eigenlijke probleem. In de visie van velen
    ging het primair om de drugsfeiten en niet zozeer om de
    drugsgelden. Ik denk dat nu bij steeds meer mensen het besef
    doordringt dat niet de drugs voor de samenleving het grootste
    probleem zijn, ook al vormen zij natuurlijk wel een belangrijk
    volksgezondheidsprobleem, maar dat vooral de illegale opbrengst een
    wezenlijk probleem is. Ik zou dit dan ook zeker niet willen zien
    als een afgeleide, een symptoom van het eigenlijke probleem.
    Gisteren werd hier al gezegd dat wij eigenlijk niet weten hoe groot
    dat zwarte gat is. Als wij niet weten hoeveel misdaadgeld er in de
    samenleving in omloop is, kunnen wij ook niet gerust achterover
    leunen en zeggen: het valt wel mee met de georganiseerde misdaad.
    Het is een belangrijk probleem dat veel aandacht vergt.
    De heer Rabbae:
    In uw concept-rapport onderscheidt u een aantal fasen in het
    proces van het witwassen. Kunt u die verduidelijken?
    De heer Van de Bunt:
    Er zijn methoden, die je in de dossiers en in de gesprekken met
    politie en fiscus tegenkomt, die niets met witwassen te maken
    hebben maar wl bijzonder effectief werken bij het wegsluizen van
    misdaadgeld. Al eerder gaf ik aan dat het lang niet altijd nodig is
    om misdaadgeld wit te wassen. Als er elders geen controle is op de
    herkomst van geld, behoeft men niet wit te wassen.
    De voorzitter:
    Met andere woorden: exporteren naar Turkije of Marokko is geen
    witwassen meer.
    De heer Van de Bunt:
    Neen. Dat gebeurt fysiek, met koffers, met geld letterlijk op
    de rug van mensen, maar ook met gewone overboekingen via banken.
    Een bijzonderheid is dat je bij het wegsluizen naar Marokko en
    Turkije de rol hebt van de zogenaamde REP-offices, die een soort
    dependances zijn van buitenlandse banken. Ze zijn in de afgelopen
    jaren vaak misbruikt voor het overboeken, via verzamelrekeningen
    van die REP-offices bij gewone Nederlandse banken, van geld van
    Nederland naar Turkije en Marokko.
    De voorzitter:
    Dat gebeurt via de verzamelrekening zodat niet terug te vinden
    is om wiens geld het gaat. Ik dacht dat die praktijk nu was
    beindigd.
    De heer Van de Bunt:
    Er is nu een scherper toezicht van DNB. In de kranten is wel
    gesteld dat er sprake zou zijn van een nieuwe maatregel die een en
    ander niet meer mogelijk zou maken maar daar is geen sprake van.
    Wat ze deden mocht al niet en wat DNB nu doet, is scherper op dat
    gedrag toezien. Daardoor mag je hopen dat die REP-offices wat
    minder worden gebruikt voor het wegsluizen van dit geld.
    De heer Rabbae:
    Kwam datgene wat zij deden neer op het brengen van crimineel
    geld onder anonieme of collectieve rekeningen?
    De heer Van de Bunt:
    Op de rekening van het kantoortje zelf, zodat niet meer te
    traceren viel van wie dat geld afkomstig was. De miljoenen gingen
    dan in n keer over, via een gewone reguliere Nederlandse bank naar
    een buitenlandse bank.
    De heer Rabbae:
    Dat mag nu niet meer van DNB.
    De heer Van de Bunt:
    Neen, nu moeten mensen op eigen naam overboeken.
    De heer Rabbae:
    Heeft de MOT-wetgeving enig effect gehad in Nederland zodat je
    op grond daarvan kunt zeggen dat het criminele geld naar het
    buitenland gaat, met name naar Belgi?
    De heer Van de Bunt:
    U moet Belgi niet onderschatten. Ook daar heeft men zijn
    MOT-regels. De ervaringen die hiermee zijn opgedaan, zijn nog niet
    ruim. De wet is immers pas per 1 januari van het vorige jaar
    ingevoerd. Het is moeilijk om nu al over verplaatsingseffecten te
    spreken. Het vorige jaar kwamen er van de banken 23.000 meldingen
    van ongebruikelijke transacties binnen. De wet werkt dus wel. Een
    van de zaken waarop ik tijdens het onderzoek ben gestuit, is het
    verschijnsel van het ondergronds bankieren. Als reactie op de
    stringentere controle op het Nederlandse bancaire stelsel, vindt er
    een soort vlucht in de ondergrondse economie plaats. Er zijn mensen
    die als informeel bankier gaan functioneren en die ervoor zorgen
    dat het geld op de gewenste plaats terechtkomt. Dit fenomeen heeft
    men ook in Amerika gezien als reactie op de stringentere controle
    in het financieel-economische stelsel. In een dergelijke situatie
    heb je heleml geen grip meer op de gang van zaken. Als dat gebeurt,
    wordt de overheid tandeloos.
    De heer Rabbae:
    Gisteren heeft uw collega Fijnaut gesteld dat de autochtone
    criminele groepen waarschijnlijk voornamelijk in Nederland
    investeren. Zou je kunnen zeggen dat, als gevolg van de
    verscherping van de wetgeving in Nederland, het criminele geld van
    autochtone groepen toch naar het buitenland gaat,
    noodgedwongen?
    De heer Van de Bunt:
    Dat durf ik niet te zeggen omdat er nog andere manieren zijn om
    te ontkomen aan de controle in Nederland en tch in Nederland te
    investeren. Het is een wat ingewikkeld verhaal, maar je hebt
    tegenwoordig ook het misbruik van het economische eigendom. Je hebt
    het juridische en het economische eigendom. Als voorbeeld noem ik
    ouders die het huis op naam van hun kind laten zetten. Ze blijven
    zelf de economische eigenaar maar in formele zin is het kind de
    eigenaar. Zo zijn er nog meer heel gewone toepassingsmogelijkheden
    van deze scheiding. Welnu, tegenwoordig zie je dat criminele
    groepen deze toepassingsmogelijkheden hebben ontdekt. Je kunt het
    onroerend goed als juridisch eigendom zetten op naam van een
    strofiguur of een legaal ogende onroerend-goedexploitant. Dat kan
    als een mooie faade werken. Feitelijk bezit jij zelf de panden. Dit
    is een mooie manier om je misdaadgeld te investeren. De algemene
    conclusie is dat naarmate de controle stringenter wordt, het voor
    criminele organisaties minder aantrekkelijk wordt om hun naam te
    zien in bijvoorbeeld het hypotheekregister of het kadaster. Het
    wordt dan aantrekkelijker om het onroerend goed op naam van anderen
    te hebben en zelf feitelijk, via het economisch eigendom, het
    eigendom te hebben.
    De heer Rouvoet:
    U zei eerder dat er een aantal landen is waar witwassen als
    zodanig wl afzonderlijk strafbaar is gesteld. Kunt u ons een
    indicatie geven? Is Nederland een uitzondering? Lopen wij op dit
    punt achter? Heeft u aanwijzingen dat het ontbreken van een formele
    strafbaarstelling van witwassen in Nederland voor criminele groepen
    een aantrekkelijke factor is, zodat zij hier hun activiteiten
    ontplooien?
    De heer Van de Bunt:
    Over de internationale situatie kan ik niets zeggen. Ik heb
    geen overzicht van wat hierover in alle wetboeken van strafrecht
    over de hele wereld is gesteld. Ook uw andere vragen kan ik niet
    beantwoorden. Het lijkt mij verstandig om wat dit betreft niet te
    gissen.
    De voorzitter:
    Kunnen wij dit onderwerp afsluiten met de conclusie dat hoe
    meer controle er komt, hoe minder zichtbaar de zwaar criminele
    wereld wordt?
    De heer Van de Bunt:
    Ja. Dat lijkt mij een belangrijke conclusie want vaak wordt er
    in termen gedacht van confrontatie, criminele groeperingen die zich
    gaan innestelen en de rechtsstaat gaan gebruiken voor hun
    doeleinden. Wat je hier ziet, is eigenlijk precies de omgekeerde
    trend, in de vorm van toenemende verwijdering. De organisaties
    schuwen de confrontatie en gaan bijvoorbeeld via het ondergronds
    bankieren en via het economisch eigendom op een heel eigen manier
    het vermogensbezit en het financile verkeer regelen. Ik denk dat
    dit even bedreigend voor de rechtsstaat is omdat dit letterlijk een
    ondermijning inhoudt. Hierdoor ontstaat een eigen parallel
    circuit.
    De voorzitter:
    Kunt u aangeven wat in uw ogen van de totale
    fraudecriminaliteit die wij in Nederland aantreffen, het onderdeel
    is van de georganiseerde misdaad die daarvan zijn hoofdberoep maakt
    en die intimidatie niet schuwt? Is dat bij benadering te
    zeggen?
    De heer Van de Bunt:
    Neen, daar durf ik niets over te zeggen. Ik durf alleen te
    zeggen dat “mijn” zaken in totaal 330 mln. aan schade hebben
    opgeleverd. Dat was overigens een voorzichtige berekening; het
    waren achttien zaken. Wat nadere gegevens omtrent de omvang van de
    fraude in Nederland betreft, heb ik al gezegd dat WODC een poging
    heeft gedaan maar niet is geslaagd. Die gegevens hebben wij niet en
    dus kan deze vraag niet exact worden beantwoord.
    De voorzitter:
    Wellicht kunnen wij twee andere conclusies trekken. Er schijnt
    weinig verband te bestaan tussen de gevallen die u heeft onderzocht
    en het drugsgeld waarover wij gisteren spraken.
    De heer Van de Bunt:
    Dat klopt.
    De voorzitter:
    Waar wij gisteren minder spraken over innesteling in de
    economie in de zin van investeringen in Nederland zelf, kan dat
    hier natuurlijk veel mr aan de hand zijn.
    De heer Van de Bunt:
    Ja.
    De voorzitter:
    Dat zijn de conclusies die wij kunnen trekken. Het lijkt mij
    goed om vervolgens over te gaan naar een ander onderwerp, het
    onderzoek dat u verricht naar de specifieke beroepsgroepen van
    advocaten, notarissen, belastingadviseurs en accountants. U spreekt
    in het kader van dit onderzoek over “verwijtbare betrokkenheid”.
    Wat houdt dit begrip in?
    De heer Van de Bunt:
    Misschien is het goed, eerst uit te leggen wat niet-verwijtbare
    betrokkenheid is. Eigenlijk is elke notaris betrokken bij
    georganiseerde misdaad. Beter gezegd: hij is altijd betrokken bij
    een rechtspersoon die…
    De voorzitter:
    Ik kan dit, met het oog op de notarissen, bijna niet laten
    passeren. Dit mag geen misverstand wekken: “Elke notaris is
    betrokken bij georganiseerde misdaad.”. Dat staat dan morgen in de
    krant: “Professor Van de Bunt: Elke notaris… Zo is het toch
    niet?
    De heer Van de Bunt:
    Neen. Juist daarom probeer ik uit te leggen hoe belangrijk het
    is om onderscheid te maken tussen betrokkenheid en verwijtbare
    betrokkenheid. Betrokken ben je als juridische dienstverlener
    altijd, maar als je niet weet dat je wordt misbruikt, bijvoorbeeld
    bij de oprichting van rechtspersonen, valt het je niet euvel te
    duiden en kan er niet over verwijtbare betrokkenheid worden
    gesproken. Er is sprake van verwijtbare betrokkenheid wanneer je
    willens en wetens – het is de strafrechtelijke variant – meewerkt
    aan de volvoering van misdadige activiteiten. Als je als notaris
    weet dat de BV die bij jou wordt opgericht, zal worden gebruikt
    voor criminele doeleinden en daarvoor ook wordt opgericht, ben je
    in mijn definitie verwijtbaar betrokken. Zo’n geval ben ik
    tegengekomen: een notaris die wist wat hij deed. Er is nog een
    tweede variant van verwijtbare betrokkenheid. Wat mij betreft
    blijft dit niet beperkt tot strafrechtelijke betrokkenheid. Er is
    ook een andere, wat moeilijker af te palen zone waarin je vrije
    beroepsbeoefenaars kunt verwijten dat ze nalatig of onzorgvuldig
    zijn geweest. Waar ze het vermoeden hadden meten hebben dat er iets
    niet klopte, hebben ze toch hun diensten verleend. Ze hebben niet
    doorgevraagd en ze hebben niet geweigerd om hun diensten te
    verlenen. Het in strijd handelen met het zorgvuldigheidsbegrip is
    een element van mijn definitie. Als voorbeeld noem ik een advocaat
    die wordt gevraagd om een bepaalde procedure te voeren met
    betrekking tot een bepaalde som geld. Hij kan weten dat er met dat
    geld iets loos is maar laat na om te verifiren of wat zijn clint
    hem zegt wel klopt. Die advocaat is volgens mijn definitie
    verwijtbaar betrokken bij die handeling.
    De voorzitter:
    Zolang het geen geld is waarmee de clint de rekening van de
    advocaat betaalt…
    De heer Van de Bunt:
    Dat is een heel nder probleem.
    De heer Rabbae:
    Waarom zijn deze vrije beroepen aantrekkelijk voor de
    criminaliteit?
    De heer Van de Bunt:
    De twee belangrijkste groepen, de notarissen en de advocaten,
    vervullen een belangrijke faciliterende functie. Ze
    vergemakkelijken het plegen van misdrijven omdat ze de
    deskundigheid hebben, de expertise, die nodig is om er bijvoorbeeld
    achter te komen hoe geld het beste kan worden weggesluisd. Maar er
    is nog wat anders. Belangrijk is ook dat de vrije beroepsbeoefenaar
    een verschoningsrecht heeft en een geheimhoudingsplicht heeft. Al
    wat er gebeurt in de relatie met zijn clint is beschermd. En al wat
    er ook gegeven wordt in die relatie, wat er wordt overgedragen, is
    beschermd. Het notariskantoor is dus een mooie vluchtheuvel voor
    criminele organisaties. Het is eigenlijk, zou je kunnen zeggen, in
    sommige gevallen, de perfecte dekmantel voor bepaalde criminele
    activiteiten. Daar speelt ook nog een rol bij dat de advocaat en de
    notaris, als je die in de arm neemt en als hij voor jou dingen
    doet, een aureool heeft – met name de notaris heeft dat nog steeds
    – van onkreukbaarheid, van eerlijkheid. Als het nu weer gaat om dat
    misbruik van vertrouwen, is een notaris toch een heel mooi
    uithangbord, een mooie partner om vertrouwen te wekken in de
    constructies die je wilt voltooien. Ook die rol spelen ze dus.
    De heer Rabbae:
    Is naar uw inzicht dat verschoningsrecht absoluut van karakter
    of kan het op een gegeven moment ook opgeheven worden?
    De heer Van de Bunt:
    Juridisch gezien – en zo gebeurt het ook feitelijk – is het
    verschoningsrecht niet absoluut. Wanneer een notaris, als dat
    aangetoond kan worden, niet meer in zijn hoedanigheid van notaris
    heeft gehandeld, wanneer aantoonbaar is dat hij zelf ook criminele
    handelingen heeft verricht, kan hij ook geen aanspraak maken op het
    verschoningsrecht. Maar kom daar eerst maar eens achter. Wanneer
    een notaris een beroep doet op zijn verschoningsrecht, moet een
    rechter, die daar wel doorheen wil breken, wel van hele goede huize
    komen. Hij moet dan heel veel aanwijzingen hebben dat er met die
    notaris iets loos is. Maar het gebeurt. Er zijn huiszoekingen op
    notariskantoren en advocatenkantoren. Op zich zelf is het dus niet
    absoluut, maar het is wel een heel belangrijk scherm. Het is wel
    een belangrijke bescherming.
    De heer Rabbae:
    Nu hebben zowel de advocaten als de notarissen een eigen
    tuchtrechtspraak, een eigen corrigerend rechtssysteem om juist het
    ambt te behouden, als het gaat om de eer en het respect. Ik neem
    aan dat juist dit rechtssysteem ook aandacht schenkt aan de
    verwijtbare betrokkenheid, zoals u zegt, van advocaten en
    notarissen bij criminele organisaties.
    De heer Van de Bunt:
    Ja. Binnen het tuchtrecht zou je… Ik heb net gezegd dat je de
    niet-strafrechtelijke variant van de verwijtbare betrokkenheid dus
    ook niet via het strafrecht kunt aanpakken. Maar daar zou een
    gelegenheid liggen, een mogelijkheid liggen voor het tuchtrecht om
    op te treden.
    De heer Vos:
    Verwacht u daar veel van? Het zit toch in een n-twee-relatie.
    Het gaat dan eigenlijk tussen de clint en de advocaat en/of de
    accountant. En die hebben beiden geen belang om de tuchtrechter in
    te schakelen.
    De heer Van de Bunt:
    Ja, dan komen wij op n van de onderzoeksgegevens. Maar dan past
    eigenlijk een heel verhaal van hoe ik dat onderzoek heb aangepakt.
    Hoe heb ik nu kunnen zien in hoeverre er sprake was van verwijtbare
    betrokkenheid in zo’n vertrouwensrelatie? Hoe heb ik dat etiket
    erop kunnen plakken? Misschien is het goed als ik iets zeg over
    mijn aanpak. Vervolgens kan ik ook iets vertellen over de
    mogelijkheden van het tuchtrecht om dit te redresseren, om daarop
    te reageren. Het komt er eigenlijk heel simpel op neer dat ik een
    aantal bronnen heb aangeboord. De Finpol is al genoemd. Dat is dat
    formuliertje van mijnheer Wilzing. De Finpol is de financile
    politie, die achter het meldpunt ongebruikelijke transacties zit en
    ook de gevallen registreert waarin notarissen en advocaten op een
    verdachte manier betrokken zijn bij financile transacties. Ik heb
    in die bron gevist. Ik heb ook in de lokale studies die wij hebben
    verricht in Amsterdam, Arnhem, Enschede en Nijmegen zoveel mogelijk
    zaken proberen te vinden. Ook in die achttien fraudezaken van mij
    heb ik bekeken in hoeverre er sprake is van verwijtbare
    betrokkenheid. Zo is er nog een andere bron geweest die ik heb
    gebruikt. Dat is de landelijke CID. Dat is weer een aparte bak
    waarin meldingen vanuit de regionale criminele
    inlichtingendiensten, die belangrijk worden geacht, worden
    verzameld. Al die bronnen te zamen leverde wat de advocaten betreft
    een aantal van 25 gevallen van verwijtbare betrokkenheid op. De
    notarissen ongeveer 12. Ik zeg ongeveer, in beide gevallen, omdat
    de telling tot dusverre een tussenbalans is. Ik wil nog wat verder
    gaan in het zoeken van zaken, nog andere bronnen aanboren.
    De voorzitter:
    Waar wij gemerkt hebben, gisteren met de heer Wilzing, dat wij
    precies moeten weten waar wij het over hebben, toen wij het hadden
    over zijn lijst van advocaten en notarissen, concludeer ik op dit
    moment dat u uit deze verschillende gegevens een mogelijke
    betrokkenheid, die in uw definitie verwijtbaar zou zijn, van deze
    personen heeft gevonden en dat wij het definitieve resultaat nog
    moeten zien in uw eindrapportage, om het even precies te
    zeggen.
    De heer Van de Bunt:
    Zo bescheiden zou ik nu ook weer niet willen zijn. Ik heb niet
    zo maar alle gevallen die in het Finpol-bestand zaten overgenomen.
    Integendeel. Ik heb van de achttien notarissen die daarin
    voorkwamen, slechts vijf gebruikt. Ik heb mij dus wel beperkt tot
    de harde gevallen. De bronnen die ik tot dusverre heb gebruikt, heb
    ik goed bekeken. Over die zaken dus geen misverstand meer. Het
    enige is – en daarom spreken wij ook van een ondergrens – dat het
    er in de definitieve versie wat meer kunnen worden, omdat ik nog
    wat andere bronnen wil gaan aanboren. Ik weet niet of u voorbeelden
    wilt horen, als u daarover twijfelt, wat het voor gevallen
    zijn.
    De voorzitter:
    Nee. Ik twijfel niet, maar het zou goed zijn als u zegt wat de
    aard is van die verwijtbare betrokkenheid, wat u bent tegengekomen,
    ook afgezet tegen het onderzoek dat u heeft gedaan binnen de Orde
    van Advocaten en de Broederschap van Notarissen.
    De heer Van de Bunt:
    Wat ik ook heb gedaan – en dat is een antwoord op de vraag van
    mijnheer Vos – is dat ik ook de tuchtrechtspraak van de afgelopen
    vier jaar heb bekeken. Dat wil zeggen: alle zaken die in hoger
    beroep hebben gespeeld, zowel bij de advocaten als bij de
    notarissen, heb ik allemaal doorgenomen, om te kijken of ik de
    voorvallen die ik uit die andere bron vond, ook daar aantrof en of
    ik misschien mogelijkerwijs nog meer voorbeelden zou vinden. Een
    belangrijke constatering is dat ik de voorvallen die ik aantrof in
    die andere bronnen, niet of nauwelijks tegenkwam in de twee
    tuchtrechtspraakbronnen. Dat betekent – ik moet daar wel wat
    voorbehoud bij maken, want ik heb dus alleen maar de
    hoger-beroepszaken bekeken – dat kennelijk het tuchtrecht niet alle
    gevallen bestrijkt, niet alle gevallen berecht, om het zo maar eens
    te zeggen, die ik in andere bronnen heb gevonden en bestempeld als
    verwijtbare betrokkenheid. Heel anders geformuleerd, je zou je de
    vraag kunnen stellen of het tuchtrecht wel adequaat is – want het
    gaat toch om de ergere, grotere gevallen van misstappen van
    advocaten en notarissen – om die aan te pakken. Ik heb daar ook wel
    verklaringen voor. Want hoe wordt het tuchtrecht geactiveerd?
    Meestal door een klager, een clint of een collega-advocaat, die
    vindt dat een advocaat onbehoorlijk heeft gehandeld. In de gevallen
    van verwijtbare betrokkenheid waar wij over spreken, is er geen
    klager en is er niet iemand die daar weet van heeft. Wat dat
    betreft wordt het tuchtrecht op een te beperkte manier gevoed, zou
    je bijna kunnen zeggen.
    De heer De Graaf:
    Zou je kunnen zeggen dat het tuchtrecht vooral over de bonafide
    advocaten en notarissen is?
    De heer Van de Bunt:
    In de gevallen die ik heb gezien, was het soms inderdaad
    beslissen op de vierkante centimeter. Dat ging over declaraties en
    over dingen die, in het licht althans van de problemen die ik zag,
    van minder belang leken.
    De heer Koekkoek:
    De gevallen van verwijtbare betrokkenheid. Gaat het daarbij om
    vermoedelijk strafbare feiten?
    De heer Van de Bunt:
    Ja, misschien wel, misschien niet. Kijk, ik registreer wat ik
    zie. Ik heb ook niet precies een etiket willen plakken van “dit is
    strafrechtelijk” of “dat is niet strafrechtelijk”. Maar laat ik een
    voorbeeld geven. Misschien dat het dat wat duidelijker wordt. Laat
    ik een voorbeeld geven uit de advocatuur, uit de
    strafrechtadvocatuur. Daar ben ik een aantal gevallen van
    tegengekomen. Een geval van een advocaat – over de feiten hoeven
    wij niet meer te twisten, die staan vast; dat zijn dus geen
    geruchten – die zich opdringt en een clint wil verdedigen, die
    eigenlijk helemaal niet door die advocaat verdedigd wil worden, en
    een clint, de verdachte die vastzit, die ook tegenover de politie
    heeft verklaard schoon schip te willen maken. Hij is een onderdeel
    van een grote heroneorganisatie. Hij wil daaruit stappen. Hij wil
    schoon schip maken. Maar dan? Dan komt de rechtshulpverlener en het
    gedrag van de verdachte is na het vertrek van de advocaat
    veranderd. Hij weigert verder verklaringen af te leggen. Dat is
    heel duidelijk een geval waarin een verdachte door een advocaat
    onder druk is gezet – een advocaat die eigenlijk namens iemand
    anders kwam en niet voor zijn clint kwam – om te zwijgen. Dat is
    een voorbeeld uit de strafrechtelijke praktijk. Ik heb overigens
    meer voorbeelden uit de civiele advocatuur, dus de
    niet-strafrechtelijke kant van het werk van de advocaat;
    voorbeelden van advocaten die uitvoeringshandelingen verrichten in
    het kader van het witwassen van misdaadgeld. Heel concreet: die
    bijvoorbeeld een Engelse “limited” oprichtte, een bankrekening in
    Luxemburg voor die rechtspersoon oprichtte, persoonlijk het geld op
    de bankrekening stortte van die limited en dan een soort van “loan
    back”-constructie bedacht, zodat de criminele organisatie het geld
    dat eigenlijk van haar was en via die omweg weer in Nederland kwam,
    als ware het een lening in ontvangst kon n emen. Dus iemand die
    uitdacht en zelf de uitvoeringshandelingen volbracht.
    De heer Koekkoek:
    Bent u tegengekomen dat notarissen valse akten opmaakten ten
    behoeve van bijvoorbeeld criminele organisaties?
    De heer Van de Bunt:
    Nee, dat ben ik niet tegengekomen.
    De heer Rabbae:
    In het kader van uw definitie van verwijtbare betrokkenheid van
    advocaten met criminele contacten zegt u, dat als het tuchtrecht
    effect zou kunnen hebben, je een klager moet hebben en dat dit in
    dit geval niet zo is. Zou je in dit verband de officier van
    justitie toegang tot die klachtenprocedure moeten verschaffen?
    De heer Van de Bunt:
    Nu vraagt u mij eigenlijk naar een persoonlijke opvatting. Wat
    ik signaleer, is dat het tuchtrecht niet de zaken bereikt die het
    zou moeten bereiken, dat het tuchtrecht er is voor de wat meer
    subtielere conflicten tussen de advocaten en niet voor de ernstige
    gevallen, om het nu eens heel scherp te zeggen. Wat je eraan zou
    moeten doen om dit te herstellen, daar heb ik gewoon een
    persoonlijke opvatting over die ik ook best kwijt wil, maar die
    niet echt gebaseerd is op onderzoek. Mijn persoonlijke opvatting is
    dat het goed zou zijn als dat tuchtrecht ook gevoed wordt door de
    officier van justitie. Waarom zou je de officier van justitie niet
    ook, maar dan via de deken, toegang kunnen geven tot de
    tuchtrechtspraak?
    De voorzitter:
    Dus de officier van justitie, via de deken van de Orde van
    Advocaten, die dit ambtshalve zou moeten doen dan wel via de
    Broederschap van Notarissen?
    De heer Van de Bunt:
    Ja. Ik moet erbij zeggen dat binnen beide beroepsgroepen op dit
    moment belangrijke ontwikkelingen plaatsvinden. Men ontwerpt codes.
    Men is bezig met het versterken van de weerbaarheid ten opzichte
    van dit soort criminele verleidingen, om het zo maar eens te
    zeggen. Ik denk dat het ook heel verstandig zou zijn om dit proces
    van bezinning en maatregelen niet te doorkruisen door met een
    nieuwe strafbepaling te komen, maar om dit proces te versterken via
    die officier van justitie die via de deken zou kunnen
    optreden.
    De heer Rabbae:
    Begrijp ik het goed dat de Broederschap van…
    De heer Van de Bunt:
    Sorry, om mijn verhaal af te maken. Ik geloof dus erg in een
    tuchtrechtelijke oplossing van de problemen. Dus de constatering
    die ik doe, dat het tuchtrecht te kort schiet, mag niet leiden tot
    de conclusie dat het tuchtrecht onder alle omstandigheden
    ongeschikt zou zijn. Ik denk dat het probleem vooral zit in de
    toegang tot het tuchtrecht. En dat vervolgens het tuchtrecht een
    geschikt middel is om orde op zaken te stellen binnen de
    beroepsgroep.
    De heer Rabbae:
    Begrijp ik goed dat de Koninklijke Broederschap van Notarissen
    in het kader van een zelfregulering ermee ingestemd heeft om een
    soort eigen meldplicht in acht te nemen in de richting van de CRI,
    de Centrale Recherche- en Informatiedienst?
    De heer Van de Bunt:
    Ja, maar dat is wel via heel veel filters. Er is een
    vertrouwensarts… Nee, vertrouwensnotaris ingesteld die als een
    soort filter werkt. Een notaris die iets niet vertrouwt of ergens
    mee zit, zijn diensten heeft geweigerd aan een clint en vindt dat
    voorkomen moet worden dat de clint nu naar een ander loopt, omdat
    het een ernstig geval is, kan zijn ervaringen kwijt bij een
    vertrouwensarts…
    De voorzitter:
    Vertrouwensnotaris.
    De heer Van de Bunt:
    Ja, vertrouwensnotaris. En in dat overleg met de
    vertrouwensnotaris kan dan worden besloten om de zaak te melden aan
    de CRI.
    De heer Rabbae:
    U noemt enkele advocaten die – zo blijkt uit uw gegevens –
    verwijtbaar betrokken zijn geweest bij georganiseerde misdaad. Er
    zijn 7000 advocaten in Nederland. Welke conclusie trekt u
    hieruit?
    De heer Van de Bunt:
    De conclusie is eigenlijk aan u. Ik presenteer de feiten: 25
    advocaten verwijtbaar betrokken. We hebben 7000 advocaten. Ik heb
    uitgelegd wat mijn bronnen zijn en dus kent u de beperkingen en het
    voorbehoud met betrekking tot dat aantal. Mijn conclusie zou zijn:
    het is mr dan incidenteel. Ik zou niet weten welke andere uitspraak
    ik hierover zou kunnen doen.
    De voorzitter:
    U werkt met het begrip “verwijtbare betrokkenheid”. Hoe wilt u
    dat abstract definiren?
    De heer Van de Bunt:
    “Verwijtbare betrokkenheid” is ten eerste willens en wetens –
    je bent volledig op de hoogte van de criminele intenties –
    meewerken. Een volgend element is dat je ernstig tekort bent
    geschoten in een bepaald soort zorgvuldigheid die je zou moeten
    betrachten. Je had moeten weten dat het geld of de bedoelingen van
    de clint, de dienst die hij vroeg, niet bona fide waren. Je had
    moeten weten dat je je, door het verlenen van je juridische dienst,
    schuldig maakte aan het meewerken aan of afschermen van criminele
    activiteiten.
    De voorzitter:
    Hoe maakt u het onderscheid tussen de normale relaties tussen
    advocaten en notarissen enerzijds en clinten anderzijds en andere
    zaken?
    De heer Van de Bunt:
    De gevallen die ik ben tegengekomen, zijn niet “normaal”. Ze
    zijn evident niet normaal. Ik kan wel meer voorbeelden geven, maar
    het zijn vaak activiteiten die eenvoudigweg niet passen bij een
    advocaat. Het past toch niet dat een advocaat enkele miljoenen van
    een clint gaat “afstorten” – zo heet het in het jargon – in
    Luxemburg? Het kn toch niet dat een advocaat dergelijke dingen
    doet? Wat zich verder afspeelt in het kader van de normale
    juridische dienstverlening tussen advocaat en clint, onttrekt zich
    aan mijn waarneming. Het is moeilijk om te beoordelen in hoeverre
    de advocaat bijvoorbeeld in zijn processuele bijstand dingen doet
    die niet kunnen, maar hier zie je zeer duidelijk dat hij over de
    grenzen heengaat van wat een advocaat normaal doet. Hij verricht
    zulke irreguliere, onregelmatige werkzaamheden dat het wel
    duidelijk is dat er iets loos is.
    De voorzitter:
    Maar de oplossing zit volgens u niet in een wettelijke
    verandering met betrekking tot het verschoningsrecht en de
    geheimhoudingsplicht. U denkt eerder aan een verbetering van de
    tuchtrechtprocedure voor zover het erom gaat dat de beroepsgroepen
    zlf vaststellen wat een goed notaris of advocaat betaamt en daaraan
    ook een sanctie verbindt, namelijk het schrappen van het tableau,
    zoals dat heet.
    De heer Van de Bunt:
    Ja, al moet ik ten aanzien van het verschoningsrecht wel zeggen
    dat geconstateerd kan worden dat zowel de advocaat als de notaris
    steeds verder gaat bij de uitbreiding van zijn dienstverlening. Van
    de notaris hebben wij het beeld van de klassieke beroepsbeoefenaar
    die authentieke akten verlijdt, maar ook hij houdt zich nu onder
    bepaalde omstandigheden bezig met commercile dienstverlening. De
    onpartijdige, die ineens van pet verwisselt en ook commercile
    adviezen geeft. Het is een persoonlijke mening, maar ik vind het
    onverstandig als deze beroepsbeoefenaren zich op deze manier op
    commercieel glad ijs gaan begeven. In elk geval mag bij de
    uitbreiding van dergelijke werkzaamheden het verschoningsrecht niet
    uitgerekt. Immers, dat verschoningsrecht is ooit bedoeld geweest
    voor de klassieke beroepsuitoefening. Daarmee dienen de
    vertrouwelijkheid van de relatie en de geheimhouding te worden
    gegarandeerd, op dat iedereen een onbelemmerde toegang heeft tot
    deze dienstverlening. Als de notaris veel mr gaat doen, zie ik niet
    in waarom dat verschoningsrecht mee moet rekken met de uitbreiding
    van de werkzaamheden.
    De heer De Graaf:
    Mijnheer Van de Bunt, bent u nu ook advocaten tegengekomen in
    uw onderzoek die echt, zoals zij dat noemen, als consiglieri
    werken, als de juridische adviseur van een criminele organisatie,
    en die daar deel van uitmaken?
    De heer Van de Bunt:
    Ik ben enkele advocaten tegengekomen die inderdaad meer dan
    eens verwijtbaar betrokken waren bij bepaalde handelingen van
    criminele organisaties, van wie je moet vermoeden dat zij dus
    kennelijk in dienst van zo’n organisatie werkzaam zijn. Ik heb daar
    een aantal voorbeelden van aangetroffen.
    De heer De Graaf:
    Ziet u een ontwikkeling daarin?
    De heer Van de Bunt:
    Nee, het is heel gevaarlijk… Overigens moet ik daar
    onmiddellijk bij aantekenen dat de voorbeelden die ik heb gevonden
    – die 25 en die 12 – betrekking hebben op de periode
    1990-1995.
    De voorzitter:
    Het is cumulatief.
    De heer Van de Bunt:
    Dat ben ik vergeten te vertellen. Het is, zoals dat heet,
    cumulatief. Maar als u vraagt over de toename… Ik heb geen
    nulmeting verricht in 1985 om nu te constateren dat het veel meer
    is dan toen.
    De heer De Graaf:
    Maar even voor de helderheid. Is het zo dat de notaris een
    ambtsplicht heeft om akten te ondertekenen, als bijvoorbeeld een
    huis in eigendom overgaat?
    De heer Van de Bunt:
    Ja.
    De heer De Graaf:
    Zelfs al zou hij dat niet willen, als hij denkt dat het niet
    deugt?
    De heer Van de Bunt:
    Ja. Dat is het bijzondere van een notaris. Dat brengt hem ook
    in een heel moeilijke positie. Hij heeft, zoals dat heet, een
    ministerieplicht. Zijn wettelijke tussenkomst is voorgeschreven om
    bepaalde handelingen, bijvoorbeeld de overdracht van onroerend
    goed, te kunnen verwezenlijken. Hij moet dus eigenlijk diensten
    verlenen, want als hij dat niet zou doen, zou iemand geen onroerend
    goed kunnen kopen. Dat wil niet zeggen dat hij onder alle
    omstandigheden zijn diensten moet verlenen. Als hij gegronde
    redenen heeft, zoals het dan heet, om te zeggen dat hij het niet
    vertrouwt… Dat is dus heel marginaal, het moet dus echt heel
    duidelijk en ernstig zijn. Hij kan dat niet zo maar doen. Een
    advocaat kan veel makkelijker tegen een clint zeggen dat het hem
    niet aanstaat, in de zin van: “Ik heb eens even gekeken wie u bent,
    welke achtergronden u heeft. Ik wil u liever niet meer op mijn
    kantoor hebben.” Een advocaat heeft wat dat betreft veel meer
    speelruimte om zich te wapenen tegen betrokkenheid bij criminele
    opzetten. Een notaris zit veel moeilijker. Hij heeft de plicht om
    in principe diensten te verlenen. Dat leidt ertoe – dat zou een
    gevaar kunnen zijn – dat hij als het ware vlucht in lijdelijkheid,
    dat hij zegt dat hij niet anders kan, dat hij met de rug tegen de
    muur staat en dat hij wel moet. Ik denk dat het moeilijker wordt om
    een goede middenweg te vinden binnen het notariaat om toch goed te
    kijken wie de clint is, wat hij vraagt en om door te vragen en om
    tegelijkertijd te voldoen aan die waarde van de
    ministerieplicht.
    De voorzitter:
    Het zou goed zijn ook nog heel even te bespreken de twee
    beroepsgroepen van de accountants en de belastingconsulenten, die
    geen specifiek verschoningsrecht en geheimhoudingsplicht
    hebben.
    De heer Van de Bunt:
    Ja. Het is dan misschien ook niet toevallig dat ik veel minder
    gevallen van betrokkenheid bij die beroepsgroepen ben tegengekomen.
    Bij de belastingadviseurs twee en bij de accountancy acht. Maar de
    accountancy is een heel grote groep van ongeveer 13.000 mensen,
    zowel openbare accountants als interne accountants. De meeste
    gevallen die ik aantrof, betroffen interne accountants. Nu zult u
    vragen hoe het komt dat dit minder is en of het ergens op duidt.
    Misschien is het geen toeval dat de beroepsgroepen die geen
    verschoningsrecht hebben en ook wat minder dan de notaris en de
    advocaat het aureool hebben van onkreukbaarheid, van
    onpartijdigheid, wat minder in de gevarenzone verkeren. Maar dat is
    een interpretatie. De constatering is hard dat er maar twee
    respectievelijk acht zaken volgens de raadpleging van in principe
    dezelfde bronnen zijn gesignaleerd.
    De heer Rabbae:
    Mijnheer Van de Bunt, wij hebben het nu met u gehad over het
    illegaal optreden op de legale markten, als verschijnsel. Zoals u
    weet, was uw onderzoek voor de commissie erop gericht om zicht te
    krijgen op de omvang, ernst en aard van de criminaliteit. Wat is uw
    conclusie, nu u zover bent, na een paar maanden werk?
    De heer Van de Bunt:
    Ik heb mij dus voornamelijk in het financile gestort bij de
    georganiseerde misdaad. Ik ben erg bezig geweest met de vraag waar
    het geld blijft. Dat is een heel pregnante, heel belangrijke vraag.
    Gisteren is al gezegd dat er met de handel in drugs zeer veel geld
    wordt verdiend. Vandaag is hetzelfde geconstateerd met betrekking
    tot fraude. Daardoor rijst de dwingende vraag: hoe en waar wordt
    dat geld besteed? Blijft het in Nederland of gaat het naar elders?
    Wij weten van de allochtone criminaliteit dat het geld voor een
    groot gedeelte naar buiten wordt gesluisd maar wat weten wij van de
    bestedingen van autochtone criminelen? Het is een kwestie van
    gissen. Zelf ben ik in de afgelopen maanden tot de conclusie
    gekomen dat wij ons niet zozeer op de grondfeiten moeten richten.
    Ik doel nu op de bestrijding van de drugsfeiten en de fraudes die
    ik heb aangegeven. Misschien moeten wij eens op een heel andere
    manier naar deze problematiek kijken, namelijk met een financile
    optiek. Waar blijft het misdaadgeld? Zolang wij daarin geen inzicht
    hebben, kunnen wij geen uitsluitend en definitief oordeel geven
    over de aard, de ernst en de omvang van de georganiseerde misdaad.
    Het lijkt mij ook in het licht van de discussie over de
    opsporingsmethoden van belang dat er niet alleen aandacht wordt
    gegeven aan de opsporing van de grondfeiten en dat er ook eens
    wordt gekeken naar manieren waarop men binnen het
    financieel-economische stelsel al dan niet met strafrechtelijke
    middelen wat meer controle kan uitoefenen op het verdwijnen van
    misdaadgeld in dat ogenschijnlijk zo grote zwarte gat.
    De heer Rabbae:
    Betekent dit dat naar uw oordeel de politie en de
    opsporingsdiensten in het algemeen onvoldoende gequipeerd zijn om
    de financile stromen te lokaliseren?
    De heer Van de Bunt:
    Ik heb al gezegd dat er een verandering gaande is. Ik verwijs
    naar Finpol; ook zijn er de bureaus voor financile ondersteuning
    die trachten in kaart te brengen wat de omvang is van illegaal
    verkregen vermogens. Ik vind dit belangrijke en goede
    ontwikkelingen maar als je nagaat hoeveel mensen daarbij betrokken
    zijn en als je dat aantal legt naast het totale aantal rechercheurs
    is er mijns inziens sprake van een verkeerde verhouding. Het zou
    een goede zaak zijn wanneer op dit terrein de expertise zou worden
    vergroot. Ik denk dat via de financile weg, door middel van het
    wegnemen van het geld en het controleren van het misdaadgeld, een
    ingang kan worden gevonden om de georganiseerde misdaad te
    bestrijden.
    De heer Rabbae:
    Met andere woorden: het geld is de zuurstof van de
    criminaliteit. Als je dat eruit haalt, heb je een goede kans dat de
    criminaliteit grondig wordt bestreden.
    De heer Van de Bunt:
    Ja. Nogmaals, de samenleving wordt niet in primaire zin door de
    drugs bedreigd maar door het misdaadgeld. Al was het maar uit
    eigenbelang, de samenleving zou er verstandig aan doen om veel meer
    te investeren in die “misdaadgeld-kant” dan tot nu toe is
    gebeurd.
    De heer Rabbae:
    Verwijzend naar het kader van uw onderzoek vraag ik u ten
    slotte in hoeverre de criminaliteit die u onderzocht heeft, een
    bedreiging is voor de Nederlandse samenleving en de
    rechtsstaat.
    De heer Van de Bunt:
    Dat is een zeer algemene vraag. Ik heb geconstateerd dat er
    voor 330 mln. schade wordt veroorzaakt en dat wettige ondernemingen
    schade lijden en protest aantekenen tegen het voortbestaan van
    illegale activiteiten in hun branche. Je ziet dus dat binnen
    branches marktverstoringen optreden. Echter, om nu in zijn
    algemeenheid te zeggen dat er op basis van die achttien zaken
    sprake is van ontwrichting van bepaalde markten… Dat durf ik niet
    te zeggen.
    De voorzitter:
    Mijnheer Van de Bunt, ik dank u wel.
    De heer Van de Bunt:
    Graag gedaan. Noot 1: De BTW-carrousel Om een dergelijke
    carroussel goed te kunnen uitleggen is het nodig in het kort het
    principe van de BTW uit te leggen. In een handelsketen is het
    uiteindelijk de laatste in de schakel (de consument) die de BTW
    betaalt. De positie van bijvoorbeeld B in het geheel is als volgt:
    Bij een BTW-carroussel wordt erop gespeculeerd dat diensten uit
    verschillende landen niet goed met elkaar samenwerken. Bij
    grensoverschrijdend handelsverkeer behoeft B bij C geen BTW in
    rekening te brengen. C dient de BTW over de aankoop aan de
    Belgische fiscus af te dragen. In het onderhavige geval doet C dat
    niet; hij suggereert daarentegen wel dat hij C1 BTW
    heeft laten betalen; dit geeft C1 (in feite compaan van
    C) de mogelijkheid om BTW terug te vragen aan de fiscus. De fiscus
    draagt af, de fraudeur incasseert. Zo gaat het m.m. door als de
    carroussel weer de grens overgaat. Noot 2: Voorbeeld: oplichting
    bank. Onderneming A betaalt door middel van bankcheques regelmatig
    aan B. Beide hebben een rekening bij een Nederlandse bank, de
    betalingen verlopen via deze bank. Deze bank boekt de bedragen van
    A naar B aanvankelijk pas doornadat de bankcheques zijn verzilverd
    bij de buitenlande bank. Maar nadat de Nederlandse bank vertrouwen
    heeft gekregen in A en B gaat de bank ‘voorcrediteren’. De bank
    boekt door nog voordat de cheques bij de buitenlandse bank zijn
    verzilverd. Hierop hebben A en B (die beide onderdeel zijn van het
    complot) zitten wachten. Vanaf een bepaald moment biedt A valse
    bankcheques aan (de cheques zijn uitgeschreven door een
    ‘nep-bank’), de Nederlandse bank ziet deze voor echt aan en
    crediteert voor. Na uitbetaling aan B probeert de bank de cheques
    te verzilveren, maar dan blijkt dat de bank niet bestaat. Schade
    ongeveer 70 miljoen gulden. Bankfraude Sluiting 13.43 uur


    Inhoudsopgave en zoeken