• Buro Jansen & Janssen is een onderzoeksburo dat politie, justitie, inlichtingendiensten, de overheid in Nederland en Europa kritisch volgt. Een grond-rechten kollektief dat al 30 jaar publiceert over uitbreiding van repressieve wetgeving, publiek-private samenwerking, bevoegdheden, overheids-optreden en andere staatsaangelegenheden.
    Buro Jansen & Janssen Postbus 10591, 1001EN Amsterdam, 020-6123202, 06-34339533, signal +31684065516, info@burojansen.nl (pgp)
    Steun Buro Jansen & Janssen. Word donateur, NL43 ASNB 0856 9868 52 of NL56 INGB 0000 6039 04 ten name van Stichting Res Publica, Postbus 11556, 1001 GN Amsterdam.
  • Publicaties

  • Migratie

  • Politieklachten

  • Bijlage V – 4.5 Tegenprestaties voor informatie

    4.5 Tegenprestaties voor informatie: geld en deals

    De tegenprestaties kunnen worden geleverd in geld of andere
    prestaties. Er dient hier op te worden gewezen dat tegenover
    geleverde inlichtingen niet steeds een tegenprestatie behoeft te
    staan. Te denken valt bijvoorbeeld aan incidentele tipgevers uit de
    bovenwereld die hun informatie om niet ter beschikking van de
    politie stellen. Maar ook criminele informanten stellen soms hun
    informatie ter beschikking van de politie zonder dat het hen (in de
    eerste plaats) gaat om het geld dat er mee te verdienen is. Ze
    hebben bijvoorbeeld de verwachting dat het hen wat zal opleveren
    als ze worden aangehouden voor een gepleegd strafbaar feit;

    De heer Mosterd :
    Ik heb het idee dat de laatste tijd met name informanten
    die zeer zeker ook een criminele achtergrond hebben, zaken met
    ons doen, om daarmee later, als zij voor het een of ander gepakt
    worden, te
    kunnen zeggen:
    dat hebben wij in opdracht van de CID
    gedaan.
    De voorzitter:
    Dat zeggen ze toch nooit zo? Ze zeggen toch altijd: ik werk
    ook voor de politie.
    De heer Mosterd:
    Wij spreken het altijd met ze af, maar er zijn er al een
    heleboel die op het moment dat zij aangehouden worden voor een
    strafbaar feit, toch zeggen: ik praat met de
    CID – of ze
    noemen het ook wel de CRI; dat is een verwarring die zij hebben,
    maar daar bedoelen zij altijd
    CID mee – en zij proberen op
    die manier de politie aan het twijfelen te maken, en ook
    justitie.
    Noot

    of dat ze door hun informantenrol een kijkje in de politie-keuken
    krijgen en zo op de hoogte zijn van waar de politie mee bezig
    is;

    De heer Hiddema:
    Ja. Maar dan gaat men ervan uit dat ook hun organisatie al
    is, of ooit bezocht zal worden, door een
    burgerinfiltrant.
    Wat doet men? Men anticipeert op die mogelijkheid; men stuurt zelf
    een vertrouweling naar het politiebureau. Die man moet dan zeggen:
    ik ben Pietje en ik wil graag infiltreren in de organisatie van Y,
    want daar weet ik alles van. Maar Y heeft hem zelf gestuurd. Dat is
    zeer profijtelijk, want zo neutraliseer je het effect van een
    politie-informant – het is immers je eigen
    informant – maar
    je kunt gelijktijdig ook in de politiekeuken kijken, om te zien wat
    ze tegen jou aan het uitbroeden zijn.
    Noot

    danwel, dat door middel van de informatieverstrekking hun
    concurrent wordt uitgeschakeld;

    De voorzitter:
    Toch ook uit concurrentieoverwegingen? Je kunt toch je
    concurrent zo uitschakelen?
    De heer Paulissen:
    Dat zou op een gegeven moment kunnen.
    De voorzitter:
    Het is toch zo. In de XTC-wereld – waarin u veel beter thuis
    bent dan wij – is dat toch ook aan de orde van de dag?
    De heer Paulissen:
    Ik weet niet of het vaak voorkomt dat een informant
    daar zit puur om een concurrent uit te schakelen. (…) En in
    sommige gevallen wisten wij dat ook wel. Maar het is geen schering
    en inslag.
    Noot

    4.5.1 Tegenprestaties in geld

    Voor de uitbetaling in geld door politie en justitie is de
    Regeling tip-,toon- en voorkoopgelden van belang. Deze regeling
    onderscheidt tipgelden door politie en justitie, tipgelden door
    verzekeraars, banken en andere derden, voorkoopgelden, toongelden
    en onkostenvergoedingen/werkgelden.

    Onder tipgeld wordt verstaan al dan niet van
    overheidswege verstrekte gelden die aan een informant worden
    uitgekeerd als beloning voor door hem verstrekte inlichtingen welke
    in beginsel geleid hebben tot de opsporing van de daders van een
    gepleegd misdrijf, daaronder poging medebegrepen, of ter voorkoming
    van een misdrijf.

    Onder toongeld wordt verstaan geld dat met machtiging van
    de overheid ter beschikking wordt gesteld om een pseudokoper in
    staat te stellen blijk te geven van zijn belangstelling en
    kredietwaardigheid voor de aankoop van een partij ongeoorloofde
    goederen.

    Bij voorkoop is sprake van de aankoop van een monster
    en/of van een partij goederen met de bedoeling vast te stellen of
    deze een ongeoorloofd karakter hebben. Voorkoopgeld is dan het geld
    dat door de overheid beschikbaar wordt gesteld voor het verrichten
    van een voorkoop.

    Daarnaast wordt in de regeling nog gesproken van
    onkostenvergoeding/werkgeld. Dit is de geldelijke vergoeding
    voor gemaakte onkosten/tijdverzuim aan de informant die op verzoek
    van politie/openbaar ministerie tracht criminele inlichtingen in te
    winnen omtrent een gepleegd of te verwachten misdrijf. De regeling
    vindt niet alleen toepassing bij georganiseerde criminaliteit, maar
    ook bij klassieke delicten (bijvoorbeeld levensdelicten,
    zedendelicten en vermogensdelicten).

    De Vergadering van procureurs-generaal heeft eind 1981 de
    behoefte uitgesproken aan een algemene, uit een oogpunt van
    opsporingstechniek verantwoorde regeling inzake de verstrekking van
    tipgelden aan informanten. Deze uitspraak heeft geleid tot de
    instelling van een werkgroep die in 1983 met haar rapport is
    gekomen, waarin een aantal uitgangspunten en gedragsregels is
    geformuleerd met betrekking tot de omgang met en de registratie van
    informanten, het verwerken en uitwisselen van verkregen
    inlichtingen en het uitbetalen van geldelijke beloningen. Dit
    rapport heeft geleid tot de vaststelling van de Regeling tip- toon-
    en voorkoopgelden van 1985, die sinds die tijd niet meer is
    gewijzigd. In de regeling worden normen noch criteria gegeven ten
    aanzien van de hoogte van de tipgelden die door justitie kunnen
    worden uitgekeerd (voor tipgelden van derden geldt de
    10%-regeling). Teneinde hieraan tegemoet te komen is in 1988 de
    Werkgroep tipgelden opgericht. Dit heeft geleid tot de invoering
    van wegingsfactoren ter vaststelling van de hoogte van
    tipgeldbedragen per 1 juni 1991. Noot Eind 1993 is een
    Werkgroep actualisering tipgelden ingesteld, die tot nu toe echter
    een slapend bestaan heeft geleid. In het jaarverslag 1993 van de
    Afdeling cordinatie criminele
    inlichtingen van de CRI wordt vermeld dat in die werkgroep in ieder
    geval onderwerpen behandeld zullen worden als het tussentijds
    belonen van informanten in verband met door hen verrichte
    werkzaamheden, de wijze van uitbetaling van tipgelden, het
    bijhouden van administratie omtrent uitbetalen van tipgeld en de
    bewaartermijn van kwitanties. Noot

    Niet alleen politie en justitie stellen geld beschikbaar om de
    informant voor zijn inlichtingen te betalen. Ook andere
    belanghebbenden, zoals de PTT, banken, verzekeringsmaatschappen,
    expertisebureaus en particuliere bedrijven doen dit. Wanneer
    anderen beloningen in het vooruitzicht stellen wordt het niet
    bezwaarlijk geacht dat politie en justitie bemiddelen, aangezien
    opsporing van de gestolen goederen tevens kan leiden tot de
    opsporing van de daders. In dit kader is er een Regeling tipgelden
    beschikbaar te stellen door verzekeraars en/of expertisebureaus.
    Noot

    Dit betreft een uitvoeringsregeling waarin bepaald is dat bij
    het beschikbaar stellen van tipgelden moet worden gehandeld conform
    de Regeling tip- toon en voorkoopgelden. In deze regeling wordt
    bepaald dat alleen tipgeld wordt betaald voor informatie die naar
    dader en buit leidt. Daarnaast is bepaald dat de anonimiteit van de
    informant gewaarborgd blijft, dat de naam van de betrokken
    verzekeringsmaatschappij/expertisebureau niet aan de informant
    wordt meegedeeld, alsmede dat de hoogte van het tipgeld in beginsel
    10 % van de waarde van de verzekerde goederen in de toestand waarin
    zij zijn teruggevonden bedraagt. Sinds mei 1989 hebben de
    schadeverzekeraars via hun samenwerkingsverband CIS (Centraal
    Informatiesysteem Schade) een gezamenlijk aanspreekpunt voor
    politie in het leven geroepen. Het CIS treedt daarbij op als
    cordinatiepunt voor de belanghebbende verzekeringsmaatschappij, die
    op het moment dat de tip binnenkomt nog onbekend is of onbereikbaar
    is (weekeinden) en garandeert namens de verzekeraars de betaling
    van het tipgeld. Noot Door medewerkers van een
    particulier beveiligingsbureau is te kennen gegeven dat de CID het
    bureau benadert met de vraag of zij tipgeld kunnen regelen. Het
    particuliere bureau neemt dan contact op met het bedrijf dat
    slachtoffer van het delict is. Dat staat welwillend tegenover een
    dergelijk verzoek omdat het van de CID afkomstig is.
    Noot

    Er wordt geen afzonderlijke aandacht besteed aan de affiches op
    openbare plaatsen waarop staat vermeld dat de hoofdofficier van
    justitie een beloning in het vooruitzicht stelt aan een ieder die
    inlichtingen kan verschaffen over een bepaald misdrijf.

    Opmerkelijk is dat er in dit kader in de periode tussen 1967 en
    juni 1990 meer dan twee miljoen gulden is uitgeloofd, terwijl er
    nog geen twee ton is uitgekeerd. Het geld voor deze beloningen komt
    uit de begrotingspost gerechtelijke kosten. De beloningen op basis
    van de Regeling tip- toon- en voorkoopgelden wordt afgeboekt op de
    post geheime kosten.

    Procedure

    Indien de politie het wenselijk acht dat aan een informant
    tipgeld in het vooruitzicht wordt gesteld moet overeenstemming
    worden bereikt over de vraag welke beloning er beschikbaar wordt
    gesteld. Er wordt aan gehecht dat de hoogte van de vergoeding pas
    achteraf wordt bepaald. Het vermoeden bestaat echter dat er in
    strijd met de voorschriften soms toch al vooraf toezeggingen over
    bepaalde bedragen worden gedaan.

    Een departementsambtenaar vraagt zich af of uit de aanvraag van
    een bedrag van f.28.500 (in plaats van gewoon f.25.000 of f.30.000)
    niet af te leiden valt dat er toezeggingen aan informanten over de
    hoogte van bedragen worden gedaan. Ook verwondert hij zich over het
    feit dat wanneer een aangevraagd bedrag slechts gedeeltelijk wordt
    toegekend er een brief van de hoofdofficier van justitie komt met
    het verzoek alsnog het gehele bedrag uit te keren.
    Noot

    Een voorstel betreffende de hoogte wordt gedaan door de runners
    in samenspraak met de chef-CID. Vervolgens wordt contact opgenomen
    met de officier van justitie die de betreffende zaak behandelt.
    Vrijwel altijd is dit de CID-officier van justitie.

    De CID-officier dient te bepalen uit welke geldstroom betalingen
    plaatsvinden. In de praktijk geldt stilzwijgend de afspraak dat
    tipgelden van f.500 of minder uit het eigen politiebudget worden
    gefinancierd. De betrokkenheid van de officier van justitie vindt
    zijn grondslag in de verantwoordelijkheid van het openbaar
    ministerie voor de eenvormigheid in de wijze waarop tipgelden,
    langs alle genoemde financieringskanalen, in het vooruitzicht
    worden gesteld.

    Indien de officier van justitie, in overleg met de
    hoofdofficier, toestemming verleent, wordt bepaald uit welke bron
    het tipgeld kan worden verkregen: departement van Justitie,
    belanghebbende derde of het eigen budget van de politie.

    Voor de onkostenvergoedingen komen formeel die informanten in
    aanmerking die op verzoek van politie of
    openbaar ministerie inlichtingen trachten in te winnen. In de
    praktijk blijkt niet dat het op verzoek inlichtingen verschaffen
    een voorwaarde is voor het ontvangen van een onkostenvergoeding,
    noch van het op het tipgeld in mindering brengen van reeds betaalde
    onkostenvergoedingen. Het gaat zelfs niet enkel om vergoedingen
    voor reel gemaakte kosten. Er zit ook een element van aanmoediging
    in. De als onkostenvergoedingen (of als werkgeld of
    ontmoetingskosten) uitbetaalde bedragen betreffen altijd afgeronde
    bedragen tussen de f.50 en f.500. Noot Het is aan de
    runners – die soms een bepaald budget per maand krijgen – om de
    hoogte vast te stellen, zij het dat bedragen boven de f.500
    uitdrukkelijke toestemming van de CID-chef behoeven (in diverse
    regio’s ligt die grens lager).

    Indien een beroep wordt gedaan op de departementale middelen
    wendt de behandelend officier van justitie zich, zodra de
    verstrekte informatie tot het gewenste doel heeft geleid,
    schriftelijk door tussenkomst van de hoofdofficier tot het
    ministerie van Justitie. In geval het hogere bedragen betreft
    (f.20.000 of meer) komt het voor dat de aanvraag door de
    procureur-generaal is ondertekend. In alle gevallen dient een
    afschrift van de aanvragen te worden gezonden aan de
    procureur-generaal.

    De aanvragen variren zeer naar vorm en inhoud. Wel wordt vrijwel
    altijd melding gemaakt van de verdachten op wie het onderzoek
    betrekking heeft, alsmede van het verloop van het onderzoek. Verder
    is de onderbouwing van de aanvragen tot tipgeld zeer uiteenlopend.
    De rapporten die de aanvragen vergezellen zijn soms opgesteld door
    de runners, soms door de afdelingschef. De hoogte van de gevraagde
    tipgelden worden zelden nader gemotiveerd, anders dan risico
    gelopen, waardevolle informatie, ernst van de feiten. Meerdere
    malen blijkt uit de aanvraag zelf niet dat de officier van justitie
    een machtiging of instemming van de hoofdofficier heeft.

    Bij het ministerie van Justitie wordt de naam van de informant
    niet bekend, soms wordt de code van de informant genoemd. Er is op
    gewezen dat de identiteit van de tipgever wel bekend zou horen te
    worden gemaakt aan het ministerie om te voorkomen dat de overheid
    de misdaad financiert. Men wil in de nieuw tot stand te brengen
    regeling het noemen van de landelijke CRI-code verplicht stellen,
    zodat een landelijke registratie mogelijk is. Noot

    De CRI heeft bij het verstrekken van tipgelden, bijvoorbeeld ten
    aanzien van de hoogte van een in een bepaald geval gebruikelijke
    beloning, een adviserende taak. Daarnaast moet de CRI gegevens
    registreren over de verstrekte tipgelden en de gedane voorkopen
    ongeacht of deze door politie of justitie, dan wel door bemiddeling
    van de politie door verzekeringsmaatschappijen of andere derden
    zijn betaald. Deze centrale registratie blijkt in de praktijk niet,
    dan wel onvolledig plaats te vinden. Het ministerie van Justitie
    beschikt slechts over een overzicht van aanvragen voor en
    uitbetalingen uit de eigen pot. Uit de aan de commissie door een
    zestal regio’s toegezonden stukken blijkt echter dat vijf regio’s
    wel overzichten van tip- en toongelden uitgesplitst naar bron van
    herkomst aan de CRI toezonden. Uit vergelijking van de gegevens van
    het ministerie en die van de Afdeling cordinatie criminele
    inlichtingen van de CRI blijkt dat de politie altijd gebruik maakt
    van de adviserende functie van de CRI indien het gaat om aanspraken
    op de Regeling tip- toon- en voorkoopgelden.

    In 1993 werden 348 verzoeken om tipgeld bij de ACCI ingediend.
    In 40 gevallen is door tussenkomst van de afdeling een bedrag
    vastgesteld dat lager lag dan het gevraagde bedrag. In 30 gevallen
    is een bedrag vastgesteld dat juist weer hoger was dan het
    voorgestelde bedrag. In 303 van de bovengenoemde gevallen is
    uiteindelijk ook een uitbetaling gevolgd. Het getal van 303 komt
    overeen met het door het Ministerie opgegeven aantal uitbetalingen
    in het jaar 1993. Noot

    Ten departemente wordt elke keer een individuele afweging
    gemaakt, waarbij de enige garantie voor eenvormigheid is dat n
    departementsambtenaar bij de behandeling van alle aanvragen voor
    tipgelden betrokken is. Tot een bedrag van f.100.000 maakt hij de
    afweging zelf, boven dat bedrag vindt overleg met het hoofd van de
    Directie Politie plaats. Er is geen vast bedrag bekend waarboven
    toestemming van de secretaris-generaal wordt gevraagd. Tot op heden
    is dit tweemaal gebeurd, bij een bedrag van f.275.000.
    Noot Voorwaarden

    In de regeling is een aantal voorwaarden geformuleerd waaronder
    tot betaling van tipgelden mag worden overgegaan. Allereerst geldt
    als hoofdregel no cure, no pay: de politie mag bij criminele
    inlichtingen slechts een geldelijke beloning in het vooruitzicht
    stellen onder voorwaarde dat alleen tot betaling zal worden
    overgegaan, indien de verstrekte inlichtingen (mede) hebben geleid
    tot de aanhouding van de daders, althans tot vaststelling van hun
    identiteit. In de praktijk keert het departement tipgeld uit indien
    sprake is van een aangehouden verdachte, danwel dat de identiteit
    van de verdachte bekend geworden is.

    De heer De Graaf:
    De regeling is gebaseerd op het beginsel geen dader, geen
    beloning. Is dat in de praktijk volgehouden?
    De heer Zwanenburg:
    Ja, in die zin dat wij het begrip dader hebben verruimd naar
    het begrip verdachte.
    De heer De Graaf:
    Moet dat een aangehouden verdachte zijn?
    De heer Zwanenburg:
    Een aangehouden verdachte of het bekend worden van de
    identiteit van de verdachte.
    Noot Op deze hoofdregel zijn
    uitzonderingen mogelijk. Voor het maken van een uitzondering is
    overleg met het openbaar ministerie noodzakelijk. In de regeling
    worden enkele uitzonderingen genoemd: bijvoorbeeld aan kostbare
    schilderijen. – Door de informatie zijn goederen opgespoord die van
    (nagenoeg) onvervangbare waarde zijn. Te denken valt zijn indien de
    voorbereiding van het misdrijf zich in een zodanige fase bevindt
    dat het zonder ingrijpen van de – De informatie heeft er toe geleid
    dat een ernstig misdrijf kon worden voorkomen. Hiervan kan slechts
    sprake overheid inderdaad zou zijn gepleegd. heeft de informatie
    niet geleid tot het beoogde doel. – De informatie was weliswaar
    juist, maar door omstandigheden gelegen buiten de invloed van de
    informant Als voorwaarde voor uitbetaling geldt voorts dat deze
    niet plaatsvindt, indien blijkt dat de informant bij het
    desbetreffende opsporingsonderzoek als verdachte kan worden
    aangemerkt. Deze voorwaarde geldt niet als de informant buiten de
    zaak waarin hij informatie verschaft strafbare feiten begaat. Dan
    krijgt hij zijn beloning, ook al verdwijnt hij naar de gevangenis.
    Te bedenken is dat ook gedetineerden als informant optreden. Alleen
    in het geval van gelden uitbetaald door verzekeringsmaatschappijen,
    expertisebureaus en banken geeft de regeling concrete normen voor
    de vaststelling van de hoogte van het tipgeld. Deze is in beginsel
    tien procent van de waarde van de goederen of de verwachte schade.
    Voor de overige tipgelden vermeldt de regeling slechts dat het
    tipgeld varieert in hoogte met de waarde die aan de inlichtingen
    wordt toegekend. In het rapport van de Werkgroep tipgelden van de
    Rechercheadviescommissie uit 1989 wordt een model gegeven voor de
    berekening van de hoogte van de tipgelden. Dit model is landelijk
    per 1 juni 1991 ingevoerd. Er wordt gewerkt met acht
    wegingsfactoren, die elk op een bepaalde puntenwaarde worden
    gewaardeerd. Het gaat achtereenvolgens om: 1. het risico van de
    informant; 2. de schade, die wordt aangebracht aan de criminele
    organisatie door de aanhouding van verdachten; 3. het kaliber en/of
    de organisatiegraad van de verdachten; 4. het maatschappelijk
    belang van de zaak; 5. het verleden van de informant; 6. de
    betrouwbaarheid van de informant; 7. de lokale omstandigheden ten
    aanzien van de criminaliteit; 8. het aantal verdachten. De factoren
    1 t/m 4 wegen het zwaarst. Aan factor 1 wordt een waarde van 20
    toegekend en aan de factoren 2 t/m 4 ieder een maximale waarde van
    10 punten. Aan de overige factoren wordt ieder een maximale
    waardering van 5 punten toegekend. Aan de op deze wijze bereikte
    score kan een mate van verhoging van een basis-tipgeldbedrag worden
    gerelateerd. Bij een score van 30 t/m 35 wordt de uitkering
    verhoogd met 100%. Een verhoging tussen 100 en 200% vindt plaats
    bij een score van 35 tot 65. De verhoging met 200% vindt plaats bij
    een score van tussen 65 en 70. Het systeem van wegingsfactoren met
    bijbehorende puntenwaardering is volgens de circulaire slechts
    bedoeld een richtinggevend hulpmiddel te zijn. Het rapport van de
    werkgroep, noch de invoeringscirculaire Noot bevat een
    concreet basisbedrag. De werkgroep gaat uit van in de praktijk
    gegroeide basisbedragen. In de circulaire wordt opgemerkt dat het
    niet zinvol is om een basisbedrag per delictsoort vast te stellen.
    Er wordt verwezen naar een gewoonteregel in drugszaken die in
    enkele arrondissementen blijkt te bestaan, inhoudende dat een
    tipgever f.1.000 per kilo harddrugs en f.1 per kilo softdrugs
    betaald krijgt. Daarover wordt opgemerkt dat deze basisbedragen te
    star en te willekeurig zijn en bovendien afbreuk doen aan de
    noodzakelijke beleidsvrijheid van het OM. De puntentelling wordt
    door het ministerie van Justitie bij de beoordeling van de
    tipgeldaanvragen niet gebruikt. Op grond van de wegingsfactoren en
    in vergelijking met soortgelijke zaken die eerder hebben gespeeld
    komt men op een bedrag uit. De ervaring van de medewerker die de
    regeling uitvoert, tezamen met de adviesfunctie van de CRI leidt
    tot vorming van intern beleid.
    De heer De Graaf:
    Kunt u aangeven hoe u die factoren weegt? Ik begreep uit uw
    publikatie waarover wij eerder hebben gesproken, dat daar een
    puntentelling bij komt.
    De heer Zwanenburg:
    Die puntentelling wordt niet gehanteerd. Er wordt nu gekeken
    naar het risico voor de
    informant, de betrouwbaarheid van
    de
    informant, de aard van de zaak, het kaliber en de
    organisatiegraad van de verdachte. Wat heeft het opgeleverd? Om wat
    voor soort misdrijf gaat het? In hoeverre is de rechtsorde erdoor
    geschaad? Gaat het om woninginbraken of om een grote criminele
    organisatie die zich bezighoudt met de invoer van verdovende
    middelen? Ook de kostenbesparing voor de politie is een belangrijk
    aspect. Op grond van die factoren, met een schatting van de hoogte
    van het risico en de organisatiegraad, en in een vergelijking met
    soortgelijke zaken die eerder hebben gespeeld, kom je op een
    bedrag.
    De heer De Graaf:
    Uw ervaringen leiden dus tot een vorm van
    jurisprudentie.
    De heer Zwanenburg:
    Ja. Noot

    Uitbetaling

    Het geld dat beschikbaar wordt gesteld voor uitkeringen in het
    kader van de Regeling tip-, toon- en voorkoopgelden staat op de
    begroting van justitie onder de post geheime uitgaven. Deze post
    was altijd begroot op 1,5 miljoen. Voor 1996 is aan de Tweede Kamer
    een post van 2 miljoen gulden voorgesteld. Inzake de uitbetaling
    van gelden bevat de regeling een aantal voorschriften. Het
    uitbetalen van gelden mag uitsluitend geschieden door
    politieambtenaren die de informant begeleiden: a) met goedkeuring
    en onder begeleiding van de afdelingschef;

    b) in aanwezigheid van de directe chef van de politieambtenaren
    die de informant begeleiden; c) tegen ontvangst van een door de
    informant ondertekende kwitantie.
    Aan te nemen is dat het hier om cumulatieve eisen gaat. Op de
    kwitantie worden de namen vermeld van de bij de betaling aanwezige
    politieambtenaren. Ook zij zijn gehouden de kwitantie te
    ondertekenen. Voorgeschreven is voorts dat indien de informant een
    kwitantie weigert te ondertekenen de uitbetaling alleen plaats
    vindt indien de afdelingschef daarbij aanwezig is. De kwitantie
    moet door de afdelingschef voorzien van zijn paraaf of handtekening
    aan de chef CID worden gezonden. De chef CID administreert de
    uitbetaalde gelden en bewaart de desbetreffende kwitanties. In de
    administratie van de politie moeten eventueel bij proces-verbaal
    terug te vinden zijn: uit welke bron het geld afkomstig was; een
    aanduiding van de zaak waarvoor is uitbetaald en het codenummer van
    de informant.

    De uitbetaling vindt in sommige regio’s plaats door de runners
    in aanwezigheid van hun chef. Elders doen zij het zelf.
    In de uitbetaalde tipgelden zit in de loop van de jaren een
    aanzienlijke stijging. Tussen 1975 en 1994 steeg het tipgeld van
    25.000 gulden naar meer dan anderhalf miljoen gulden.

    Tabel 1 Uitbetaalde tipgelden 1995-1990

    Tabel
    Het hoogst toegekende bedrag waarop de commissie is gestuit is
    f.275.000. Dit bedrag is twee maal betaald. Enmaal was dat aan een
    zakenman die eerder enkele tienduizenden guldens had genvesteerd.
    Daarbij mocht door de informant de criminele winst worden behouden
    en werd een afspraak gemaakt met de belastingdienst. In een aantal
    andere zaken worden enkele tienduizenden guldens als hoogst bekende
    bedragen genoemd.

    Ook niet-criminele infiltranten krijgen soms hoge bedragen. Zo
    werd in 2 jaar tijd ongeveer f.200.000 aan beloning verstrekt aan
    een burgerinfiltrant met blanco strafregister. Een
    materiedeskundige kreeg ooit f.250.000.

    Meer dan de helft van de door justitie uitbetaalde f.1,5 miljoen
    gulden werd in 1994 uitgekeerd door de CID Amsterdam. In de meeste
    arrondissementen wordt hooguit enkele tientallen keren keer per
    jaar tipgelden uitgekeerd en dan doorgaans in de marge tussen f.250
    en f.2500. Vergeleken met Amsterdam is het bedrag van de RCID
    Zuid-Holland-Zuid gering: in 1994 werd daar een bedrag van f.10.000
    en f.1500 gulden aan tipgeld uitgekeerd. Het laatste bedrag was
    afkomstig van een verzekeringsmaatschappij in verband met een
    autodiefstal.

    Over de beloning van informanten die zich ophouden binnen
    criminele organisaties wordt vanuit de praktijk opgemerkt dat de
    informanten hun leven in de waagschaal stellen en pas veel later
    een vergoeding
    ontvangen. Die vergoeding staat niet in verhouding tot het geld dat
    in een dergelijke organisatie omgaat.

    De heer Paulissen:
    Qua betalingen hebben wij altijd de lijn gehanteerd dat wij
    bepalen hoeveel de
    informant krijgt. En er zijn dus ook
    informanten afgehaakt. In die tijd (1988: red.) konden wij,
    geloof ik, een gulden per kilo hasj betalen. Als wij een verhaal
    hadden over een hele organisatie, dan werd het nog wat meer. Als je
    dat afzet tegen de winsten die de man kon boeken door gewoon
    transporten te doen, zijn het schijntjes. Dus dan haken er ook
    gewoon
    informanten af. Noot
    De heer Karstens:
    Ik noem maar iets. Als je 2 mln. inbrengt, zul je op zijn
    minst enkele tonnen moeten geven om zijn levensstijl op te
    houden.
    Noot

    Er is in 1994 een akte van dading gesloten met een informant van
    het IRT. De informant heeft in verband met zijn afbouw een bedrag
    gekregen tussen de 1 en de 4 miljoen. Dit bedrag is niet uit het
    potje van de tip- toon en voorkoopgelden gekomen, hoewel het voor
    een deel bestond uit tipgeld voor door hem gegeven inlichtingen.

    De heer De Graaf:
    Dan de afbouw van een informant. Er heeft
    vorig jaar een
    afbouw plaatsgevonden, zoals het in het
    jargon is genoemd. Wat betekent dat precies, een

    afbouw?
    De heer Wooldrik:
    Het IRT was ontploft en de informant kon,
    doordat het
    IRT er niet meer was, zijn activiteiten niet
    meer ontplooien. Door allerlei rumoer eromheen, het bekend worden
    in de pers en wat dies meer zij, was er de vrees dat zijn
    identiteit bekend kon worden. Hij moest dus uit die operatie worden
    teruggetrokken op een zodanige manier dat zijn identiteit geheim
    bleef. Dat noemen wij het
    afbouwen van een
    informant.
    De heer De Graaf:
    Heel concreet, wat gebeurt er van de zijde van uw
    ministerie?
    De heer Wooldrik:
    (…) Er is een voorstel gedaan door, ik dacht, in dit geval
    de regio Kennemerland om de
    informant op een bepaalde manier
    af te bouwen. Er is advies gevraagd aan de landsadvocaat. Er is ook
    een soort accountantsonderzoek van de
    CRI geweest om te zien
    wat de vermogenspositie van deze
    informant was. Op grond
    daarvan en van de bijdrage die hij in het verleden had geleverd, is
    op een gegeven moment een bepaald bedrag tot stand
    gekomen.(…)
    De voorzitter:
    Waar kreeg die mijnheer of mevrouw nu voor betaald?
    De heer Wooldrik:
    Dat is nu het geheim van de dading. Dat laat je in het
    midden. Er is een claim, een wens, een verlangen. Het element van
    schadevergoeding is ook van de andere kant naar voren gebracht. Wij
    hebben in het midden gelaten waar het voor is. Wij vonden dat de
    Staat der Nederlanden ervoor verantwoordelijk was dat de man
    dreigde af te branden. Er waren in de pers gesprekken gepubliceerd
    die konden leiden tot vaststelling van de identiteit van deze
    figuur. Het was een morele verplichting die de Staat der
    Nederlanden op zich had genomen. Wij vonden dat het leven van die
    man moest worden beschermd en dat wij hem bovendien de kans moesten
    geven, zijn schepen hier achter zich te verbranden en ergens anders
    opnieuw te beginnen. Daar is een bepaald bedrag uit
    gekomen.(…)
    De heer De Graaf:
    Wist u in de zomer van 1994 of daaromtrent, als de
    afbouw rond komt en akten van dading worden ondertekend, dat de
    betrokkene zelf crimineel vermogen had opgebouwd? Was dit het
    ministerie bekend?
    De heer Wooldrik:
    Het heeft inderdaad een rol gespeeld dat hij in een
    crimineel milieu verkeerde en daar inkomsten uit had. Dat was een
    van de posten die hebben geleid tot het bedrag dat is
    vastgesteld.
    De heer De Graaf:
    Was dat criminele vermogen, die criminele winsten,
    gegenereerd met medeweten van de politie, bijvoorbeeld in zijn rol
    als
    informant? (…)
    De heer Wooldrik:
    Er is toen geprobeerd om er zicht op te krijgen. Daarom zijn
    al die rapportages gevraagd, voor zover je erachter kunt komen.
    Inmiddels wordt in het rijksrecherche-onderzoek Kennemerland nog
    steeds uitgezocht hoe het precies gegaan is. Ik kan er dus geen
    eindoordeel over geven.
    De voorzitter:
    Klaarblijkelijk is het gevolg van de zaken die wij
    onderzoeken, niet alleen dat
    informanten veel geld hebben
    verdiend, maar ook dat de overheid veel geld aan hen heeft
    meegegeven.
    De heer Wooldrik:
    De claim was een veelvoud van het bedrag dat uiteindelijk is
    uitbetaald.
    De voorzitter:
    Wat was de claim?
    De heer Wooldrik:
    Over de 10 mln.
    De heer De Graaf:
    Had hij het keurig opgebouwd met schriftelijke
    verantwoording en bijlagen?
    De heer Wooldrik:
    Wij vonden het niet erg keurig en daarom hebben wij de claim
    niet gehonoreerd.
    De heer De Graaf:
    In de akte van dading is niet precies gedefinieerd waarvoor
    het geld is, heb ik begrepen.
    De heer Wooldrik:
    Dat hebben wij inderdaad in het midden gelaten.
    De heer De Graaf:
    U hebt het voor u zelf natuurlijk wel gedaan, want het
    ministerie heeft het bedrag moeten opbouwen. (…) Wat zijn de
    elementen daarin?
    De heer Wooldrik:
    Ik heb de elementen vijf of tien minuten geleden al even
    genoemd: morele verplichting,

    schadeloosstelling.
    De heer De Graaf:
    Schadeloosstelling?
    De heer Wooldrik:
    Dat hebben wij willen vermijden door het woord dading op de
    overeenkomst te plakken.
    De heer De Graaf:
    Kunt u het element schadevergoeding iets concretiseren? Ging
    het om gederfde inkomsten? Zijn nering was verdwenen?
    De heer Wooldrik:
    Ja, dat was de claim. Dat vonden wij geen passende
    kwalificatie, maar wel dat door onzorgvuldigheid van de zijde van
    de rijksoverheid de kans bestond dat zijn identiteit bekend zou
    worden. Dat element zat er wel in.
    De heer Wooldrik:
    Hij had gedurende enige tijd waardevolle inlichtingen aan
    het
    IRT gegeven. Daar zit het element van tipgeld
    in.
    De heer De Graaf:
    Had hij niet eerder lagere bedragen uitgekeerd
    gekregen?
    De heer Wooldrik:
    Nee. Noot

    Criminele winsten

    De regeling stelt dat aan een informant geen geldelijke beloning
    uitbetaald wordt indien blijkt dat hij bij het desbetreffende
    opsporingsonderzoek als verdachte kan worden aangemerkt en dat
    tegen hem proces-verbaal wordt opgemaakt indien hij zich bij het
    verzamelen van inlichtingen schuldig maakt aan een strafbaar feit.
    Deze uit 1985 daterende uitsluiting van criminele activiteiten door
    informanten verklaart waarom er in de regeling niets is opgenomen
    over het inleveren van criminele winsten. Zij is met de aanvaarding
    van de burgerinfiltratie achterhaald. De Centrale
    toetsingscommissie hanteert min of meer standaard de regel dat de
    informant zijn criminele verdiensten moet afstaan.

    De heer Koekkoek:
    Vindt u het verantwoord dat een informant zijn
    negotie gewoon kan voortzetten, inclusief de
    verdiensten die
    erbij behoren? Vindt u dat aanvaardbaar bij deze methode?
    De heer Van Randwijck:
    Dat vind ik onaanvaardbaar.
    De voorzitter:
    Maar kan de informant dan wel werken?
    De heer Van Randwijck:
    Er zullen oplossingen gevonden moeten worden in de sfeer van
    tip- en toongelden. De politie zal lease-auto’s of wat dan ook
    beschikbaar moeten stellen. In ieder geval is het behouden van
    die

    verdiensten ten eigen bate in mijn visie onverantwoord.

    De heer Koekkoek:
    Dus u zegt dat de zaak controleerbaar moet zijn, dat winsten
    afgedragen moeten worden en dat de
    informant beloond moet
    worden volgens de tipgeldregeling?
    De heer Van Randwijck:
    Juist, dat is het precies. Noot Het is nu dus
    de bedoeling dat criminele winst wordt ingeleverd. Bedacht dient te
    worden dat er voorbeelden zijn van grote verdiensten door
    burgerinfiltranten.
    De heer Lith:
    Als ik praat over mijn periode, dan zijn er 15.000 kilo het
    milieu ingegaan. Het gaat om softdrugs waarvan volgens mij – ik ben
    er weliswaar een tijdje uit – de waarde toch niet meer is dan
    ergens tussen de f 2000 en f 3000 per kilo op de vrije markt. Als
    wij uitgaan van f 3000 per kilo vermenigvuldigd met 15.000 dan
    praten wij over een bedrag van 4,5 mln. in de detailhandel. Waar
    dacht u dat de winsten naartoe gingen? Ik heb altijd gezien dat
    vooral de mensen aan de top er veel aan verdienen. Bij alle
    onderzoeken die ik heb gezien, is dat aan de orde geweest. Er zal
    dus best wel wat aan verdiend zijn door de
    informanten,
    natuurlijk. Niemand doet iets voor niets.
    Noot

    Een infiltrant in de Delta-operatie zou miljoenen hebben
    overgehouden aan zijn werkzaamheden voor de organisaties waarover
    hij informeerde. De infiltrant in de Beverzaak zou twee miljoen
    hebben ontvangen voor zijn werkzaamheden. De politie had gedacht
    dat het om enkele tienduizenden guldens zou gaan. Een aanbod van
    een infiltrant om 50-50 te doen bij de aanvoer van verdovende
    middelen werd echter afgewezen. Soms gaat het om kleinere bedragen
    die bijvoorbeeld zijn betaald aan de chauffeur van een
    drugstransport en die deze dan mag houden. In een ander geval mocht
    de informant inzake een cocane-transport van een officier van
    justitie uit het zuiden 200 kg meegenomen hasj houden, maar de
    Amsterdamse officier van justitie – die omdat het om een
    gecontroleerde aflevering ging ook bij de zaak was betrokken – stak
    een stokje voor die afspraak.

    De financile verantwoording van al deze bedragen laat danig te
    wensen over. Die grote verdiensten staan echter niet in de weg aan
    het feit dat niet iedereen in het veld de opvatting deelt dat de
    criminele winst moet worden ingeleverd.

    De heer Wortel: Uitdagend gezegd:
    als wordt besloten op die manier met een meewerkende
    informant in zee te gaan, is de consequentie dat hij zijn
    verdiensten volledig behoudt.
    De heer Koekkoek:
    Als je met een criminele informant in zee gaat, dan
    hoort dat erbij?
    De heer Wortel:
    Ja, onvermijdelijk. Noot En meer in het
    algemeen blijkt dat de informant soms (naar de feitelijke
    uitwerking van de mededeling gezien) wordt gewaarschuwd geen
    inzicht in zijn criminele verdiensten te geven. Meegedeeld wordt
    dat de informant die over zijn verdiensten spreekt, wordt verplicht
    alles af te dragen.
    De heer De Graaf:
    Ik kom nog even terug op het criminele geld. Voor alle
    helderheid: er is aan de betrokken informant-infiltrant geen
    beloning uitgekeerd in de zin van de tip-, toon- en
    voorkoopregeling?
    De heer Van der Putten:
    Dat is er wl.
    De heer De Graaf:
    Maar tegelijkertijd heeft de informant datgene wat
    werd verdiend aan het zijn van schakel in het proces, ook mogen
    behouden? Dan is hij eigenlijk twee keer betaald. De
    criminele
    winsten mochten worden behouden n de tipgelden?
    De heer Van der Putten:
    Ik heb al gezegd dat wij daar niet aandacht aan hebben
    besteed, aan dat gedeelte van de financin. Dat hebben wij eigenlijk
    in de hele keten niet gedaan.
    Noot

    Het ministerie van Justitie vraagt sinds begin 1995 bij de
    toekenning van tipgeld naar de afspraken die er met de informant
    zijn gemaakt over het al dan niet afdragen van zijn criminele
    winsten. Er zijn thans twee zaken bekend (de een betrof meer dan
    f.200.000, de ander minder f.50.000) waarin de informant zowel
    tipgeld als criminele winst heeft opgestreken. Over de zaak van
    meer dan f.200.000 is opgemerkt dat men niet dacht dat de informant
    ooit tipgeld gekregen zou hebben indien van het behouden van de
    winsten op de hoogte was geweest. Noot

    Tot op heden is zelden door een informant de criminele winst
    ingeleverd, waarna hem tipgeld is verstrekt. In een van die
    gevallen was het door hem ingeleverde geld een veelvoud van het hem
    verstrekte tipgeld.

    De heer De Graaf:
    Er heeft in ieder geval een informant, die uw
    korps,
    RCID of kernteam heeft ingezet, een forse
    beloning gehad van enige honderdduizenden guldens. Daar stond
    tegenover – en dat heeft mij in ieder geval verrast – dat de
    betrokken
    informant criminele winsten daadwerkelijk had
    afgedragen.
    De heer Brand:
    Dat is ook onze stelregel. Als wij een informant
    hebben die een handeling verricht voor een criminele organisatie
    en hij krijgt daar geld voor, moet hij dat afdragen.(…)
    De heer De Graaf:
    Hoe weet u nou of de betrokkene zich aan de afspraken houdt?
    Als u zegt alle
    criminele winsten afdragen en hij draagt,
    zeg maar, f. 800.000 af en f. 300.000 steekt hij in zijn eigen zak,
    hoe weet u dan of hij dat niet of wel heeft gedaan?
    De heer Brand:
    In ieder geval weet de informant dat hij een risico
    loopt, als hij zijn afspraken niet nakomt. En als wij de criminele
    organisatie oppakken en wij vinden daar de boekhouding waaruit
    blijkt dat hij meer heeft ontvangen dan hij tegen ons gezegd heeft,
    heeft hij natuurlijk toch een probleem. Want wij zullen hem er dan
    zeer nadrukkelijk op aanspreken dat hij zich niet aan de afspraak
    heeft gehouden. Dus ik denk dat de

    informant die in dit traject toch dit risicovolle werk doet, er
    alle belang bij heeft om zijn relatie met de politie goed te
    houden.

    De heer De Graaf:
    Zou u hem dan oppakken?
    De heer Brand:
    Ja. Noot
    De heer De Graaf:
    Het is pas n keer voorgekomen, of niet, dat daadwerkelijk
    winsten zijn afgedragen?
    De heer Van der Voort:
    In het brede perspectief, zoals ik dat zojuist heb
    geschetst, is het een aantal malen voorgekomen dat criminele

    informanten geld hebben ontvangen van de criminele organisatie
    voor verrichte diensten en dat geld hebben afgedragen aan de
    politie.
    De heer De Graaf:
    Zijn u gevallen bekend, waarin criminelen of informanten
    criminele winsten aan justitie hebben afgestaan, zonder daarbij
    ooit tipgeld te hebben gekregen?
    De heer Van der Voort:
    Ja.
    De heer De Graaf:
    Hoe vaak is dat voorgekomen?
    De heer Van der Voort:
    En keer. Noot Er wordt thans met de minister
    van Financin overlegd over de vraag of het geld in de algemene
    middelen stroomt of niet. Noot Als probleem bij deze
    constructie wordt vaak opgemerkt dat het moeilijk is zekerheid te
    hebben over de vraag of de informant wel alle winst inlevert.
    De voorzitter:
    Denkt u dat het ooit mogelijk is om iets te doen met
    afdracht van alle winst?
    Mevrouw Sorgdrager:
    Daar heb ik, eerlijk gezegd, zo mijn twijfels over.
    De voorzitter:
    Vindt u dat dat dan niet zou moeten?
    Mevrouw Sorgdrager:
    Ik denk dat je daar… Ja. Het kan wel, maar dan moet je wel
    een
    informant hebben die je driedubbel controleert om te
    kijken of hij inderdaad dat afdraagt, wat hij aan winst maakt. Ik
    vind dat in de praktijk een moeilijk hanteerbaar gegeven.

    Noot
    De heer De Graaf:
    Denkt u dat het voldoende is om tot uitkeringen over te gaan
    van de orde waarover wij het nu hebben, als de potentile winst vele
    malen groter kan zijn?
    De heer Wooldrik:
    Dat is het inschatten van de mate van betrouwbaarheid van
    de
    informant. Wat is zijn motief? Is dat de criminele
    winst in zijn zak stoppen, dan moet je er, behalve misschien in
    een bijzonder uitzonderlijk geval, eigenlijk geen zaken mee doen.
    Dat is het checken van wat voor vlees je in de kuip hebt. Ik had
    het over de motieven van
    informanten om tips te geven en ik
    zei dat je daar niet cynisch genoeg in kunt zijn. Maar je moet dat
    wel goed kunnen doorprikken. Waar is hij op uit?

    Noot

    In het boven door Brand aangehaalde geval moest de informant van te
    voren aangeven wanneer hij uitbetaald werd, zodat de runners hierop
    aansluitend een afspraak met hem konden maken om het geld over te
    dragen.

    De heer De Graaf:
    Er is een bedrag afgedragen dat – ik geef het toe – een paar
    keer hoger is dan die paar tonnen door de betrokken

    informant. Dat klinkt heel mooi, maar hoe weet u, hoe weet uw
    politieteamleider, hoe weet de
    CID dat alle criminele
    winst is afgedragen?
    De heer Van der Voort:
    Dat weet je natuurlijk nooit zeker. Het gaat erom of het
    contact met betrokkene zodanig is dat je ervan uitgaat dat hij niet
    alleen alles vertelt, maar dat hij al zijn criminele winsten ook
    afdraagt. Dat is een kwestie van professionaliteit van de runners
    en de begeleiding van de runners. Ik heb dat nog eens nagevraagd.
    Mij is gezegd dat datgene wat de criminele
    informant ontving
    – hij ontving, zoals dat gebruikelijk is in dit soort zaken, geld
    dat afkomstig is van de opbrengst van de verdovende middelen, neem
    ik aan, want dat is vaak de enige bron van inkomsten – niet in n
    keer werd ontvangen, maar in een aantal malen. Ik weet dat vooraf,
    telkens bekend was wanneer hij het geld zou ontvangen, runners een
    afspraak met hem maakten, of dat nu in de avonduren was, of in het
    weekend, of op een gewone doordeweekse dag was, direct aansluitend
    op het overdragen van het geld. Bij die gelegenheid is het geld
    afgedragen en is de man gedebriefed, in die zin dat met hem is
    gesproken over wat hij voor nieuws te melden had.

    Noot

    4.5.2 Andere tegenprestaties: deals met criminelen

    Voor deals met criminelen in geval van zaken van leven en dood
    en daarmee gelijk te stellen ernst, zoals bijvoorbeeld ernstige
    aantasting van de veiligheid van de staat of van de volksgezondheid
    biedt de Modelbrief van de procureurs-generaal van 1 juli 1983 de
    grondslag. Onder een ernstige aantasting van de volksgezondheid
    wordt mede de handel in verdovende middelen gerekend. Welke deals
    mogelijk zijn meldt de modelbrief niet. In het navolgende wordt
    ingegaan op deals van strafvorderlijke aard. Wel zijn twee gevallen
    bekend waarbij in het belang van het opsporingsonderzoek de
    uitzetting van een uitgeprocedeerde asielzoeker achterwege is
    gelaten en toekenning van een verblijfstitel aan deze informanten
    werd overwogen. Opgemerkt wordt wel dat de tegenprestatie buiten
    het gebruikelijke strafrechtelijke beleid kan liggen. Voorts wordt
    benadrukt dat de deal een uiterste redmiddel is voor het geval het
    doel niet op andere wijze is te realiseren. De inbreng van de
    crimineel moet essentieel zijn en de tegenprestatie kan geboden
    worden, nadat de verstrekte informatie haar deugdelijkheid heeft
    bewezen. Procedureel wordt schriftelijke verslaglegging vereist en
    dient de behandelend officier van justitie met de parketleiding te
    overleggen. Aan de hoofdofficieren wordt verzocht, contact op te
    nemen met de procureur-generaal van het ressort. De modelbrief
    schrijft centrale registratie niet voor en deze vindt ook niet
    plaats.

    Buiten de gevallen van de Modelbrief vinden ook deals plaats. Zo
    is de Hoge Raad ingegaan op een deal die betrekking had op de eigen
    positie van de verdachte: de man maakt schoon schip in ruil voor
    een lagere eis Noot. Dit type deals (guilty-plea’s) blijven
    verder onbesproken. Een ander type deal heeft wel degelijk
    betrekking op afspraken met criminele informanten, doch buiten de
    in de modelbrief bedoelde gevallen. Illustratief voor de delicate
    waarde die aan de term deal moet worden toegekend is het geval
    waarvan de Haagse procureur-generaal stelde dat geen sprake was van
    een deal. Maar feit is dat na bemiddeling door een hasj-boer twee
    kostbare schilderijen werden teruggevonden, terwijl het ingestelde
    hoger beroep van het OM tegen de (vergeleken met de eis) nogal laag
    uitgevallen uitspraak over de hasj-boer werd ingetrokken
    Noot . Aan de Centrale Toetsingscommissie zijn in 1995
    (tot 28 november) 5 deals ter toetsing aangemeld.

    Tabel 2 Deals met criminelen aangemeld bij de CTC

    Zaak             1. Handel in
    verdovende middelen

    uit Suriname

    Toetsingsverzoek            
    Deals met afgestraften: belastende

    verklaringen in ruil voor o.a.

    strafvermindering en geen

    uitlevering.

    Voorleggen aan rechter          
      Ja, vrijwaring voor nog te bekennen

    misdrijven alleen in relatie tot

    Suriname.

    Toestemming en oordeel CTC

    Zaak             2. Handel in
    verdovende


    vorige        
    volgende        
    inhoudsopgave en zoeken