• Buro Jansen & Janssen is een onderzoeksburo dat politie, justitie, inlichtingendiensten, de overheid in Nederland en Europa kritisch volgt. Een grond-rechten kollektief dat al 30 jaar publiceert over uitbreiding van repressieve wetgeving, publiek-private samenwerking, bevoegdheden, overheids-optreden en andere staatsaangelegenheden.
    Buro Jansen & Janssen Postbus 10591, 1001EN Amsterdam, 020-6123202, 06-34339533, signal +31684065516, info@burojansen.nl (pgp)
    Steun Buro Jansen & Janssen. Word donateur, NL43 ASNB 0856 9868 52 of NL56 INGB 0000 6039 04 ten name van Stichting Res Publica, Postbus 11556, 1001 GN Amsterdam.
  • Publicaties

  • Migratie

  • Politieklachten

  • Eindrapport – 3.8 Beveronderzoek Rotterdam

    3.8 Beveronderzoek Rotterdam

    In de zomer van 1992 werd in Rotterdam het
    Haveninformatieproject gestart. Het doel van het project was de
    informatie van verschillende diensten over de georganiseerde
    criminaliteit in de haven bij elkaar te brengen. Uit het
    Haveninformatieproject bleek dat een aantal personen zich in
    georganiseerd verband bezig hield met strafbare feiten. De
    Rotterdamse recherche en CID startten mede naar aanleiding hiervan
    een onderzoek tegen een handelaar in verdovende middelen die al
    meermalen veroordeeld was. Onder de codenaam Bever werd zodoende
    eind 1993 een onderzoek gestart door het kernteam
    Rotterdam-Rijnmond. De RCID Rotterdam had contact met de RCID
    Kennemerland. Uit dit contact bleek dat de RCID Kennemerland een
    informant runde die voor het Beveronderzoek belangrijke informatie
    zou kunnen bieden (hier verder informant 3 genoemd).

    Omdat de organisatie van het onderzoekssubject zeer gesloten
    was en professioneel te werk ging, was de inschatting dat het zeer
    moeilijk zou zijn een goede informatiepositie te verkrijgen in dit
    onderzoek. De mededeling van de
    RCID Kennemerland kwam
    derhalve voor het onderzoek van het
    kernteam op een
    buitengewoon goed moment.
    Noot

    Op 21 december 1993 vond overleg plaats tussen
    vertegenwoordigers van de CID Kennemerland, waaronder CID-chef
    Langendoen en CID-rechercheur Van Vondel, de CID-chef Rotterdam In
    ‘t Veld en CID-officier van justitie te Rotterdam De Groot. De RCID
    Kennemerland vertelde dat de informant, gezien zijn contacten, zeer
    gedetailleerde informatie kon leveren over de invoer in Nederland
    van containers met softdrugs door het onderzoekssubject in het
    Beveronderzoek. Volgens het verslag van deze bijeenkomst meldde
    Langendoen dat de CID Kennemerland nu tijd had, omdat het IRT was
    opgeheven en de voordelen van de methode in Amsterdam niet begrepen
    werden.

    De CID Kennemerland zou de container vervoeren naar
    een door de politie gecontroleerde loods. De container zou in die
    loods worden gecontroleerd op softdrugs en andere verdovende
    middelen. Indien alleen softdrugs in de container aanwezig zouden
    zijn, zou een
    gecontroleerde aflevering doorgang kunnen
    vinden. Het onderzoekssubject zou n of meer auto’s beschikbaar
    stellen om de softdrugs op de door het onderzoekssubject bepaalde
    plaats af te leveren. Het voertuig zou worden beladen door de

    RCID Kennemerland en onder begeleiding van het
    observatieteam door een van de CID-rechercheurs van Kennemerland
    worden neergezet op een lokatie te behoeve van het
    onderzoekssubject.
    Noot Volgens De Groot stelde
    Langendoen in dit gesprek dat hij al eerder deze methode had
    gebruikt en daarvoor toestemming had van de officier van justitie
    in Haarlem.

    Het OM Haarlem bevestigt het verlenen van een dergelijke
    toestemming niet. Zaken waarbij van de hier bedoelde methodiek
    gebruik is gemaakt, zijn op het Haarlemse parket niet bekend. Wel
    is bekend dat in het oude
    IRT waarin sommige van dezelfde
    dramatis personae participeerden als in het Kennemer CID-veld
    werkzaam waren, van een vergelijkbare methodiek gebruik is gemaakt.
    Van een direct contact tussen Rotterdams en Haarlems OM teneinde
    uitdrukkelijk na te gaan in hoeverre deze methodiek in Kennemerland
    – buiten
    IRT verband – was geaccordeerd, is geen sprake
    geweest.
    Noot Langendoen zou tevens in dit gesprek
    gezegd hebben dat het OM Haarlem de informant toestemming had
    gegeven zijn verdiensten te behouden. De informant zou zelf de
    verschillende kosten moeten betalen. Volgens De Groot werd de
    afspraak gemaakt dat elke levering van softdrugs, behoudens
    bijzondere omstandigheden, in beslag zou worden genomen. De
    commissie heeft geconstateerd dat in het CID-verslag van deze
    vergadering vermeld staat dat doorlating vanwege de
    geloofwaardigheid van de informant tot de mogelijkheden behoorde.
    Noot

    De heer De Graaf :
    Maar de eis die u nu formuleert, namelijk dat alles in
    beslag zou moeten worden genomen bij de zendingen, was toch niet zo
    absoluut als u hem nu formuleert?
    De heer De Groot:
    Die was wl absoluut. Ik heb er wel bij gezegd – dat is zo
    langzamerhand een kwestie van algemene bekendheid, in ieder geval
    in ons vak – dat ik mij natuurlijk realiseer dat het niet op alle
    momenten mogelijk is, door wat voor soort omstandigheden dan
    ook.
    De heer De Graaf:
    Maar in die vergadering van 21 december 1993 is het zo
    geformuleerd – als wij goed

    genformeerd zijn – dat gecontroleerde doorlevering zou kunnen om
    redenen van geloofwaardigheid.
    De heer De Groot:
    Nee, helemaal niet. Daar hebben wij het niet over gehad. Die
    man was al hartstikke geloofwaardig, werd ons verteld.
    De voorzitter:
    Ik kan mij ontzettend vergissen, maar in het verslag dat
    door uw eigen
    CID is gemaakt van de vergadering van 21
    december, staat met zoveel woorden dat het natuurlijk gericht is op
    het tactisch maken, maar dat doorlaten in het milieu om redenen van
    geloofwaardigheid niet kan worden uitgesloten.
    De heer De Groot:
    Van geloofwaardigheid, van veiligheid, dat is maar hoe je
    erover praat.
    Noot CID-officier De Groot zag deze
    methode als een normale vorm van gecontroleerde aflevering.
    Noot De Groot keurde de methode dan ook goed.
    Noot Hoofdofficier van justitie De Haas gaf op een
    globale vraag van De Groot te kennen dat hij deze trajecten
    overliet aan De Groot. Gezien de mededelingen van Langendoen over
    de toestemming van het Haarlemse OM achtte De Groot dit alles
    toelaatbaar. De Groot stemde ermee in dat de informant zijn
    verdiensten mocht behouden. Noot
    De heer De Graaf:
    Uw hoofdofficier schrijft in een begeleidend schrijven bij
    uw ambtsbericht, in zijn brief aan de procureur-generaal, de heer
    Docters van Leeuwen, dat politie en openbaar ministerie Rotterdam
    te zeer blind lijken te hebben gevaren op informatie uit een
    traject dat zij niet zelf geheel onder controle hadden of geheel
    konden doorzien. Dat lijkt mij niet prettig om te lezen. Of bent u
    het daarmee eens?
    De heer De Groot:
    Ik denk dat het de waarheid is.
    De heer De Graaf:
    Vindt u zelf dat u te makkelijk te blind heeft
    gevaren?
    De heer De Groot:
    Ik denk dat wij achteraf kunnen constateren dat wij te veel
    zijn uitgegaan van mededelingen en dat wij niet hebben doorgevraagd
    c.q. niet medegedeeld hebben gekregen hoe het precies werkte.

    Noot

    De Groot ging ervan uit dat de RCID Kennemerland informant 3 zou
    blijven runnen onder de verantwoordelijkheid van de CID-officier
    Kennemerland. Desondanks werd informant 3 wel ingeschreven als
    informant bij de RCID Rotterdam. De RCID Rotterdam moest
    verschillende malen vragen om het informantendossier van informant
    3. Uiteindelijk kreeg de RCID Rotterdam slechts enkele summiere
    gegevens over de informant.

    De informant mocht slechts activiteiten verrichten met
    betrekking tot de invoer van softdrugs indien door De Groot
    toestemming zou zijn gegeven. De Groot ging ervan uit dat informant
    3 alleen voor Rotterdam zou worden gerund en niet voor andere
    regio’s. De Groot had hierover geen contact met CID-officier van
    justitie uit Haarlem Kuitert.

    Wel deelde de Rotterdamse CID-OvJ op 11 januari 1994 terloops
    – in een vergadering die op een geheel andere aangelegenheid
    betrekking had – aan het unithoofd van de Haarlemse CID-OvJ mede
    dat in Rotterdam gebruik werd gemaakt van de methodiek uit de
    zogenaamde IRT-affaire met behulp van een Haarlemse

    informant. Nadere gedachtenwisseling heeft niet plaats
    gehad.
    Noot Vervolgens werden op de afgesproken
    wijze verschillende partijen drugs Nederland ingevoerd. Begin 1994
    verloor het observatieteam een partij van meer dan 2.000 kilo
    softdrugs uit het oog die vervolgens in het milieu terecht kwam.
    Midden 1994 werden ruim 8.000 kilo softdrugs afgeleverd. Daarvan is
    6.550 kilo in beslag genomen. In deze periode werden enkele
    duizenden kilo’s softdrugs Nederland ingevoerd die achteraf niet
    voor de criminele organisatie bleken te zijn, waarnaar de
    Rotterdamse politie onderzoek deed. Door het observatieteam werden
    twee opslagplaatsen in Amsterdam vastgesteld. Deze hoeveelheden
    zijn niet in beslag genomen.

    Inmiddels besloot de CID Rotterdam de informant af te bouwen. De
    CID Rotterdam werd met teveel onverwachte zaken geconfronteerd.
    Tevens ontstond twijfel of met deze methode relevante informatie
    kon worden verzameld. Het afbouwen bleek veel tijd te nemen.

    De heer De Graaf:
    Wanneer heeft u besloten dat het moest worden
    afgebouwd?
    De heer De Groot:
    In juli.
    De heer De Graaf:
    Waarom?
    De heer De Groot:
    Omdat wij bij de laatste zending op het laatste moment met
    een probleem geconfronteerd werden, waar wij niet op gerekend
    hadden. Dat maakte het ons onmogelijk, die hoeveelheid verdovende
    middelen in beslag te nemen.
    De heer De Graaf:
    En toen had u er genoeg van?
    De heer De Groot:
    Nou, niet genoeg van, want op zichzelf had ik graag nog wel
    wat bewijsmateriaal bij elkaar gehaald. Maar dan krijg je toch het
    idee dat je niet meer precies weet of de regie nog wel goed is.

    Noot

    Eind 1994 raakte het observatieteam enkele honderden kilo’s
    softdrugs kwijt doordat het vliegtuig dat de aflevering volgde, in
    verband met weersomstandigheden was gedwongen te landen. Tevens
    werden enkele duizenden kilo’s doorgelaten om de veiligheid van de
    informant te waarborgen. Eind 1994 werd de voornoemde 6.500 kilo in
    beslag genomen.

    Intussen was in Kennemerland bij het OM gebleken dat voor
    Rotterdam een informant werd gerund. Noch de vorige CID-officier
    Kuitert, noch de huidige CID-officier Snijders was op de hoogte. Op
    6 februari 1995 overlegde CID-chef Rotterdam In ‘t Velt met de
    CID-officier Kennemerland Snijders en de nieuwe CID-chef
    Kennemerland Woest. Zij besloten informant 3 te laten runnen door
    Rotterdam. Pas na dit gesprek had een eerste contact plaats tussen
    CID-officier Rotterdam De Groot en CID-officier Kennemerland
    Snijders. De criminele organisatie eiste een goedmaker van
    informant 3 voor alle in beslag genomen partijen. Informant 3 leek
    onder de druk van de criminele organisatie te bezwijken. Hij uitte
    serieuze bedreigingen richting de CID Kennemerland en de Haarlemse
    korpschef Straver. Tevens dreigde de informant zichzelf en zijn
    familie van het leven te beroven. De CID Rotterdam en het OM
    Rotterdam waren bereid onder strikte voorwaarden nog een container
    door te laten om de veiligheid van de informant te waarborgen. In
    deze periode kreeg de informant van een andere criminele
    organisatie de bill of lading van een container. De informant
    raakte in paniek en vreesde voor zijn leven als deze container in
    beslag zou worden genomen. Informant 3 had inmiddels bedreigingen
    thuis ontvangen.

    Indien de partij niet zou worden binnengehaald door de
    overheid, vreesde hij dat de criminele groepering hem zou
    liquideren. In dat geval zou hij echter van tevoren Van Vondel,
    Langendoen en Straver meenemen.
    Noot De CID
    Kennemerland, CID Rotterdam en de CID Gooi en Vechtstreek bespraken
    de ontstane situatie. Besloten werd de informant mede te delen dat
    geen containers meer zouden worden ingevoerd en dat de informant
    vanaf dat moment onder observatie van de politie zou staan om bij
    eventuele dreigingen te kunnen ingrijpen. De informant kreeg van de
    politie een geloofwaardig verhaal voor de criminele organisatie. In
    het Bevertraject zijn in totaal 44.000 kilo softdrugs doorgelaten.
    Daarvan is aantoonbaar 26.000 kilo in beslag genomen en 18.000 kilo
    op de markt terecht gekomen door ofwel de onmogelijkheid van
    observatieteams om de transporten te volgen ofwel bewust
    doorgelaten vanwege de veiligheid van de informant. Ook deze
    informant mocht zijn verdiensten behouden en diende alle kosten van
    het huren van de loods, het loon van de chauffeur en de benodigde
    papieren zelf te betalen. De commissie heeft zelf kunnen
    constateren dat informant 3 verklaart nog steeds te worden
    geconfronteerd met containers met drugs. De criminele organisaties
    eisen dat hij de containers Nederland binnen brengt. Nog onlangs
    probeerde informant 3 de overheid ertoe te brengen om deze
    containers door te laten. Hij heeft een aanbod voor een
    beschermingsprogramma afgeslagen. Dat is in een convenant tussen
    informant 3, de RCID chef Kennemerland en de RCID chef Rotterdam
    vastgelegd. Nog steeds worden bedreigingen geuit door en tegen de
    informant. De positie van de informant is nog steeds penibel.

    De heer De Graaf:
    Mijn laatste vraag op dit punt. De Bever-zaak is
    gestopt?
    De heer De Groot:
    De Bever-zaak is niet gestopt.
    De heer De Graaf:
    Het tactisch onderzoek is niet gestopt?
    De heer De Groot:
    Wij zijn nog steeds met de Bever-zaak bezig, zij het op een
    andere wijze.
    De heer De Graaf:
    Op een andere wijze? Niet meer via deze methode?
    De heer De Groot:
    Nee, niet meer via deze methode.
    De heer De Graaf:
    U heeft nog steeds goede hoop dat het een goede afloop
    krijgt?
    De heer De Groot:
    Ja, want anders zouden wij helemaal gezegd hebben dat er
    niks meer gedaan moest worden. Wij proberen er in ieder geval nog
    iets van te maken.
    Noot

    vorige        
    volgende        
    inhoudsopgave en zoeken