• Buro Jansen & Janssen is een onderzoeksburo dat politie, justitie, inlichtingendiensten, de overheid in Nederland en Europa kritisch volgt. Een grond-rechten kollektief dat al 30 jaar publiceert over uitbreiding van repressieve wetgeving, publiek-private samenwerking, bevoegdheden, overheids-optreden en andere staatsaangelegenheden.
    Buro Jansen & Janssen Postbus 10591, 1001EN Amsterdam, 020-6123202, 06-34339533, signal +31684065516, info@burojansen.nl (pgp)
    Steun Buro Jansen & Janssen. Word donateur, NL43 ASNB 0856 9868 52 of NL56 INGB 0000 6039 04 ten name van Stichting Res Publica, Postbus 11556, 1001 GN Amsterdam.
  • Publicaties

  • Migratie

  • Politieklachten

  • Bijlage I – 1.1 De Werkgroep vooronderzoek opsporingsmethoden

    HOOFDSTUK 1 VAN WERKGROEP NAAR ENQUTECOMMISSIE

    1.1 De Werkgroep vooronderzoek opsporingsmethoden

    Na afloop van het plenaire debat in de Kamer over de opheffing
    van het interregionaal rechercheteam Noord-Holland/Utrecht op 7
    april 1994 Noot werd de motie, ingediend door de leden
    Dijkstal, Kohnstamm en Brouwer (motie-Dijkstal c.s) Noot
    , door de Kamer aangenomen. De motie luidde als volgt: De
    Kamer,

    gehoord de beraadslaging,
    van oordeel, dat binnen een democratische rechtsstaat effectieve
    controle op de rechtmatigheid van de door justitie en politie
    gehanteerde opsporingsmethoden noodzakelijk is en dat daartoe
    heldere toetsingskaders dienen te bestaan;

    spreekt de wens uit een parlementair onderzoek in te stellen
    naar:
    1. de thans door justitie en politie gebezigde opsporingsmethoden,
    en meer in het bijzonder de opsporingsmethoden ten aanzien van de
    zware, georganiseerde criminaliteit; 2. de vraag of voor het
    hanteren van deze opsporingsmethoden heldere en controleerbare
    toetsingskaders bestaan, en of deze in overeenstemming zijn met
    bestaande wet- en regelgeving; 3. de vraag of het daadwerkelijk
    hanteren van opsporingsmethoden blijft binnen de daartoe gestelde
    grenzen; 4. de wijze waarop effectief controle op een en ander
    wordt uitgeoefend door het openbaar ministerie, de rechterlijke
    macht, de minister van Justitie en beide Kamers der
    Staten-Generaal, en gaat over tot de orde van de dag.

    Ter uitvoering van deze motie stelde de vaste commissie voor
    Justitie op 1 juni 1994 de Werkgroep vooronderzoek
    opsporingsmethoden in, die als opdracht had vooronderzoek te
    verrichten naar opsporingsmethoden en de controle op het hanteren
    daarvan, alsmede de rechtmatigheid van die methoden en te adviseren
    over een eventueel nader onderzoek. Deze werkgroep bestond uit de
    volgende leden:

    • M. van Traa (PvdA), voorzitter;
    • W.G.J.M. van de Camp (CDA);
    • A.E.L. van der Stoel (VVD);
    • Th.C. de Graaf (D66);
    • M. Rabbae (GroenLinks).

    N.J.P. Coenen fungeerde als griffier van de werkgroep.

    Op 21 oktober 1994 bood de werkgroep het rapport Opsporing
    gezocht
    aan de vaste commissie voor Justitie aan.
    Noot Daarin stelde de werkgroep dat met het rapport
    slechts een begin van uitvoering werd gegeven aan de motie-Dijkstal
    c.s.. Nog vele vragen waren onbeantwoord gebleven, waardoor nader
    onderzoek gewenst was. Dit onderzoek zou volgens de werkgroep in
    ieder geval antwoord moeten geven op de 77 vragen die in het
    rapport waren geformuleerd.

    De werkgroep stelde de vaste commissie voor Justitie voor de
    Kamer het voorstel te doen een parlementaire enqute in te stellen
    naar de opsporingsmethoden van justitie en politie in Nederland.
    Het primaire doel van het onderzoek zou moeten zijn het normeren
    van de methoden die door politie, bijzondere opsporingsdiensten en
    justitie worden gehanteerd.

    Om de volgende redenen gaf de werkgroep de voorkeur aan een
    parlementaire enqute: Parlementaire Enqute);

    – de bevoegdheid van de commissie getuigen en deskundigen onder
    ede te verhoren (artikel 8 Wet op de alle stukken die zij van
    belang acht voor haar onderzoek (artikel 3 Wet op de Parlementaire
    Enqute); – de bevoegdheid van de commissie inzage te vorderen,
    afschrift te nemen of anderszins kennis te nemen van vertrouwelijke
    verslaglegging (artikel 18a Wet op de Parlementaire Enqute); – de
    mogelijkheid om een verhoor of gedeelten daarvan niet in het
    openbaar af te nemen, gekoppeld aan een Parlementaire Enqute);

    – de toekenning van verschoningsrechten aan getuigen en
    deskundigen (artikelen 18 e.v. Wet op de zal kunnen worden bij de
    discussie over n van de kwetsbare punten van onze rechtsstaat; de
    te verwachten – de omstandigheid dat onze samenleving, vanwege de
    te verwachten publieke aandacht, intensief betrokken publieke
    aandacht zal behulpzaam zijn om de conclusies die ten aanzien van
    te vervaardigen wetgeving getrokken zullen worden, een breed
    draagvlak te geven.


    vorige        
    volgende        
    inhoudsopgave en zoeken