• Buro Jansen & Janssen is een onderzoeksburo dat politie, justitie, inlichtingendiensten, de overheid in Nederland en Europa kritisch volgt. Een grond-rechten kollektief dat al 30 jaar publiceert over uitbreiding van repressieve wetgeving, publiek-private samenwerking, bevoegdheden, overheids-optreden en andere staatsaangelegenheden.
    Buro Jansen & Janssen Postbus 10591, 1001EN Amsterdam, 020-6123202, 06-34339533, signal +31684065516, info@burojansen.nl (pgp)
    Steun Buro Jansen & Janssen. Word donateur, NL43 ASNB 0856 9868 52 of NL56 INGB 0000 6039 04 ten name van Stichting Res Publica, Postbus 11556, 1001 GN Amsterdam.
  • Publicaties

  • Migratie

  • Politieklachten

  • Bijlage VII – VIII. ALGEMEEN BESLUIT

    VIII. ALGEMEEN BESLUIT

    In Nederland is al een aantal jaren een publieke discussie
    gaande over de aard, de omvang en de schade – kortom de ernst – van
    de georganiseerde criminaliteit. Sommigen menen dat de situatie
    heel ernstig is en poneren zelfs dat een ontwrichting van het
    maatschappelijk leven door toedoen van deze criminaliteit tot de
    rele mogelijkheden behoort, zo zij niet reeds aan de gang is.
    Anderen schatten de situatie weer heel wat minder ernstig in en
    gaan er van uit dat het traditionele bendewezen slechts een nieuwe
    gedaante heeft aangenomen. Zulke verschillen van opvatting zijn ten
    dele mogelijk omdat er tot nu toe weinig systematisch en grondig
    empirisch onderzoek is gedaan naar het probleem van de
    georganiseerde criminaliteit in ons land. Hierdoor is het immers
    mogelijk dat allerlei dingen kunnen worden beweerd zonder dat ze
    direct of indirect kunnen worden gelogenstraft met feiten. Ten dele
    hangen dergelijke verschillen van opvatting echter ook samen met
    het feit dat georganiseerde criminaliteit niet door iedereen op
    dezelfde manier wordt gedefinieerd. Wanneer immers wordt gekozen
    voor een ruime definitie – zeggende bijvoorbeeld dat georganiseerde
    criminaliteit evengoed betrekking kan hebben op hirarchisch
    georganiseerde groepen die zich met geweld en corruptie een weg
    banen naar duurzame machtsposities in bepaalde legale economische
    sectoren als op groepjes gewiekste flessentrekkers en overvallers –
    dan is het probleem dat deze criminaliteit stelt, ook in de
    verbeelding, al vlug vele malen ernstiger, toch zeker in omvang,
    dan wanneer een enge definitie wordt aangehouden, bijvoorbeeld dat
    er slechts sprake is van georganiseerde criminaliteit als criminele
    groepen inderdaad controle hebben weten te krijgen over een of meer
    legale branches in de economie. In het licht van deze
    verwarringstichtende discussie is het geen wonder dat ook in de
    politiek, in het parlement, bij herhaling de vraag is opgeworpen
    hoe ernstig het probleem van de georganiseerde criminaliteit nu
    eigenlijk is. Deze vraag bleef echter lange jaren onbeantwoord. Ja,
    er werd wel een antwoord gegeven – door middel van de opeenvolgende
    inventarisaties van de CRI/het CBO maar dit antwoord maakte de
    verwarring alleen maar groter omdat de bedoelde inventarisaties, om
    allerhande redenen, keer op keer hl verschillende kwantitatieve
    beelden van de werkelijkheid produceerden. Een meer evenwichtige
    beantwoording van de betrokken vraag drong zich echter op toen zij
    in de schoot van de parlementaire Werkgroep vooronderzoek
    opsporingsmethoden werd gekoppeld aan de vraag naar de normering
    van deze methoden. Toen dan ook nog de Tweede Kamer, in haar
    discussie over het rapport van die werkgroep Opsporing
    gezocht
    , de juistheid van deze koppeling onderschreef, lag het
    voor de hand dat de Parlementaire Enqutecommissie
    Opsporingsmethoden die vervolgens werd ingesteld, een empirisch
    onderzoek gelastte naar het probleem van de georganiseerde
    criminaliteit in Nederland. Meer bepaald vroeg zij de onderzoekers
    drie dingen te bezien:

    • de problematiek van de definiring van het begrip zware,
      georganiseerde criminaliteit;
    • de mogelijkheden en beperkingen van onderzoeksmethoden naar
      deze criminaliteit;
    • haar feitelijke aard en omvang.

    Om redenen die in hoofdstuk II nader zijn uiteengezet is in dit
    onderzoek gekozen voor een definitie van georganiseerde
    criminaliteit die zegt dat er van zulke criminaliteit sprake is
    indien groepen die primair zijn gericht op illegaal gewin
    systematisch misdaden plegen met ernstige gevolgen voor de
    samenleving, en in staat zijn deze misdaden op betrekkelijk
    effectieve wijze af te schermen, in het bijzonder door de
    bereidheid te tonen fysiek geweld te gebruiken of personen door
    middel van corruptie uit te schakelen. Door zo de grens te trekken
    zijn met name politieke criminaliteit, organisatiecriminaliteit en
    beroepscriminaliteit buiten het object van het onderzoek geplaatst.
    Waarmee natuurlijk niet is gezegd – noch expliciet, noch impliciet
    – dat vormen van deze soorten criminaliteit niet zwaar of niet
    ernstig zouden (kunnen) zijn.


    volgende        
    inhoudsopgave en zoeken