• Buro Jansen & Janssen is een onderzoeksburo dat politie, justitie, inlichtingendiensten, de overheid in Nederland en Europa kritisch volgt. Een grond-rechten kollektief dat al 30 jaar publiceert over uitbreiding van repressieve wetgeving, publiek-private samenwerking, bevoegdheden, overheids-optreden en andere staatsaangelegenheden.
    Buro Jansen & Janssen Postbus 10591, 1001EN Amsterdam, 020-6123202, 06-34339533, signal +31684065516, info@burojansen.nl (pgp)
    Steun Buro Jansen & Janssen. Word donateur, NL43 ASNB 0856 9868 52 of NL56 INGB 0000 6039 04 ten name van Stichting Res Publica, Postbus 11556, 1001 GN Amsterdam.
  • Publicaties

  • Migratie

  • Politieklachten

  • IX – De branches horeca en gokautomaten – 2.2. Misdaad, wapenbezit en geweld

    2.2. Misdaad, wapenbezit en geweld

    Het ministerie van Justitie becijferde dat het bedrijfsleven in
    1992 bijna vier miljard schade opliep door veel voorkomende
    criminaliteit; eenderde deel van alle bedrijven wordt jaarlijks
    door n of meer vormen van criminaliteit getroffen. Gemiddeld wordt
    een Nederlands bedrijf acht keer per jaar het slachtoffer van
    criminaliteit. Het gaat dan om alle vormen van lichte
    criminaliteit, zoals diefstal, inbraak, vernieling en bedreiging.
    De detailhandel en de horeca zijn de twee branches met het hoogste
    riscio: van alle ondernemingen in deze bedrijfstakken wordt
    jaarlijks respectievelijk zestig en vijftig procent slachtoffer van
    een misdrijf.

    De horeca scoort eveneens hoog in de werknemerscriminaliteit: 21
    procent per jaar. Het gemiddelde schadebedrag is 15.500 gulden per
    misdrijf. Ter vergelijking: in de bouw ligt dit bedrag op 35.500
    gulden en in de detailhandel op 1500 gulden. Gemiddeld komt bij een
    kwart van alle bedrijven fraude aan het licht. In de
    horecabrancheis dit percentage hoger (Van Heerden, 1995). Een
    belangrijk gegeven is dat horeca-ondernemers criminaliteit als een
    groot probleem ervaren, veel meer dan ondernemers in andere
    sectoren. Uit een internationale slachtofferenqute blijkt dat bijna
    de helft van alle horeca-ondernemers (45%) denkt dat fraude en
    corruptie in hun bedrijfstak zeer veel voorkomen, terwijl bij de
    andere branches slechts 20 % van de detaillisten dit vermoedt (Van
    Dijk en Terlouw, 1995).

    Het gebruik van geweld en het wapenbezit nemen in de hele
    maatschappij toe, vooral onder jongeren. In een onderzoek naar
    geweld in Amsterdam (Kosec, 1994) werd het aantal geweldsmeldingen
    tussen 1982 en 1992 bij de GG en GD geteld; hieruit kwam een
    duidelijke stijging naar voren. Volgens een rapport van de
    Commissie Jeugdcriminaliteit (Ministerie van Justitie, 1994) vond
    de grote toename van de geweldscriminaliteit onder jongeren plaats
    in de jaren zeventig. De jaren tachtig geven een stabiel beeld,
    maar na 1990 loopt de geweldscriminaliteit weer op. Ook de
    slachtoffer-enqute toont een stijging van de criminaliteit vanaf
    1990, waarbij bedreiging een voorname rol speelt (Ministerie van
    Justitie, 1994). Uit een onderzoek in Arnhem (Kleiman en Beke,
    1993) bleek dat bijna vijftien procent van de jongeren te rekenen
    valt tot de zogenaamde harde kern; zij pleegden in een periode van
    drie maanden ten minste tweemaal een ernstig delict, zoals
    afpersing, handel in harddrugs, bedreiging, inbraak met geweld en
    dergelijke. Kleiman en Beke (1993) becijferden verder dat vijftien
    procent van de jongeren een wapen bij zich draagt tijdens het
    uitgaan. Onder de harde kern-jongeren is dit zeventig procent. Ook
    in het onderzoek van de Commissie Jeugdcriminaliteit wordt een hoog
    wapenbezit onder jongeren gesignaleerd: tien procent van de
    ondervraagde jongeren tussen de 12 en 17 jaar zegt wel eens een
    wapen te dragen (Ministerie van Justitie, 1994). Volgens het
    Scholierenonderzoek (Rijksuniversiteit Leiden, 1993: 25) heeft n op
    de tien scholieren een wapen bij zich. Een onderzoek onder
    Groningse jongeren kwam tot de conclusie dat zeventien procent van
    hen een wapen draagt (Nijboer e.a., 1988).

    Uit een analyse van zeven self-reportonderzoeken komen Ferwerda
    en anderen (1995) tot de conclucie dat 2,1 procent van de jongeren
    tussen 12 en 18 jaar tot de zogenaamde harde kern kan worden
    gerekend; 95 procent daarvan betreft jongens en 5 procent betreft
    meisjes. De gemiddelde leeftijd van deze jongeren is 16 jaar.
    Landelijk gezien gaat het om 23.000 jongeren. De harde-kernjeugd
    pleegt in een periode van drie maanden ten minste tweemaal een
    ernstig delict, maar de vermoede gemiddelde daderfrequentie ligt
    aanzienlijk hoger. De harde-kernjeugd is zonder uitzondering al
    voor het twaalfde levensjaar in aanraking met de politie geweest.
    Hiermee menen de onderzoekers het verschijnsel van de crime de
    passage
    ontzenuwd te hebben, en ze spreken dan ook over
    crime de dure. Overigens gaat het hierbij zelden om
    gang-criminaliteit: de harde kern bestaat uit solisten.

    Moorden

    Het aantal doden door schietwapens neemt eveneens toe; in 1987
    waren dat er vijftig, in 1991 al zeventig. Volgens het CRI
    ondernamen in 1992 zestig georganiseerde criminele groeperingen
    pogingen tot liquidaties. Van de 250 moorden die in 1992
    plaatsvonden, konden er 25 in verband worden gebracht met de
    horecabranche, zo becijferde het vakblad Missets Horeca (1993).
    Meer dan de helft van de moorden vond daadwerkelijk in
    horecagelegenheden plaats; vijf in cafs, drie in shoarmazaken en
    twee in coffeeshops. Rotterdam tekende voor zes horecamoorden,
    Amsterdam noteerde er zeven en Den Haag drie, zo bericht het
    vakblad. Ook in het gedeelte over de liquidaties in het rapport dat
    handelt over Amsterdam zien we dat horecagelegenheden vaak de
    pleegplaats voor moord zijn, of dat de moord op andere wijze met de
    horeca in verband te brengen is.

    Overvallen

    Het aantal overvallen in Nederland nam de afgelopen vijf jaar
    met bijna vijftig procent toe. Overvallen in horecagelegenheden
    stegen meer dan evenredig mee. In 1994 liet het totale aantal
    overvallen een lichte daling zien, maar deze afname beperkte zich
    tot overvallen op geldinstellingen; de andere risicobedrijven
    werden er juist vaker mee geconfronteerd met de horecabranche
    voorop. In 1993 vond bijna n op iedere vijf overvallen in de horeca
    plaats.

    In 1989 ging het in nog maar om tien procent van het totale
    aantal overvallen. Een jaar later nam het aantal overvallen op
    horecabedrijven met meer dan dertig procent toe. In 1991 vond
    vijftien procent van alle gepleegde overvallen in
    horecagelegenheden plaats. Een jaar later was dat percentage
    gegroeid naar achttien procent van het totale aantal gemelde
    overvallen in Nederland. In 1993 is dat aantal nog verder opgelopen
    en worden iedere week tien overvallen op horeca-ondernemingen
    gepleegd. Amsterdam en Rotterdam krijgen het meest te maken met
    overvallen, alsmede de stad Groningen. Toch zijn deze misdrijven
    niet uitsluitend een zaak van de grotere steden of de Randstad; ook
    de kleinere steden en plattelandsgebieden krijgen ermee te
    maken.

    Tabel
    Vooral cafetaria’s en snackbars zijn vaak doelwit voor overvallers;
    in 1993 vonden 180 van de 512 overvallen daar plaats. De gemiddelde
    buit is niet hoog: er wordt tussen de 3500 en 4000 gulden
    meegenomen. De meeste overvallen vinden plaats tussen oktober en
    januari, met de maanden december en januari als topmaanden. En en
    ander hangt samen met de verhoogde geldbehoefte van de daders
    enerzijds en de verhoogde omzet en dus buitkans bij de ondernemers
    anderzijds. Verder zijn deze maanden favoriet vanwege het hogere
    aantal donkere uren. Juni en juli tellen de minste overvallen in de
    horeca (Rooijmans, 1994). Volgens een onderzoek van het Projecteam
    Overvalcriminaliteit (1994) heeft het gestegen aantal overvallen in
    de horeca een tweetal oorzaken: 1) geldinstellingen zijn steeds
    beter beveiligd waardoor overvallen steeds moeilijker worden en, 2)
    er is een nieuwe generatie overvallers die weinig ervaring heeft en
    daarom gemakkelijke overvalsobjecten uitkiest: horecagelegenheden
    zijn over het algemeen slecht beveiligd en dus een gewilde
    overvalsprooi. Uit daderanalyses blijkt dat de professionele,
    oudere overvaller de horeca over het algemeen voorbij gaat.
    Daarvoor zijn de opbrengsten van een overval op een
    horeca-gelegenheid te gering. De zogenaamde amateur-overvaller
    (tussen de 20 en 25 jaar) kiest zijn overvalsdoelwit bewust, maar
    met geringe voorbereiding. Deze overvallers werken vaak in groepen
    en met vaste patronen. Zij kiezen onder andere grotere en druk
    bezochte horecagelegenheden uit als overvalsobject. De grootste
    groep van daders is echter te vinden in de categorie beginners:
    deze overvallers zijn jong – tussen de 15 en 20 jaar en werken in
    sterk wisselende groepen met steeds verschillende, veelal
    impulsieve methoden. Deze daders bereiden zich meestal nauwelijks
    op een overval voor en hun doelwit is meestal de lokale, kleine
    horecagelegenheid, zoals een snackbar en caf. De groep beginners is
    onervaren en handelt vaak agressief. Een deel van deze overvallers
    is maatschappelijk onthecht en gaat daardoor gemakkelijk over tot
    het gebruik van extreem geweld.


    vorige        
    volgende        
    inhoudsopgave en zoeken