• Buro Jansen & Janssen is een onderzoeksburo dat politie, justitie, inlichtingendiensten, de overheid in Nederland en Europa kritisch volgt. Een grond-rechten kollektief dat al 30 jaar publiceert over uitbreiding van repressieve wetgeving, publiek-private samenwerking, bevoegdheden, overheids-optreden en andere staatsaangelegenheden.
    Buro Jansen & Janssen Postbus 10591, 1001EN Amsterdam, 020-6123202, 06-34339533, signal +31684065516, info@burojansen.nl (pgp)
    Steun Buro Jansen & Janssen. Word donateur, NL43 ASNB 0856 9868 52 of NL56 INGB 0000 6039 04 ten name van Stichting Res Publica, Postbus 11556, 1001 GN Amsterdam.
  • Publicaties

  • Migratie

  • Politieklachten

  • Bijlage V – 10.5 Uitvoering Nederlandse assistentieverzoeken in het buitenland

    10.5 Uitvoering Nederlandse assistentieverzoeken in het
    buitenland

    10.5.1 Inleiding

    Zoals hierboven reeds is uiteengezet, kent de Nederlandse
    wetgeving nauwelijks regels met betrekking tot uitgaande kleine
    rechtshulpverzoeken. Indien er een verdrag van toepassing is, vormt
    dat de leidraad voor de vorm waarin en de weg waarlangs het
    rechtshulpverzoek wordt aangeboden.

    De zaaksofficier van justitie en wellicht in voorkomende
    gevallen de CID-officier van justitie zijn bevoegd degelijke
    verzoeken te doen. Er is formeel geen toestemming nodig van de
    landelijke officier van justitie, al vervult deze sedert Schengen
    een rol van toenemende betekenis. De officieren van justitie mogen
    echter volgens de weinige rechtspraak terzake niet om meer vragen
    dan waartoe zij zelf bevoegd zijn. Noot Het kan
    voorkomen dat de Nederlandse politie optreedt in het buitenland.
    Zij is daarbij gebonden aan het recht van de bezochte staat.

    10.5.2 Grensoverschrijdende observatie en achtervolging in het
    buitenland

    Uitgaande grensoverschrijdende observatie vindt regelmatig
    plaats. Zoals gezegd is dat in beginsel een zaak voor de lokale
    officier van justitie. Deze wordt door de politie om toestemming
    gevraagd. Als gevolg van de Schengen Uitvoeringsovereenkomst
    fungeert de landelijke officier van justitie echter als
    contactpunt. Deze zal zo snel mogelijk door de plaatselijke
    officier worden geraadpleegd, zeker indien alsnog een
    rechtshulpverzoek moet worden ingediend. Als het ernaar uitziet dat
    de grensoverschrijdende observatie bewijsmateriaal zal opleveren,
    wordt een rogatoire commissie gevraagd. Dit was bijvoorbeeld het
    geval bij een zich herhalende aflevering in Spanje.

    In 1993 bemiddelde het LCGO in 64 uitgaande observatie-acties
    (in 1992: 62). Dit waren acties die in Nederland begonnen en
    waarvan het te achtervolgen object een of meer grenzen passeerde.
    In de 64 uitgaande zaken deed het LCGO 93 maal beroep op
    buitenlandse instanties.

    In 45 gevallen betrof het Belgi, 24 maal Duitsland. Wanneer de
    observatie een gecontroleerde aflevering betrof naar Spanje of
    Frankrijk had het LCGO contact met de collega’s in Belgi, Luxemburg
    (totaal: 6x), Frankrijk (6x) en Spanje (5x) teneinde de observatie
    in die landen te organiseren. Zoals hierboven reeds is vermeld
    wordt grensoverschrijdende observatie door artikel 40 SUO geregeld.
    De Nederlandse opsporingsambtenaar kan onder dezelfde voorwaarden
    als zijn Belgische en Duitse collega in Belgi resp. Duitsland de
    achtervolging voortzetten en tot staandehouding overgaan. Er is
    echter n verschil: de achtervolgings- en staandehoudingsbevoegdheid
    van Nederlandse opsporingsambtenaren kan zich over het gehele
    Duitse grondgebied uitstrekken (terwijl de Duitsers een actieradius
    van 10 km op Nederlands grondgebied hebben). Dit betekent dat een
    observatieteam na verkregen toestemming vier vijf uur in Duitsland
    kan blijven rijden; al rijdende wordt dit dan afgelost door een
    Duits OT. Wat Belgi betreft geldt de achtervolgingsbevoegdheid ook
    het gehele land en de aanhoudingsbevoegdheid tot maximaal 10 km
    landinwaarts. Anders dan vroeger vraagt men tegenwoordig naar
    verluidt voor een grensoverschrijdende observatie altijd
    toestemming: 10 of 15 kilometer van de grens draaien we
    onherroepelijk om, ook als we geen aansluitend buitenlands team
    hebben kunnen krijgen.

    De heer De Graaf :
    Het laatste transport wordt tactisch geobserveerd, via het
    peilbaken, door een
    observatieteam. Dan bent u dus al een
    stukje verder, want tactische
    observatie doe je als er toch
    een begin van verdenking is?
    De heer Van der Veen:
    Dat klopt.
    De heer De Graaf:
    Dus verdenkingen?
    De heer Van der Veen:
    Neen, neen, neen.
    De heer De Graaf:
    Nou stopt die tactische observatie bij de Nederlandse
    grens.
    De heer Van der Veen:
    Ja, bij de grens.
    De heer De Graaf:
    Dat is toch op zichzelf een behoorlijk merkwaardig toeval
    dat dit transport uiteindelijk leidt tot de aanhouding van de
    betrokken chauffeur in
    Engeland?
    De heer Van der Veen:
    Ja, dat is jammer, eerlijk gezegd, die aanhouding.
    De heer De Graaf:
    Heeft u niet bij uzelf gedacht: h, wat is dat raar, dat
    uitgerekend dat transport dan ook leidt tot aanhouding? Zou er
    misschien sprake zijn van een informele politietip?
    De heer Van der Veen:
    Nou, ik herinner mij nog wel dat men, toen ik een dag later
    op het
    IRT kwam – u kent het verhaal geloof ik al – tegen
    mij zei: gut, jij hebt zeker een anonieme tip gegeven aan de
    Engelsen. Daar was natuurlijk helemaal niks van waar.
    De heer De Graaf:
    De vraag nog eventjes. Zou u denken dat er een politietip is
    gegeven?
    De heer Van der Veen:
    Dat weet ik niet. Het lag niet voor de hand. De bedoeling
    was om een lijn op te rollen. En als die lijn niet zichtbaar was,
    moest die zichtbaar worden gemaakt. En als het een lijn
    Nederland-Engeland was, of weet ik veel welke landen er nog meer
    tussen zouden kunnen zitten…
    De heer De Graaf:
    Maar waarom stopt dan de tactische observatie aan de
    Nederlandse grens? Nou bent u zover dat u het ook tactisch kunt
    gebruiken, u laat een
    observatieteam rijden en er kunnen
    allerlei afspraken worden gemaakt over grensoverschrijdende

    observaties, zelfs tot en met Engeland.
    Noot

    Grensoverschrijdende observatie wordt overgenomen door de
    buitenlandse autoriteiten. In
    Belgi gaat meestal maar n
    persoon mee van het Belgische
    OT, bij de Franse grens staat
    dan het Franse
    OT te wachten en het Nederlandse team rijdt
    er achter aan; in Spanje wordt het wederom overgenomen door een
    Spaans
    OT. In Zeeland schijnt grensoverschrijdende
    observatie naar Belgi zeer gebruikelijk te zijn.
    Incidenteel wordt gebruik gemaakt van buitenlandse kentekenplaten,
    hetgeen in overleg met de teamchef van het
    OT gebeurt.
    Ook niet-politile diensten treden soms grensoverschrijdend op. Dat
    geldt zowel voor de douane als voor de AID. De Afdeling
    rechercheondersteuning van de AID meldt dat drie vier keer per jaar
    grensoverschrijdend wordt geopereerd in Belgi, twee keer per jaar
    in Duitsland, en ooit een keer in Denemarken. Het tactisch team van
    de DTOO (KLPD) ontvangt jaarlijks ongeveer 5 verzoeken voor het
    plaatsen van peilzenderapparatuur in het buitenland.

    Een voorbeeld betrof het plaatsen van een peilzender die werd
    bevestigd op een bus die werd gebruikt voor hasjtransport. De reis
    ging via Polen naar Marokko, waar hashish zou worden geladen en
    naar Nederland moest worden gesmokkeld. Het was eerst de bedoeling
    de zender in Duitsland te plaatsen. Toen deze poging mislukte werd
    de peilzender geplaatst in Polen na overleg met de autoriteiten. In
    deze actie bleef de bus staan en niet gebruikt. In dit geval werd
    de beslissing genomen door de officier van justitie, en de
    CID-officier nam de uiteindelijke beslissing.

    10.5.3 Gecontroleerde aflevering in het buitenland

    Dat gecontroleerde aflevering naar het buitenland voorkomt staat
    vast. Bij het LCGO zijn in de periode van begin april tot 27
    oktober 1995, 5 nieuwe uitgaande verzoeken gemeld en 4
    vervolgverzoeken. Noot Een ouder voorbeeld is het geval
    waarin circa meer dan 15.000 kg marihuana uit Colombia was
    ingevoerd in Rotterdam. Lijfelijke observatie was niet mogelijk;
    toch werd na een rechtshulpverzoek aan Belgi besloten met
    plaatsbepalingsapparatuur de drugs te laten exporteren naar Belgi
    en vervolgens kwam het terug in Brabant, waar tot aanhouding en
    inbeslagneming is overgegaan.

    Het is aannemelijk dat gecontroleerde aflevering in het
    buitenland regelmatig voorkomt, al was het maar omdat niet alle
    uitgaande verzoeken om gecontroleerde aflevering hoeven te worden
    gemeld aan de landelijke officier en/of de LCGO. In diverse
    gesprekken die de commissie heeft gevoerd is de indruk ontstaan dat
    gecontroleerde afleveringen naar het buitenland inderdaad vaker
    voorkomen. Bij een ARI komen tientallen keren per jaar (2 3 keer
    per week of soms 1 keer per maand) verzoeken om gecontroleerde
    afleveringen binnen, waarvan sommige in het buitenland worden
    uitgevoerd. Het Douane informatie centrum werd in de laatste twee
    drie jaar ongeveer 40 keer van gecontroleerde afleveringen op de
    hoogte gesteld, welke over de buitengrenzen heengingen. Maar het
    totale aantal gecontroleerde afleveringen waarbij douane betrokken
    is ligt zeker hoger. Alleen al het Schipholteam, waarin Koninklijke
    marechaussee en douane samenwerken meldt een gecontroleerde
    aflevering aan Frankrijk van een partij marihuana, een heronezaak
    naar Belgi en 44 cocane-zaken naar 15 verschillende landen.
    Noot In het Jaarverslag van de justitile dienst van de
    Koninklijke marechaussee 1994 is sprake van 49 gecontroleerde
    afleveringen binnen Nederland naar 18 verschillende andere landen –
    in 1993 waren dat er 23. Er is waarschijnlijk overlap tussen de
    aantallen door het Schipholteam gemeld en deze aantallen.

    Dit opsporingsmiddel wordt met verschillende landen gehanteerd,
    niet alleen in de buurlanden Belgi en Duitsland, maar ook in Spanje
    en Portugal. Daarbij kunnen de Nederlandse liaisons in het
    buitenland een rol
    spelen, maar dit is niet noodzakelijk.
    Er is ook een voorbeeld bekend van een gecontroleerde aflevering
    naar het buitenland, waarbij de bevoegde buitenlandse autoriteiten
    niet op de hoogte raakten en er aldus een soort doorlating naar het
    buitenland plaatsvond. Dat deed zich voor met een transport
    XTC-pillen naar Groot-Brittanni door het IRT Noord-Holland
    Utrecht.

    De heer Lith:
    Wij hadden regelmatig contact met de Engelse liaisons,
    alleen al geboren uit het feit dat wij die andere XTC-zaak hadden
    gehad. En ik heb op een goed moment eens gesproken met een Engelse
    liaison, zoals dat ook wel met de anderen ging, over soortgelijke
    casustiek. Ik liep toen aan tegen het punt dat het rechtsstelsel
    in
    Engeland anders was als bij ons als het gaat om
    besluitvorming en hetgeen in het vermogen ligt van de officier van
    justitie en de rechterlijke macht. Heel concreet heb ik met hem
    gesproken over de vraag hoe wij dat oplossen. Uit dat gesprek is
    mij volstrekt helder geworden dat hij zei: kijk, als je zoiets zou
    hebben en je zou mij het vermoeden aanreiken dat zoiets zou
    gebeuren, dan moet ik ervoor zorgen dat er gecontroleerd en
    ingegrepen wordt, omdat dit zo past binnen ons stelsel. Dan moet ik
    u toch zeggen dat dit niet paste in de methodiek van bestrijding
    van georganiseerde criminaliteit waarin je probeert niet alleen de
    kilo’s en de kerels te pakken maar ook om het gehele traject er uit
    te lichten.
    De voorzitter:
    Maar heeft u daarmee in feite toch een politietip
    gegeven?
    De heer Lith:
    Neen, ik heb geen tip gegeven. (..)
    De heer De Graaf:
    Het ging hier niet om het doorlaten van drugs op de
    Nederlandse markt, maar om het feit dat u aanwijzingen, vermoedens
    en wellicht zelfs verdenkingen had dat er sprake was van het
    vervoer van XTC vanuit Nederland naar
    Engeland. Per keer
    gaat het toch om, naar wij mogen aannemen, duizenden van die
    pillen.
    De heer Lith:
    Ja, dat kan.
    De heer De Graaf:
    Pillen die dus uiteindelijk op de Engelse markt verdwenen
    zijn, zonder dat de Engelse overheid daarvan op een of andere
    manier op de hoogte kon worden gesteld. U heeft gezegd: het
    rechtsstelsel is anders. Met andere woorden: als wij tegen de
    Engelsen zouden zeggen dat we aanwijzingen dan wel vermoedens
    hebben, dan zouden ze die wagen waarschijnlijk gaan controleren.
    Betekent dit dat uw gesloten CID-circuit met betrekking tot dit
    onderzoek u zoveel waard was, dat u dacht: nou ja, pech gehad voor
    de Engelsen? Kan het eigenlijk wel dat, wanneer je aanwijzingen dan
    wel vermoedens hebt, je een partij bewust door laat gaan naar een
    buitenlandse markt zonder die buitenlandse overheid daarover te
    informeren?
    De heer Lith:
    Kijk, op politieniveau praatten wij daarover. Ik heb nog
    nooit gemerkt dat men daarvoor geen begrip had in welk buitenland
    dan ook waarmee ik heb gesproken. Integendeel, er zijn ook wat
    mensen bij ons komen kijken. Men vond de manier van werken om
    criminele organisaties tot in de wortels aan te pakken en het niet
    alleen over de kilo’s en de kerels te hebben, een uitstekende
    werkwijze. Alleen niet overal is dat mogelijk, gelet op het
    legaliteitsbeginsel. Dus in die visie hebben wij met de Zweden en
    anderen daarover gesproken. Ik heb nooit gemerkt dat men daarmee
    problemen had. Integendeel, er is bij mijn weten ook naar
    aanleiding van deze casus altijd en goed samengewerkt met de
    Engelsen.
    Noot

    Er bestaat onduidelijkheid over de vraag of de politiek
    verantwoordelijken hiervan op de hoogte waren.

    De voorzitter:
    Ik vraag u gewoon: is met medeweten van de Nederlandse
    overheid XTC doorgevoerd naar
    Engeland, zonder daarvan de
    autoriteiten op de hoogte te stellen? (..)
    De heer Wooldrik:
    Dan moet ik uit mijn herinnering putten. In het antwoord
    staat dat het begrip medeweten een vrij gradueel begrip is. Wat
    weet je? Wat wist je? Wat weet je zeker? Waar heb je een vermoeden
    van? Waar heb je een vaag vermoeden van? Dat zijn de gradaties die
    in het antwoord worden aangegeven. Op basis van informatie die de
    minister en ik hebben gekregen, zijn wij tot de conclusie gekomen
    dat het begrip medeweten een te sterke formulering is.
    De voorzitter:
    Maar wist u het?
    De heer Wooldrik:
    Ik wist het dus niet.
    De voorzitter:
    Heeft u het nagevraagd toen de vragen werden
    gesteld?
    De heer Wooldrik:
    Ja. (..)
    De voorzitter:
    Wat was dat antwoord?
    De heer Wooldrik:
    Het is niet gebeurd met medeweten. Er waren aanwijzingen,
    suggesties, mogelijkheden, maar van medeweten zodanig dat je de
    Engelse autoriteiten daarvan op tijd op de hoogte kon stellen, was
    geen sprake. Dat is het antwoord dat wij hebben gekregen.
    (..)
    De voorzitter:
    Er is sprake geweest van het doorlaten van een partij XTC.
    Dat is toen toch besproken met de heren Van der Veen en De
    Beaufort?
    De heer Wooldrik:
    Er is inderdaad het vermoeden dat er XTC vanuit Nederland
    naar
    Engeland is gegaan door een groepering die op dat
    moment door de politie in kaart werd gebracht. Zo algemeen
    geformuleerd, zeg ik ja. Maar het is niet zo dat men het willens en
    wetens, bewust en met medeweten, heeft laten gaan en dat de
    Engelsen erbuiten zijn gehouden. Zo is het niet.
    De voorzitter:
    Gezien de verplichtingen rond gecontroleerde aflevering
    die in het VN-verdrag staan, dat staten elkaar op de hoogte
    moeten stellen, was het toch beter geweest om dat wel te
    doen?
    De heer Wooldrik:
    Als de informatie van dien aard was, dat de Engelsen er wat
    mee konden. Naar het oordeel van degenen die deze beslissing hebben
    genomen, was de informatie onvoldoende sterk om het verdrag daarmee
    in werking te laten treden.
    Noot

    Overigens is uit informatie van de Home Office gebleken dat de
    Engelsen op grond van een eigen informatie-traject tot aanhouding
    en inbeslagneming zijn overgegaan. Noot (Zie verder
    hoofdstuk 7, De
    Delta-methode van deze bijlage.)

    10.5.4 Informanten in het buitenland

    De Nederlandse politie beschikt niet over veel informanten in
    het buitenland. Het gebeurt echter wel dat mensen die gevraagd zijn
    een crimineel transport te regelen zich melden bij de ambassade –
    en dat zal vooral gebeuren bij een lokale liaison-officer.

    Motieven om zich tot de Nederlandse liaison-officer in plaats
    van tot de plaatselijke politie te wenden kunnen bestaan in a) de
    vergeefse hoop op een visum; b) de hoop op een geldelijke beloning,
    die in veel landen door de lokale autoriteiten niet wordt
    verstrekt; c) angst voor corruptie bij de lokale politie. Indien de
    informant zelf bij de zaak is betrokken wordt het contact
    verbroken. In andere gevallen deponeert de liaison-officer zijn
    verhaal bij de CRI die het dan beoordeelt en het bij een korps
    probeert te slijten. Dat kan het korps resp. de CID-officier zijn
    in de regio/ het arrondissement waarnaar het vervoer plaatsvindt.
    Als een korps hierop reageert wordt een directe CID-matige lijn
    ontwikkeld en wordt de liaison-officer van hieruit gestuurd omdat
    hij (ondanks zijn CID-achtergrond en brede recherche-ervaring) geen
    ervaren informantenrunner is. In andere gevallen wordt de informant
    overgedragen aan de LCID; de liaison-officer is namelijk niet
    bevoegd informanten te runnen. Zo’n overdracht doet zich
    bijvoorbeeld voor als de betrokkene meldt vaker met informatie te
    zullen komen. Het is aannemelijk dat de liaison-officer de
    informant zeker in eerste instantie als contact blijft beschouwen,
    wiens informatie kan worden gebruikt zonder dat hem de formele
    informanten-status wordt verleend. Ontmoetingen met informanten en
    contacten in het gastland worden altijd op de ambassade
    gehouden.

    Het is tenslotte ook mogelijk dat bijvoorbeeld een Duitse
    informant die informatie heeft voor een kernteam gerund blijft
    worden door de Duitsers. Het is niet alleen met het oog daarop
    belangwekkend dat soms inlichtingen over de betrouwbaarheid van
    informanten aan het buitenland worden verstrekt.

    De voorzitter:
    Meneer Theeuwes, werkt het
    informantencoderingssysteem?
    De heer Theeuwes:
    Ik werk er zelf nooit mee, maar ik hoor er ook geen klachten
    over. Ik neem dus aan, dat het goed functioneert.
    De heer Barendregt:
    Zelfs in het buitenland. Ik zal u een voorbeeld geven.
    Een
    informant die bij ons op de zwarte lijst was geplaatst,
    diende zich aan in
    Duitsland. Duitsland informeerde
    bij ons en wij konden
    Duitsland zeggen, dat die
    informant inderdaad onbetrouwbaar was. Noot

    Een bijzonder geval deed zich voor met betrekking tot Bettine M. Om
    haar positie van informant / kroongetuige te handhaven werd door de
    Nederlandse autoriteiten een uitleveringsverzoek voor haar niet
    gehandhaafd.

    10.5.5 Infiltratie in het buitenland

    Er zijn niet veel voorbeelden van infiltratie in het buitenland
    bekend, waarbij de Nederlander een hoofdrol of een belangrijke
    bijrol speelde.
    In Canada is – op basis van een Memorandum of Understanding – een
    twee-jaar durende actie geweest waarbij een Nederlandse infiltrant
    op afroep beschikbaar was. Bij de inzet van een infiltrant in
    Turkije werd de voorwaarde gesteld door de Centrale
    toetsings-commissie dat de (Nederlandse) minister van Justitie op
    de hoogte zou worden gesteld. Voorts is er het geval van een
    infiltrant die in opdracht van de politie een
    ontmoeting zou hebben in Spanje met een vooraanstaande Turkse
    leverancier. Deze informant werd echter gearresteerd in Frankrijk
    toen hij werd gesnapt met een koffer met geld die bestemd was voor
    de criminele organisatie. Na vrijlating door het buitenland is hij
    in Nederland met medewerking van de Kamer gearresteerd, opdat de
    criminele organisatie geen repressailles zou uitvoeren.

    Infiltratie in het buitenland vindt plaats op basis van
    wederkerigheid, hetgeen wil zeggen dat een dergelijke actie slechts
    wordt gehonoreerd indien de betrokken staat ook in Nederland
    infiltratie-acties heeft mogen laten uitvoeren. Daartoe kan, zoals
    met Canada, een Memorandum of Understanding worden gesloten. Het
    ANCPI speelt dan een cordinerende rol. Opnieuw kan onderscheid
    gemaakt worden tussen zaken waarin de Nederlander een bijrol
    vervult (als zogenaamde klant, of als vriendin van de infiltrant
    uit het ontvangende land) en zaken waarin een hoofdrol wordt
    vervuld. Het uitgangspunt voor het optreden van een infiltrant in
    het buitenland is dat hij in het buitenland niet meer mag dan hij
    hier mag en dat er een Nederlands begeleidingsteam meegaat.

    Ook de betrokkenheid van de verantwoordelijke officier van
    justitie in Nederland is van belang. Binnen de Europese Werkgroep
    worden afspraken gemaakt over het lenen van elkaars infiltranten.
    Een Nederlandse infiltrant die in het buitenland opereert werkt
    volgens de Nederlandse criteria (zelfs al mag men in dat buitenland
    uitlokken).

    De voorzitter:
    Maar als een Nederlandse infiltrant onder Duitse regie
    dingen zou doen die hij in Nederland niet zou mogen, voelt u zich
    daar dan verantwoordelijk voor?
    De heer Koers:
    Als het een Duitse operatie is, voel ik me er niet
    verantwoordelijk voor.
    De voorzitter:
    Is dat toch niet vreemd, dat we Nederlandse
    opsporingsambtenaren hebben, politie-ambtenaren, die onder een
    ander regime werken en dan gewoon ook maar dat regime volgen en dat
    wij daar als het ware onze handen van af trekken, terwijl het wel
    onze mensen zijn?
    De heer Koers:
    Ja, maar ik denk dat dan de vraag is of een politiechef,
    waaronder ze vallen en die ze uitleent, verantwoordelijk is. Het
    team valt dan namelijk niet onder verantwoordelijkheid van het
    openbaar ministerie. Het is een politieteam. Je zou hooguit kunnen
    zeggen, dat de korpschef en de hoofdofficier waaronder dat korps
    valt daarop zouden moeten letten. Maar een
    zaaksofficier van
    justitie of een unit-hoofd…
    De voorzitter:
    Heeft u daar in de praktijk ooit wel eens van
    gehoord?
    De heer Koers:
    Neen. En zeker niet van problemen op dat gebied. Neen.
    Noot Het is voorgekomen dat een burgerinfiltrant in het
    buitenland werd ingezet, waarbij hem toestemming werd gegeven een
    aantal kleine strafbare feiten te plegen – een en ander in
    samenwerking met de buitenlandse autoriteiten. Tenslotte moet
    worden herinnerd aan de sap-firma in Zuid-Amerika die door de CID
    Kennemerland als frontstore zou zijn gebruikt in verband met het
    verschepen van drugs naar Europa.


    vorige        
    volgende        
    inhoudsopgave en zoeken