• Buro Jansen & Janssen is een onderzoeksburo dat politie, justitie, inlichtingendiensten, de overheid in Nederland en Europa kritisch volgt. Een grond-rechten kollektief dat al 30 jaar publiceert over uitbreiding van repressieve wetgeving, publiek-private samenwerking, bevoegdheden, overheids-optreden en andere staatsaangelegenheden.
    Buro Jansen & Janssen Postbus 10591, 1001EN Amsterdam, 020-6123202, 06-34339533, signal +31684065516, info@burojansen.nl (pgp)
    Steun Buro Jansen & Janssen. Word donateur, NL43 ASNB 0856 9868 52 of NL56 INGB 0000 6039 04 ten name van Stichting Res Publica, Postbus 11556, 1001 GN Amsterdam.
  • Publicaties

  • Migratie

  • Politieklachten

  • Bijlage VI – 5.1 Inleiding

    5 ONDERSTEUNENDE DIENSTEN

    5.1 Inleiding

    5.1.1 Algemene introductie

    In dit hoofdstuk staan diverse politie-onderdelen centraal die
    tot taak hebben de (tactische) recherche te ondersteunen. Ingegaan
    zal worden op de observatieteams (OT), arrestatieteams (AT), de
    bureaus financile ondersteuning (BFO), de secties technische
    ondersteuning (STO) en de politile infiltratieteams (PIT). De
    eerste drie – OT, AT en BFO – worden, evenals de CID waaraan in
    hoofdstuk 3 aparte aandacht is besteed, genoemd in het Besluit
    beheer regionale politiekorpsen (Stb. 1994, 228). Hoewel er in het
    rapport Opsporing gezocht geen vragen over de STO en het PIT
    zijn geformuleerd, is tijdens het onderzoek van de commissie het
    belang van de STO en het PIT gebleken met het oog op bijzondere
    opsporingsmethoden. Dat rechtvaardigt een nadere beschouwing van
    deze diensten.

    In het Besluit beheer regionale politiekorpsen (Stb. 1994,
    228) worden ook genoemd de Mobiele Eenheid (ME), het
    Rampenidentificatieteam (RIT) en de Bijzondere Bijstandseenheid
    (BBE). De ME wordt ingezet bij openbare ordeverstoring en crises.
    De BBE treedt op in geval van zeer ernstige misdrijven waarbij
    direct sprake is van levensbedreigende omstandigheden. De leden van
    de BBE zijn geoefend in het gebruik van een vuurwapen waarmee lange
    afstandsprecisievuur kan worden gegeven. Deze drie teams worden in
    dit hoofdstuk niet besproken, aangezien zij voor dit onderzoek
    minder gewicht hebben.
    De behandelde onderdelen kunnen worden
    beschouwd als afsplitsingen van de klassieke algemene recherche. De
    afsplitsing kwam steeds voort uit de behoefte van de recherche
    nieuwe technologien en vaardigheden in het opsporingsproces toe te
    passen. Met betrekking tot het BFO verdient dit aanvulling in
    zoverre dat daarbij de totstandkoming van de wetgeving de
    ontwikkeling heeft versneld. De wetgeving was namelijk gericht op
    vergroting van de mogelijkheden tot ontneming van wederrechtelijk
    verkregen voordeel.

    5.1.2 Opbouw van het hoofdstuk

    In het rapport Opsporing gezocht zijn geen specifieke
    vragen over deze diensten gesteld. De algemene vragen over de
    politie, die ook reeds in hoofdstuk 4 zijn opgenomen, gelden
    uiteraard ook voor deze diensten. 8A. Hoe vindt feitelijk de
    sturing vooraf en de controle achteraf van de politie door het OM
    en de rechters-commissarissen over het gebruik van
    opsporingsmethoden plaats?

    8B. Hoe zou de sturings- en controlestructuur van de politie
    kunnen worden verbeterd? 8D. Hoeveel politie- en
    justitiefunctionarissen zijn betroken bij de strijd tegen de
    georganiseerde criminaliteit? 9E. Hoe is de

    informatie-uitwisseling tuseen de lokale recherche, regionale
    recherche en de
    kernteams over het gebruik van
    opsporingsmethoden en de verkregen criminele informatie?
    In dit
    hoofdstuk wordt eerst de organisatie van de ondersteunende diensten
    beschreven, dat wil zeggen hun taak, hun plaats binnen het korps
    met bijzondere aandacht voor hun relatie met de CID en de tactische
    recherche, alsmede de werving en opleiding van het personeel (5.2).
    Daarna wordt beschreven hoe de ondersteunende diensten betrokken
    raken bij een bepaald onderzoek. Aansluitend wordt bezien hoe de
    beslissing tot stand komt om in dat onderzoek van bijzondere
    opsporingsmethoden gebruik te maken en hoe de verslaglegging plaats
    vindt (5.3). Vervolgens komen de samenwerking en de cordinatie
    tussen de regionale ondersteunde diensten ter sprake, evenals de
    samenwerking en cordinatie vanaf nationaal niveau. In dit verband
    zal met betrekking tot het OT worden ingegaan op de betekenis van
    de zogeheten Schengen-teams en het Landelijk informatiepunt
    observaties (LIPO) alsmede het Landelijk contact
    grensoverschrijdende observaties (LCGO). Voor wat betreft de BFO’s
    zal aandacht worden gegeven aan de bij de Divisie centrale
    recherche informatie (CRI) gestationeerde (en formeel niet aan de
    BFO’s gerelateerde) financile helpdesk ( Finpol). Verder zal de STO
    gerelateerd worden aan de Dienst technisch operationele
    ondersteuning (DTOO) van het Korps landelijke politiediensten
    (KLPD). Tenslotte zal met betrekking tot het PIT worden ingegaan
    op
    de Afdeling nationale cordinatie politile infiltratie (ANCPI) van
    de CRI. In dat verband komen ook steeds de internationale
    samenwerking en de samenwerking met andere onderzoekseenheden aan
    de orde (5.4). Het laatste deel van de bevindingen gaat over de
    sturing van en controle op de ondersteunende diensten. Dit
    hoofdstuk wordt afgesloten met conclusies.


    volgende        
    inhoudsopgave en zoeken