• Buro Jansen & Janssen is een onderzoeksburo dat politie, justitie, inlichtingendiensten, de overheid in Nederland en Europa kritisch volgt. Een grond-rechten kollektief dat al 30 jaar publiceert over uitbreiding van repressieve wetgeving, publiek-private samenwerking, bevoegdheden, overheids-optreden en andere staatsaangelegenheden.
    Buro Jansen & Janssen Postbus 10591, 1001EN Amsterdam, 020-6123202, 06-34339533, signal +31684065516, info@burojansen.nl (pgp)
    Steun Buro Jansen & Janssen. Word donateur, NL43 ASNB 0856 9868 52 of NL56 INGB 0000 6039 04 ten name van Stichting Res Publica, Postbus 11556, 1001 GN Amsterdam.
  • Publicaties

  • Migratie

  • Politieklachten

  • Bijlage V – 3.5 Casus

    3.5 Casus

    3.5.1 De zaak Charles Z. Een casus ter illustratie van de
    rechterlijke beoordeling van observatie

    Feiten en omstandigheden

    De zaak Charles Z. betreft een onderzoek naar een criminele
    organisatie met als belangrijke hoofdactiviteit het importeren van
    grote hoeveelheden hash uit Marokko. De hash is bestemd voor zowel
    de Nederlandse markt als voor de doorvoer naar het buitenland.
    Verder houdt de criminele organisatie zich bezig met het witwassen
    van met die handel verkregen gelden.

    Voor het transport van de hash vanuit Marokko naar Nederland
    wordt gebruik gemaakt van koelwagens van
    reguliere transportondernemingen. Daarnaast beschikt de organisatie
    over een groep die zich bezighoudt met zowel het inpakken van de
    hash in Marokko als het uitpakken en doorvoeren naar decentrale
    opslagplaatsen in Nederland. De leden van deze groep zijn eveneens
    betrokken bij het ophalen van crimineel verkregen geld in het
    buitenland, het wisselen en tellen ervan. Het tellen van het geld
    speelt zich af in de kelder van de villa van Charles Z. De
    criminele gelden worden onder meer witgewassen via de autohandel
    (Ferrari’s, Porsches, Maserati’s, Rolls Royces en dergelijke) door
    het aan Z. toebehorende bedrijf Investment Cars BV. Binnen de
    organisatie wordt verscheidene malen geweld toegepast of gedreigd
    met geweld om leden van de organisatie te dwingen zich te schikken
    naar de opdrachten die Charles Z. geeft.

    Politieel en justitieel onderzoek

    De zaak Charles Z. betreft een onderzoek dat wordt uitgevoerd
    door een multidisciplinair team dat voor langere tijd speciaal is
    vrijgesteld. De Amsterdamse politie begint omstreeks eind mei 1991
    met het verzamelen en in kaart brengen van her en der liggende
    processen-verbaal en CID-informatie rondom de groep Z.. Dit betreft
    een uitsluitend administratief onderzoek waarvan de resultaten zijn
    verwerkt in een zogenaamde misdaadanalyse.

    De resultaten van dit onderzoek worden in augustus 1991
    gepresenteerd aan de Amsterdamse driehoek, waarop besloten wordt
    tot de oprichting van een multidisciplinair onderzoeksteam. Het
    team wordt geleid door een volledig voor die taken vrijgestelde
    officier van justitie. Begin 1992 wordt het rechercheteam
    uitgebreid met personeel van de FIOD, afdeling
    douane-recherche.

    In september 1991 begint het rechercheteam met een zogeheten
    proactieve fase van onderzoek.

    De heer De Graaf :
    Mijnheer Woelders, mag ik nog twee punten met u doornemen?
    Beide hebben betrekking op de zaak-Z. Wij hebben van de heer Van
    Gemert informatie gehad over de wijze waarop clintgegevens bij een
    bank zijn opgevraagd. Ik neem aan dat u kunt bevestigen, dat dat is
    gebeurd.
    De heer Woelders:
    Dat klopt.
    De heer De Graaf:
    Het gebeurde in een fase waarin nog sprake was van
    pro-actief onderzoek?
    De heer Woelders:
    Ja, die term is in die periode gebruikt. Ik vind de term wat
    ongelukkig. Ik kan, los van de terminologie, beter omschrijven wat
    de situatie was. Er is een maand of drie informatie in het land
    verzameld over de groepering rondom Z. Dat is in juni 1991 gebeurd.
    Dat heeft geleid tot een presentatie in augustus 1991 van de
    doelgroep-Z. Daarin stond wie erin zaten en wat de strafbare feiten
    waren. Op dat moment zijn het allemaal
    CID-subjecten. Er lag
    ook voldoende informatie om op dat moment een onderzoek op te
    starten. Wij hebben de maanden daarna gebruikt om die informatie te
    veredelen, te controleren en verder uit te bouwen. Daar hebben wij
    vanaf september 1991 tot mei 1992, uit mijn hoofd gezegd, aan
    gewerkt. Toen was pas het eerste GVO in dat onderzoek. In die
    tussenfase is er dus gewoon sprake van tactisch onderzoek. Dat
    hebben wij in de zaak-Z. pro-actief genoemd, maar ondertussen heb
    ik daar ook wel weer tien definities over gehoord. Dus ik laat die
    term nu maar los. Wij hebben er toen tactisch onderzoek naar
    verricht. De vraag was ook: is hij op dat moment verdachte of
    zitten er verdachten in. Er lag zoveel CID-informatie, dat hij in
    ieder geval verdachte was ter zake van artikel 2 en 3 Opiumwet. Wij
    bekeken met name in hoeverre er sprake was van een criminele
    organisatie en hij daar dus van kon worden verdacht.

    Noot

    In de periode van september 1991 tot mei 1992 controleert en
    actualiseert het team de eerder binnengekomen informatie door
    middel van het observeren van bewegingen van personen en voertuigen
    en van contacten tussen personen. Tevens worden gegevens omtrent
    adressen en telefoonnummers van die personen achterhaald en
    geverifieerd.

    Zo is bijvoorbeeld in de periode van februari 1992 tot en met
    juli 1992 de woning van Charles Z. met een camera geobserveerd en
    is bijgehouden welke auto’s en bezoekers de oprit van de villa
    betraden of verlieten. Op 23 maart 1992 wordt het eerste
    gerechtelijk vooronderzoek in deze zaak geopend en wel tegen een
    lid van de transportgroep: Ray W. Zelf wordt Charles Z. op 29 juni
    1992 door de Algemene Verkeersdienst van de Rijkspolitie
    aangehouden. Hij heeft dan nog 690 dagen gevangenisstraf openstaan
    in verband met een hashzaak waarvoor hij in 1985 is opgepakt en
    door de rechtbank en later het hof en de Hoge Raad tot 2 jaar
    gevangenisstraf is veroordeeld. Op 3 juli 1992 wordt Charles Z.
    overgebracht naar de penitentiaire inrichting De Berg in Arnhem,
    van waaruit hij op 13 januari 1993 wordt overgeplaatst naar De
    Marwei in Leeuwarden. Op 9 juli 1992 wordt een gerechtelijk
    vooronderzoek geopend tegen Charles Z. en verleent de
    rechter-commissaris een machtiging voor het opnemen en afluisteren
    van telefoongesprekken die Charles Z. vanuit de gevangenis voert.
    Bijgehouden wordt welke personen hem in detentie bezoeken. Het
    blijkt dat de detentie niet leidt tot het onderbreken van de
    criminele activiteiten.

    Z. pleegt tijdens zijn detentie 14.300 telefoontjes en geeft
    opdrachten via briefjes die zijn vriendin voor hem
    verspreidt.
    In het voorjaar van 1993 vindt een groot aantal aanhoudingen plaats
    van personen die betrokken zijn bij de organisatie van Charles Z.
    De volgende golf van aanhoudingen en huiszoekingen vindt medio
    september 1993 plaats. Charles Z. zelf wordt op 12 september 1993
    aangehouden (op 17 september 1993 zou hij zijn 690 dagen uitgezeten
    hebben).

    Door de verschillende verdachten zijn veel belastende
    verklaringen tegen Charles Z. afgelegd. De bewijsvoering tegen hem
    is grotendeels opgebouwd uit deze verklaringen. Naar verluidt heeft
    de grote verklaringsbereidheid te maken met het feit dat Charles Z.
    een slechte werkgever is. Hij zou zijn medewerkers slecht of niet
    betalen en zou ze ook fysiek laten bedreigen.

    Het onderzoek heeft geresulteerd in de aanhouding van 40
    verdachten waartegen een proces-verbaal is opgemaakt dat 79 ordners
    beslaat. Hiervan zijn ongeveer 10 ordners interessant voor het
    bewijs tegen Charles Z . zelf.

    Opsporingsmethoden in de zaak Charles Z.

    Observatie Tijdens het onderzoek is veelvuldig geobserveerd,
    zowel op vaste posten als dynamisch met verschillende
    vervoermiddelen. De observaties vonden plaats op openbare plaatsen
    of in gebouwen danwel op niet-openbare lokaties met toestemming van
    de rechthebbenden. Tijdens de observatie-acties zijn foto’s en
    video-opnamen gemaakt. Tijdens verschillende dynamische
    observatie-acties zijn bij moeilijk te volgen verdachten (in
    verband met de rijstijl of contra-observatie) peilzenders aan
    voertuigen aangebracht. Voor het plaatsen van de zenders zijn geen
    lokaties betreden en is niet ingebroken in voertuigen. Scannen
    Tijdens de proactieve fase van het onderzoek heeft het team gebruik
    gemaakt van scanners, zowel in voertuigen als op vaste lokaties. De
    inhoud van de gescande gesprekken is niet verwerkt of vastgelegd in
    processen-verbaal of anderszins in het onderzoek gebruikt. Evenmin
    zijn over de inhoud van de gesprekken mededelingen gedaan aan
    anderen. Later in het onderzoek heeft het team met machtiging van
    de rechter-commissaris diverse mobiele telefoons afgeluisterd.

    Vuilnissnuffel Het team heeft meerdere keren ‘s nachts
    vuilniszakken weggehaald voor de deur van onder meer verdachte Ray
    W. De inhoud van de zakken is bekeken op de aanwezigheid van
    informatie die van belang zou kunnen zijn voor het onderzoek, zoals
    vliegtickets, plaatsbewijzen en dergelijke. De gevonden informatie
    is ter beschikking gesteld aan de CID. Vervolgens is de
    CID-informatie weer neergelegd in processen-verbaal in de strafzaak
    tegen Ray W.

    Informanten Tijdens het onderzoek zijn informanten gerund door
    zowel de CID-rechercheurs die deel uitmaakten van het rechercheteam
    als door personeel van de CID Amsterdam. Informanten in het
    onderzoek naar Charles Z. hebben volgens teamleider geen strafbare
    feiten gepleegd met toestemming van politie of justitie. Uit door
    de CID Amsterdam toegezonden informatie blijkt dat de CID tot het
    einde van het onderzoek heeft beschikt over een informant die voor
    zijn diensten is beloond met een bedrag van enkele tienduizenden
    guldens. Noot Door de informanten werd onder andere
    informatie verschaft over betrokken personen en transporten. In het
    onderzoek is geen gebruik gemaakt van infiltratie. Noot
    Inkijkoperaties Gedurende het onderzoek heeft het team een aantal
    parkeergarages, loodsen en vrachtauto’s bekeken. Dat gebeurde
    doorgaans door van buiten naar binnen te kijken, bijvoorbeeld door
    een ventilatieopening, door een raam, middels een stok met een
    spiegel waarbij een schroef van een plank is losgedraaid, door
    openstaande deuren. En keer zijn rechercheurs meegelopen met een
    makelaar die een loods inspecteerde.

    In een loods in Purmerend is een inkijkoperatie uitgevoerd door
    het AT. Dit gebeurde op grond van artikel 9 Opiumwet. Bij de
    inkijkoperatie is sprake geweest van braak. Het rechercheteam heeft
    de informatie, die uit de inkijkoperatie was verkregen, ontvangen
    van de CID Purmerend zonder te weten dat het hier een
    inkijkoperatie betrof. Er waren overigens geen verdovende middelen
    aangetroffen.

    In het onderzoek is n keer in een woning binnengekeken. Hier is
    de politie zonder dat de hoofdbewoonster daarvan wist, meegelopen
    met de woningbouwvereniging die de woning inspecteerde. Niet alleen
    de politie heeft gebruik gemaakt van bijzondere methoden, ook de
    criminele organisatie heeft zich niet onbetuigd gelaten op dit
    vlak. Zo zouden telefoongesprekken van de teamleider zijn
    opgenomen. Noot Tevens is in augustus 1994 ingebroken in
    de woning van de zaaksofficier waarbij onder andere diskettes
    zijn

    meegenomen. Ook andere politie- en justitiemedewerkers zijn op deze
    manier met een bezoek vereerd. Bovendien zijn in het najaar 1994
    delen van dagrapporten van het opsporingsteam getoond in een
    tweetal televisieprogramma’s.Het onderzoek ter terechtzitting

    De rechtbank Amsterdam heeft Charles Z. op 9 maart 1994
    veroordeeld tot vier jaar gevangenisstraf. Charles Z. tekende appl
    aan waarna het hof Amsterdam op 8 september 1995 begon met de
    zitting die in totaal veertien zittingsdagen zou kosten. Het
    gerechtshof te Amsterdam deed op 10 januari 1995 uitspraak.
    Noot Bij aanvang van de zitting heeft de raadsman
    verzocht een 36-tal getuigen op de getuigenlijst te plaatsen.
    Charles Z. bestrijdt namelijk de tegen hem afgelegde verklaringen:
    Er is geen hash, er zijn geen vrachtauto’s en geen chauffeurs. Er
    zijn naar zijn mening beloften, giften, betalingen en toezeggingen
    aan vele getuigen gedaan. Voorts zegt hij sterk de indruk te hebben
    dat in zijn zaak de veelbesproken gewraakte onderzoeksmethoden uit
    de IRT-affaire zijn gebruikt.

    Het hof besluit uiteindelijk 18 getuigen op de lijst te
    plaatsen, alsmede de illegale bandjes Noot en de
    transcripten daarvan aan het dossier toe te voegen, aangezien naast
    het onderzoek naar de vraag of de verdachte de hem telastegelegde
    feiten heeft begaan, ook dient te worden onderzocht of het in het
    dossier gepresenteerde bewijsmateriaal op rechtmatige wijze is
    verkregen.

    De als getuige opgeroepen politiemensen worden met name gevraagd
    over de gebruikte methoden. Dit gebeurt mede aan de hand van de
    illegale bandjes. De getuigen/medeverdachten leggen veelal
    verklaringen af waarin zij hun eerdere verklaringen met betrekking
    tot de rol van Charles Z. intrekken, danwel melden dat zij hebben
    gehoord dat anderen een deal met de politie hebben gesloten
    in ruil voor hun verklaring. Getuige K. verklaart ter zitting dat
    zijn verklaring bij de politie klopt, behoudens de passages over Z.
    Hij heeft niets tegen de politie over Charles Z. verklaard. Tegen
    hem is een proces-verbaal terzake meineed opgemaakt. Noot

    Getuige S. verklaart dat getuige A. hem had verteld dat hij in
    ruil voor strafvermindering, een andere woning voor zijn vrouw en 1
    miljoen gulden een extra zware verklaring tegen Z. wilde afleggen.
    Als blijkt dat getuige A. moeilijk traceerbaar is doet de
    verdediging afstand van het horen van A. Het Hof echter wil A. toch
    horen. A. verklaart dat het allemaal kletskoek is en dat hij op
    geen enkele wijze met de politie aan de gang is geweest en ook geen
    deal met het OM heeft gesloten. Noot

    Op 24 oktober 1994 verzoekt de raadsman, in verband met het door
    hem gevoerde verweer met betrekking tot de rechtmatigheid van de
    opsporing, een plan van aanpak van de politie aan het dossier toe
    te voegen, zoals dat is bekend gemaakt in het televisieprogramma
    Eerst zien van 20 oktober 1994. Het betreft een plan van
    aanpak tot september 1992, dat op kennelijk onrechtmatige wijze bij
    politie of justitie weggenomen is. Het Hof wijst dit verzoek af,
    omdat het niet rechtstreeks betrekking heeft op het aan het licht
    brengen van eventuele onrechtmatigheden in de opsporing, maar op de
    besprekingen die binnen het opsporingsteam plaatsvonden over de
    onderzoeksmogelijkheden in deze zaak. Dit laat natuurlijk de
    mogelijkheid onverlet de teamleider over het stuk te horen.
    Noot

    Op 3 december 1994 deelt de raadsman mee dat hem de avond ervoor
    door een journalist van het NRC Handelsblad telefonisch informatie
    is verschaft, afkomstig uit dagrapporten van de politie. Hieruit
    zou onder andere blijken dat er is ingekeken in een loods. De
    raadsman verzoekt vervolgens alle in de dagrapporten genoemde
    verbalisanten als getuige ter zitting op te roepen.

    Het hof acht het bedenkelijk dat het strafproces onder druk komt
    te staan van gegevens die de verdediging gedoseerd presenteert en
    die verkregen zijn door gedrag dat niet anders dan als crimineel
    kan worden beschouwd. Het hof overweegt verder dat de advocatuur
    zich dient te realiseren dat zij onderdeel van de rechtsstaat
    uitmaakt. In aanmerking nemend dat het de taak van de rechter is om
    de materile waarheid te vinden, heeft het Hof behoefte aan controle
    over de activiteiten van het team in de zogenaamde proactieve fase.
    In plaats van het horen van alle verbalisanten als getuige, zoals
    door de raadsman verzocht, hoort het hof de teamleider ter
    terechtzitting nader als getuige en vraagt hem een
    loop-proces-verbaal op te maken waarin een samenvattend relaas
    wordt gedaan van de gang van zaken in de proactieve fase.
    Noot

    De voorzitter:
    refererend naar een andere strafzaak, namelijk de hierna
    besproken zaak
    Henk R., red. Nu het verschil met de zaak-Z,
    het wezenlijke verschil waarom u niet tot dezelfde conclusie bent
    gekomen. Het ontbreken van het proces-verbaal van de heer Woelders
    leidde namelijk niet tot niet-ontvankelijkheid. Wat is het
    springende verschil, want voor veel mensen buiten de sfeer van het
    Hof leek het namelijk om bijna vergelijkbare zaken te
    gaan?
    De heer Willems:
    Dat begrijp ik, maar toch is het niet zo. De vaststelling in
    de Zwolsman-zaak is dat het niet melden in het proces-verbaal,
    zoals dat werd aangeleverd, van met name
    inkijkoperaties en
    andere activiteiten, zoals het
    scannen, niet de achtergrond
    had om de rechter een verkeerde voorstelling van zaken te geven.
    Wat je daar altijd van hoorde – de heer Woelders zei het ook op de
    zitting – is dat de politie destijds van mening

    was – die mening is intussen achterhaald – dat dit niet in
    processen-verbaal moest komen, om te voorkomen dat degenen die
    werden onderzocht, zouden kunnen weten van dat soort systemen. Op
    den duur is het overigens onvermijdelijk dat dit wel bekend wordt,
    want vroeg of laat komt dat soort dingen op tafel. Dat is de
    leidende gedachte geweest. Ik had al eens eerder gehoord, buiten
    die concrete zaak om, dat de politie het idee had een zekere
    voorsprong te hebben op de verdachte in het kader van haar
    mogelijkheden en dat men dit om die reden niet wilde melden. Het is
    door iemand als volgt gezegd: als wij dat in het PV zetten, dan
    schuift het door naar de
    rechter-commissaris, dan schuift
    het door naar de verdediging en als het naar de verdediging
    doorschuift, dan schuift het door naar de verdachte en dat willen
    wij niet. Dat is de drijfveer geweest. Daar kun je verder van
    denken wat je wilt. De vraag is of dat standpunt juist is en
    of…
    Noot (en verder) Dit proces-verbaal is
    gebaseerd op twee soorten bronnen. De eerste bron is het geheugen
    van de teamleider alsook het herinneringsvermogen van de overige
    leden van het onderzoeksteam en van de officier van justitie.
    Daarnaast zijn de dagrapporten van de tactische recherche, de
    journaals van het OT en de CID-rapporten doorgenomen. Het
    proces-verbaal geeft antwoord op de vragen, die de verdediging naar
    aanleiding van gegevens uit de dagrapporten, had opgeworpen.

    De raadsman stelt bijvoorbeeld aan de hand van de hem bereikte
    informatie sterke indicaties te hebben dat inkijkoperaties hebben
    plaatsgevonden. Hij wijst onder andere op het feit dat in het
    dagrapport van 6 november 1991 sprake is van een fax aan de FIOD
    met een verzoek de villa van Charles Z. nader te bekijken. In het
    PV wordt uitgelegd dat deze fax het verzoek inhield een onderzoek
    in te stellen binnen het kadaster met betrekking tot de beschikbare
    gegevens over de eigenaar van en de hypotheek op het pand. Op 26
    november 1991 is daarover een fax terug ontvangen, die als bijlage
    bij het pv is gevoegd.

    Verder geeft het proces-verbaal een overzicht van de gebruikte
    werkmethoden in het algemeen en een overzicht van specifieke
    onderzoeken, zoals onderzoek in een bepaalde garage of loods. De
    voorzitter van de strafkamer Willems zegt desgevraagd hierover het
    volgende:

    De heer Koekkoek:
    Is mijn classificatie van het vragen van een volledig
    proces-verbaal aan de heer W. als reddingsboei een juiste
    typering?
    De heer Willems:
    Ik vind dat geen juiste typering, omdat de rechtsopvatting
    van het Hof in die samenstelling is, voor wat het waard is, dat het
    Nederlandse recht niet de regel inhoudt, in het zicht van de
    achtergrond van het niet eerder vermelden, dat het niet vrij zou
    staan om dat op de zitting te doen. Dat hadden wij al eens eerder
    zo beslist. Ik herhaal nog eens dat de zaak-Zwolsman wat dat
    betreft niets bijzonders is, want er is slechts sprake van het
    doortrekken van reeds bestaande jurisprudentie. Ik weet wel dat het
    veelal wordt begrepen als reddingsboei, maar zo hebben wij het niet
    gekwalificeerd.
    Noot

    Het hof acht zich daarmee alsnog voldoende ingelicht over het
    opsporingsonderzoek (inclusief de proactieve fase) om een voldoende
    gefundeerd oordeel te kunnen geven.
    Of een rechterlijk college zich genoegzaam acht voorgelicht is aan
    dat college voorbehouden. Het oordeel daarover is in cassatie
    slechts op begrijpelijkheid te toetsen. Voor zover daarop in
    feitelijke aanleg verweer is gevoerd en in cassatie over is
    geklaagd doorstaat het die toets.

    Observatie Een groot deel van het onderzoek berust op observatie
    en het aan elkaar koppelen van de stukjes informatie die daaruit
    gedestilleerd konden worden.

    De heer De Graaf:
    Leidt uw stelling, zoals ook blijkt uit het arrest in de
    zaak-Z, ertoe dat de politie alle keukengeheimen gewoon op tafel
    moet leggen?
    De heer Willems:
    Dat is iets anders. Er zijn meerdere belangen in het spel.
    Het enige dat ik zeg, is dat het uiteindelijk aan de
    zittingsrechter is om dat te bepalen. Een concreet voorbeeld. De
    politie heeft met camera’s geobserveerd. Het liet voor mij geen
    twijfel dat dit in dit land rechtmatig is.
    De voorzitter:
    Vanwege de arresten van de Hoge Raad.
    De heer Willems:
    Er is een zeer recent arrest van de Hoge Raad, waarin dat
    nog eens met zoveel woorden wordt…
    De voorzitter:
    Op basis van artikel 2 van de Politiewet.
    De heer Willems:
    Neen, er wordt gewoon zeer in het algemeen gezegd dat er een
    bevoegdheid is. Ik heb het niet over eerdere arresten, maar over
    het arrest van de Hoge Raad van dit jaar over die zaak, waarbij is
    geobserveerd met camera’s bij garageboxen.
    De voorzitter:
    Op basis toch van de bevoegdheid ex artikel 2?
    De heer Willems:
    Neen, op grond van de opsporingsbevoegdheid, als
    opsporingsmethode.
    De heer Willems:
    De Hoge Raad heeft dat arrest een paar maanden geleden
    gewezen. De vraag is of aan de

    zittingsrechter moet worden gemeld waar die camera precies heeft
    gedraaid. Het antwoord van de getuigen, of bijvoorbeeld het OM, kan
    luiden dat het onverstandig is als die vraag beantwoord zou moeten
    worden, omdat slechts sprake is van n locatie waar dat had gekund.
    Als die bekend wordt, dan is sprake van een probleem aan die kant.
    Dat mag op tafel worden gelegd. Dat zou aanleiding kunnen zijn dat
    dit gegeven niet vermeld hoeft te worden. De Hoge Raad heeft
    intussen ook geaccepteerd dat het opsporingsbelang een rol speelt
    bij het specifieke van de beantwoording. Dat blijft wel een oordeel
    van de zittingsrechter.
    Noot

    Informanten De politie beschikte over een goede informant en heeft
    duidelijk via zijn medewerkers naar Charles Z. toegewerkt. Ondanks
    alle pogingen van de verdediging om deals met deze medewerkers aan
    te tonen, blijkt hier geen sprake van te zijn geweest. Het bewijs
    in het onderzoek is grotendeels opgebouwd uit verklaringen van
    medeverdachten.

    Scannen In het onderzoek tegen Charles Z. heeft de politie 3
    weken gescand in de proactieve fase zonder machtiging van de
    rechter-commissaris. De gesprekken zijn eenzijdig opgenomen op een
    taperecorder. Het hof beschouwt het scannen van mobiele telefoons
    als een feit van algemene bekendheid. Scannen is eenvoudig door
    iedereen te doen en daarom in deze zaak toelaatbaar voor de politie
    mits het gedaan is binnen de grenzen. In de zaak tegen Charles Z.
    heeft het scannen zich beperkt tot een duur van 3 weken. De
    gesprekken zijn slechts eenzijdig beluisterd en met het doel
    slechts vast te stellen f gebruik werd gemaakt van de autotelefoon
    (ATF). Het scannen heeft in dit geval geen resultaat gehad. Het
    gebruik van de taperecorder doet hieraan niets af. De taperecorder
    is slechts gebruikt om een permanente aanwezigheid van teamleden te
    voorkomen. De opnamen voegen niets toe aan de verkregen gegevens.
    Het gebruik van de taperecorder doet niets af aan de beperkte
    strekking vaststellen f …. Tevens zijn de banden gewist. Het hof
    gaat er kennelijk vanuit dat het scannen behoort tot een algemene
    opsporingstaak van de politie (artikel 141 Sv; artikel 2 Politiewet
    1993). Het Hof acht het gebruik van mobiele scanners met beperkt
    bereik ten behoeve van observatie-activiteiten in dit geval
    toegestaan.

    Inkijkoperaties Uit het aanvullend proces-verbaal blijkt het
    onderzoeksteam toch inkijkoperaties te hebben uitgevoerd. Het hof
    acht het betreden van loodsen teneinde daar te kijken rechtmatig.
    Bij een redelijk vermoeden van een overtreding van de Opiumwet in
    een loods, mag een opsporingsambtenaar die loods (heimelijk)
    betreden, teneinde te kijken wat zich daarin bevindt. De basis voor
    deze conclusie vindt het Hof in artikel 9, eerste lid sub b van de
    Opiumwet, dat een suppletoir karakter heeft (ruimere bevoegdheid
    ten opzichte van het Wetboek van Strafvordering) en een
    zelfstandige bevoegdheid voor het betreden van plaatsen verleent
    aan opsporingsambtenaren. Noot Met betrekking tot het
    vereiste van een redelijk vermoeden vindt het hof, conform de
    jurisprudentie, dat CID-informatie een voldoende basis kan zijn. De
    suggestie dat meer inkijkoperaties plaatsgevonden zouden hebben dan
    vermeld staat in het aanvullend proces-verbaal, is volgens het hof
    niet waar gebleken of anderszins aannemelijk geworden. Het hof is
    van mening dat de politie op grond van artikel 9 Opiumwet bevoegd
    was een loods te betreden tijdens een makelaar-inspectie waarbij er
    toestemming was van de huurder. Het hof acht artikel 9 Opiumwet
    daarvoor een voldoende basis. Het is in dit geval niet van belang
    of de huurder toestemming geeft. Met betrekking tot het betreden
    door de politie van de woning tijdens een renovatie-inspectie,
    redeneert het hof als volgt. De toestemming van de hoofdbewoonster
    was gegeven aan de woningbouwvereniging en niet gericht op een
    strafrechtelijk onderzoek. In dit geval vormt artikel 9, eerste lid
    sub b alleen niet voldoende basis. Daarnaast gaf het toenmalig
    derde lid als vereisten voor het betreden van een woning de
    vergezelling c.q. last n proces-verbaal/rapportage-plicht.
    Noot

    Het hof verklaart het OM ontvankelijk en veroordeelt Charles Z.
    voor zijn leidinggevende rol in een criminele organisatie.
    Noot Die rol wordt als bestuurder in de zin van artikel
    140, derde lid Sr beschouwd. Verder heeft het Hof bewezen verklaard
    dat Charles Z. zelf ook de invoer van een aantal partijen hash
    heeft medegepleegd. Hij wordt door het hof veroordeeld tot een
    gevangenisstraf van vijf jaren. Charles Z. tekent cassatie aan bij
    de Hoge Raad.

    Bij arrest van 19 december 1995 heeft de Hoge Raad het
    cassatieberoep van Z. verworpen. Het cassatieberoep richtte zich
    vooral op de verwerping van het verweer strekkende tot
    niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in zijn
    vervolging.

    r.o. 5.2 …moet worden vooropgesteld, dat indien de rechter die
    over de feiten oordeelt vaststelt dat opsporingsambtenaren in het
    opsporingsonderzoek of in het onderzoek dat heeft plaatsgevonden in
    de daaraan voorafgaande fase onrechtmatig hebben gehandeld, hij zal
    behoren af te wegen of die onrechtmatigheid van dien aard is dat
    daarop een processuele sanctie past. Bij een bevestigende
    beantwoording van die vraag zal als sanctie in aanmerking kunnen
    komen de uitsluiting van bewijsmateriaal dat tengevolge van dat
    onrechtmatig handelen is verkregen, indien het de verdachte is
    geweest die door dat handelen is getroffen in
    een belang dat de overtreden norm beoogt te beschermen. Voorts kan
    niet worden uitgesloten dat onrechtmatig optreden van
    opsporingsambtenaren onder omstandigheden een dusdanig ernstige
    schending van beginselen van een behoorlijke procesorde oplevert
    dat zulks – ook in een geval waarin overigens voldoende op
    rechtmatige wijze verkregen bewijsmateriaal voorhanden is – tot
    niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie dient te
    leiden. Een zo ver gaande sanctie kan in dat geval echter slechts
    volgen indien sprake is van ernstige inbreuken op die beginselen,
    waardoor doelbewust of met grove verontachtzaming van de belangen
    van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van
    zijn zaak is tekort gedaan. Van geval tot geval zal dit moeten
    worden beoordeeld, zodat een algemene regel daarvoor bezwaarlijk
    kan worden gegeven.

    De Hoge Raad stipuleert andermaal dat inbreuken op fundamentele
    rechten van burgers, waaronder ook het in ontwikkeling
    voortgeschreden recht op bescherming van de persoonlijke
    levenssfeer, tijdens het opsporingsonderzoek of het daaraan
    voorafgaande onderzoek slechts gelegitimeerd kan zijn door of
    krachtens een wet in formele zin.

    Observatie en het gebruik van informanten Ingevolge
    artikel 2 Politiewet is de politie bevoegd in de proactieve fase
    handelingen te verrichten welke de haar opgedragen taak meebrengt,
    zoals het ter handhaving van de openbare orde geven van een bevel
    zich te verwijderen of onder zich nemen van voorwerpen, observatie
    en schaduwen, alsmede in het openbaar fotograferen van personen, en
    dat ook indien door zulke verrichtingen een beperkte inbreuk op de
    persoonlijke levenssfeer zou worden gemaakt.

    Scannen Volgens de Hoge Raad ligt in de overweging van het hof
    ter zake besloten dat door het gebruik van de scanner geen inbreuk
    is gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de verdachte. Een
    ieder die dat wenst kan met behulp van eenvoudige en gemakkelijk
    verkrijgbare technische middelen gesprekken gevoerd door middel van
    een mobiele telefoon afluisteren. Binnen zekere grenzen zal de
    gespreksdeelnemer moeten accepteren dat de gesprekken worden
    opgevangen en beluisterd. Daarmee gaat niet de gehele bescherming
    verloren. Immers indien, zoals in casu, opsporingsambtenaren
    gedurende een langere periode met behulp van daarvoor speciaal
    geplaatste apparatuur doelbewust en stelselmatig gesprekken
    afluisteren en opnemen, die vanuit of in de omgeving van de woning
    van een bepaalde persoon met een mobiele telefoon worden gevoerd,
    worden die grenzen overschreden. Artikel 2 Politiewet biedt voor
    een dergelijke inbreuk geen legitimatie. De door het hof genoemde
    omstandigheden betreffende de duur, doel, het slechts eenzijdig
    kunnen horen van de gesprekken, alsmede het ontbreken van resultaat
    doen niet af aan de schending van de verdragsbepaling. Deze
    omstandigheden zijn wel van belang voor de beoordeling van de ernst
    van de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer. De inbreuk is niet
    zodanig ernstig geweest dat dit – ook niet in samenhang met de
    beoordeling van de andere middelen – tot
    niet-ontvankelijkverklaring van de officier van justitie in zijn
    tegen de verdachte ingestelde strafvervolging zou kunnen
    leiden.

    Inkijkoperaties Anders dan in de desbetreffende bepalingen van
    het Wetboek van Strafvordering het geval is, bindt artikel 9,
    eerste lid aanhef en onder b Opiumwet de aanwending van de
    bevoegdheid tot het betreden van plaatsen door opsporingsambtenaren
    niet aan de uitoefening van een specifieke opsporingshandeling.
    Gelet op de reikwijdte van deze bepaling moet worden aangenomen dat
    deze mede omvat het – ten behoeve van de taakvervulling – bekijken
    van die plaatsen, mits is voldaan aan de voorwaarde dat in de te
    betreden plaats een overtreding van de Opiumwet wordt gepleegd
    danwel redelijkerwijs vermoed kan worden dat aldaar zodanige
    overtreding wordt gepleegd. De bepaling laat echter geen ruimte
    voor stelselmatig en gericht onderzoek op de aanwezigheid van voor
    inbeslagneming vatbare voorwerpen (huiszoeking). Het afnemen van
    dactyloscopische sporen, alsmede het nemen van foto’s zijn aan te
    merken als krachtens de opsporingstaak bevoegd verrichtte
    activiteiten.

    Vuilnissnuffel ‘s Hofs oordeel dat degene die vuilniszakken ter
    inzameling aanbiedt geacht moet worden de eigendom van die zakken
    en de inhoud daarvan te hebben prijsgegeven is juist. Van inbreuk
    op het eigendomsrecht is geen sprake. Ook het onderzoek naar de
    inhoud van die zakken levert geen schending op van het recht op
    persoonlijke levenssfeer. Van degene die vuilniszakken ter
    inzameling op straat heeft geplaatst kan immers niet worden gezegd
    dat hij voor wat betreft de inhoud daarvan objectief gezien een
    redelijke verwachting heeft omtrent de bescherming van de
    persoonlijke levenssfeer.

    3.5.2 De zaak Henk R. Een casus ter illustratie van de
    problemen die zich kunnen voordoen bij het geheim houden van
    opsporingsmethoden

    Feiten en omstandigheden

    De zaak Henk R. betreft een onderzoek naar import en export van
    soft- en harddrugs, alsmede de produktie van XTC, met als
    hoofdverdachte Henk R. en twee belangrijke medeverdachten.
    Bij de politie Utrecht alsook bij verschillende andere
    opsporingsdiensten in zowel Nederland als in het buitenland is
    bekend dat deze organisatie zich al vele jaren bezig houdt met de
    handel in grote hoeveelheden hashish. De gelden die de organisatie
    uit de opbrengst daarvan verkrijgt, investeert zij in onroerend
    goed en bedrijven.

    De organisatie van Henk R. maakt bij de handel in verdovende
    middelen en het investeren van de financile opbrengsten hiervan
    gebruik van tientallen personen zowel in Nederland als in andere
    landen, zoals Marokko, Canada, Engeland, Belgi, Denemarken,
    Duitsland, Polen, Ierland, Suriname, Zwitserland en Liechtenstein.
    De organisatie heeft een eigen aanvoerlijn voor het importeren van
    grote hoeveelheden hash uit Marokko. De hash wordt veelal vervoerd
    in (koel)trailers van zowel reeds bestaande als speciaal hiervoor
    opgerichte Nederlandse en Belgische transportondernemingen. De
    (koel)trailers worden door leden van de organisatie voorzien van
    geheime bergplaatsen – een extra plafond in de trailer ingebouwd –
    om daarin de verdovende middelen te vervoeren. De bergplaatsen zijn
    geschikt voor het verbergen van enkele tonnen hash per transport.
    De organisatie beschikt in Nederland over verscheidene loodsen en
    schuren waarin de verdovende middelen worden op- en overgeslagen en
    waarin de (koel)trailers worden voorzien van geheime bergplaatsen.
    Vanuit Nederland wordt doorgaans met lege vrachtauto’s naar Marokko
    gereden. Als legale lading worden vaak groenten en/of fruit uit
    Marokko naar Nederland vervoerd. De kosten van deze fruit- en/of
    groenteladingen zijn veelal hoger dan de opbrengsten.

    Uit het politie-onderzoek bij enkele gerenommeerde in Nederland
    gevestigde transportondernemingen zal blijken dat het volstrekt
    ongebruikelijk en onrendabel is om met lege vrachtwagens naar
    Marokko te rijden. Daarnaast is het niet rendabel om deze produkten
    vanuit Marokko naar Nederland te importeren per vrachtauto. Vervoer
    per schip is veel efficinter en goedkoper.

    In Spanje wisselen de chauffeurs elkaar regelmatig af. Op kosten
    van de organisatie van Henk R. reizen zij per vliegtuig heen of
    terug. Ook dit is in de reguliere transportwereld een bijzonder
    ongebruikelijke manier om beschikbare chauffeurs in te zetten.

    In Marokko beschikt de organisatie over een eigen netwerk van
    personen die kunnen zorgen voor zowel de legale ladingen als de
    hash. Tevens beschikt de organisatie in Marokko over de nodige
    corrumptieve contacten in de havens.

    Eind 1991 en in de eerste helft van 1992 worden verschillende
    transporten vanuit Marokko uitgevoerd. Zowel in Belgi als in
    Nederland wordt de hash uitgeladen, opgeslagen in loodsen en voor
    verder vervoer gereed gemaakt. De afzetgebieden liggen in
    Nederland, Engeland en Ierland. Met name in Engeland heeft de
    organisatie contacten met een groot aantal afnemers voor de soft-
    en harddrugs, met name XTC-tabletten. De afnemers zijn bekenden bij
    de Engelse politie, die ieder voor zich in Engeland beschikken over
    eigen criminele organisaties voor de opslag, aankoop, vervoer en
    distributie in Engeland en Ierland. Door verscherpte controles in
    de havens van Marokko en problemen in het transport van de
    organisatie loopt de aanvoer van hash uit Marokko medio 1992 sterk
    terug. Mogelijk als gevolg van de problemen in Marokko gaat de
    organisatie in de loop van 1992 over op de aanvoer van hash uit
    onder andere Pakistan en het vervoer per schip. In de loop van 1992
    onderneemt Henk R. met hulp van leden uit zijn organisatie meerdere
    pogingen om te komen tot een eigen produktielijn voor de
    vervaardiging van XTC-tabletten. Met name in Denemarken, Polen en
    Rusland laat hij daarvoor de nodige voorbereidingshandelingen
    plegen.

    De organisatie van Henk R. beschikt in Abcoude over een soort
    hoofdkwartier. Dit betreft een woonboerderij, die hij heeft gekocht
    via n van zijn Liechensteinse contacten. Aan de zuidkust van Spanje
    beschikken verschillende leden van de organisatie over huizen en/of
    appartementen. Deze gelegenheden worden vaak gebruikt als
    uitvalsbases voor de interne controle op hashtransporten vanuit
    Marokko. De organisatie maakt gebruik van moderne
    communicatie-apparatuur zoals semafoons, mobiele- en autotelefoons
    en telefaxapparatuur. De organisatie vreest dat de politie haar
    telefoongesprekken afluistert en maakt daarom geen gebruik van
    huistelefoonaansluitingen. Henk R. zorgt ervoor dat al zijn mensen
    doorlopend bereikbaar zijn via mobiele- en/of autotelefoons.

    Verder heeft Henk R. belangen in een telecommunicatiebedrijf in
    Amsterdam. Dit stelt hem en de leden van zijn organisatie in staat
    om op elk willekeurig moment van mobiele- c.q. autotelefoon of
    geheel van nummer te wisselen. Dit gebeurt ook diverse keren, met
    name als een partij verdovende middelen inbeslaggenomen is en/of
    leden uit de organisatie aangehouden zijn. Ook is de organisatie in
    staat om over telefoons te beschikken, die niet bij PTT-Telecom
    zijn geregistreerd. Daarnaast worden telefoons aangeschaft met
    vervalste papieren en worden telefoons op naam gesteld van niet bij
    de organisatie betrokken personen of zelfs op naam
    van personen die absoluut van niets weten.Politieel en justitieel
    onderzoek Januari 1991 start de Utrechtse recherche het onderzoek
    tegen Henk R. Deze zaak is gekozen uit de Top-tien van criminele
    organisaties, die gemaakt is door het Bureau misdaadanalyse van de
    Utrechtse politie. Dit bureau heeft in de periode oktober-december
    1990 een analyse gemaakt op basis van informatie die gedurende 10
    jaren is verzameld. De keuze is formeel gemaakt door de
    procureur-generaal. Hij heeft hierover overlegd met de
    hoofdofficier van justitie, omdat het onderzoek aanvankelijk een
    embargo-karakter had. Dit omdat er sprake zou zijn van corruptie.
    De Rijksrecherche beschikte over informatie in die richting. Het
    onderzoek naar mogelijke corruptie was niet het primaire doel. Het
    was slechts een extra facet in het onderzoek. Het politieel en
    justitieel onderzoek zou tot eind 1993 duren.

    Gedurende dit onderzoek worden tegen meerdere deelnemers van de
    criminele organisatie gerechtelijke vooronderzoeken geopend en
    worden (mobiele c.q. auto-)telefoongesprekken afgeluisterd,
    opgenomen en op schrift gesteld. Het afluisteren van de mobiele- en
    autotelefoongesprekken vindt plaats door middel van scanners.

    Met name aan de hand van deze afgeluisterde telefoongesprekken,
    alsook aan de hand van ingestelde onderzoeken en
    observatiewaarnemingen wordt duidelijk dat Henk R. en twee
    medeverdachten leiding geven aan een organisatie die zich bezig
    houdt met de internationale handel in hard- en softdrugs. Tijdens
    het onderzoek werkt de recherche in Utrecht nauw samen met
    opsporingsdiensten in binnen- en buitenland. Dat leidt ertoe dat
    meermalen transporten verdovende middelen, die bestemd zijn voor of
    afkomstig zijn van deze criminele organisatie, inbeslag kunnen
    worden genomen. Ook worden de financile geldstromen zichtbaar.

    Vanaf 9 mei 1993 worden op vele tientallen plaatsen in
    Nederland, Zwitserland, Liechtenstein en Duitsland huiszoekingen en
    inbeslagnemingen verricht en diverse verdachten aangehouden. In
    oktober 1993 wordt een scala aan verdovende middelen in beslag
    genomen, waaronder 24.556 kg hash, 3395 kg marihuana, 4,7 kg
    herone, 1 kg cocane en 85 kg XTC. Verder worden nog 12
    schietwapens, 158 patronen en een aantal opleggers met geheime
    bergplaatsen, een omvangrijke hoeveelheid administratie,
    voertuigen, transportmiddelen, contanten, munten, kunst en sieraden
    in beslag genomen. Op dit moment zijn 164 personen verhoord. In
    totaal betreft dit 43 verdachten en 121 getuigen. In totaal zijn 36
    verdachten aangehouden, waarvan er 27 in verzekering zijn gesteld
    en 6 personen in bewaring. In oktober 1993 bevinden de drie
    hoofdverdachten zich nog in voorlopige hechtenis.

    Het financile deel van het onderzoek voert het Bureau financile
    ondersteuning (BFO) van de politie Utrecht uit in samenwerking met
    de Belastingdienst/FIOD/Fiscale Recherche Utrecht. Het financile
    onderzoek richt zich met name op de bij de huiszoeking
    inbeslaggenomen administraties. Tevens wordt hierbij gebruikt
    gemaakt van de afgeluisterde telefoongesprekken. In de loop van het
    financile onderzoek worden diverse personen gehoord. Voor zover
    mogelijk zijn in kaart gebracht: de geldstromen van de gehele
    organisatie over de periode van begin 1990 tot en met mei 1993
    (totaal ca 240 miljoen gulden), de door Henk R. gedane uitgaven
    tijdens de periode van begin 1989 tot en met 10 mei 1993 (totaal
    circa 13 miljoen) en de door een medeverdachte gedane uitgaven over
    de periode van begin 1991 tot en met 10 mei 1993 (totaal circa 2,6
    miljoen gulden). Het geld uit de verdovende middelenhandel is
    vermoedelijk gebruikt voor investeringen in nieuwe verdovende
    middelen-transporten, de aankoop van onroerend goed, luxueus
    levensgedrag, luxe goederen en voertuigen. Hierbij is onder andere
    gebruik gemaakt van rechtspersonen in Liechtenstein en Curaao.

    Tijdens het strafrechtelijk onderzoek heeft de politie een
    aantal opsporingsmethoden gebruikt. De crux van het verhaal is dat
    de politie van deze methoden geen proces-verbaal heeft opgemaakt
    en/of gebruik heeft gemaakt van onrechtmatig verkregen
    bewijsmateriaal. In deze casus worden behandeld: inkijkoperaties,
    scannen van mobiele telefoons en video-observatie.Inkijkoperaties,
    betreden van een loods en een vrachtauto om een peilzender aan te
    brengen

    Tijdens het opsporingsonderzoek naar de organisatie van Henk R.
    zijn verschillende inkijkoperaties uitgevoerd. De politie heeft de
    inkijkoperaties niet vermeld in de processen-verbaal, die zij aan
    het openbaar ministerie heeft aangeboden.

    Op 21 februari 1994 meldt een artikel in De Telegraaf dat de
    Utrechtse recherche in een IRT-zaak in een loods te Landsmeer heeft
    ingebroken en daar camera’s en microfoons heeft geplaatst. De
    officier van justitie stelt vervolgens hierover vragen aan de
    rechercheleiding en de CID-officier. De leiding van de tactische
    recherche maakt op 23 februari 1994 een proces-verbaal op waarin
    wordt aangegeven dat er in de loods te Landsmeer geen camera’s zijn
    geplaatst en dat nooit opdracht is gegeven tot het plegen van een
    inbraak. Nadrukkelijk wordt erbij gemeld zoals vermeld in het
    artikel in De Telegraaf. Op grond van dit proces-verbaal neemt de
    zaaksofficier het standpunt in dat de politie niet heeft ingebroken
    in de loods in Landsmeer en daartoe evenmin opdracht heeft gegeven.
    De CID-officier belt de teamleider van de CID. Deze zegt dat er
    geen camera’s of microfoons in een loods zijn geplaatst, maar zegt
    bewust niet dat er wel was ingekeken op verzoek
    van de CID, zonder dat daarvoor toestemming was gevraagd aan de
    CID-officier. In die tijd was het niet de gewoonte inkijkoperaties
    met de officier van justitie te bespreken.

    De voorzitter:
    Toen mevrouw Van der Molen u belde, wist u wel waarover het
    ging, maar u zei dat niet.
    De heer Van Steeg:
    Dat is het spel dat ik toen met mevrouw Van der Molen heb
    gespeeld. Ik zat op cursus en moest mevrouw Van de Molen bellen.
    Dat deed ik en zij zei: Mijnheer Van Steeg, er staat in de krant
    dat er camera’s geplaatst zijn en dat er in een loods in Landsmeer
    is afgeluisterd.
    De voorzitter:
    En toen vroeg zij vervolgens: Wat is daar aan de
    hand?
    De heer Van Steeg:
    Nee, zij vroeg: Is dat gebeurd. Ik zei: Nee.
    De voorzitter:
    Maar u wist wel dat er inkijkoperaties gepleegd
    waren.
    De heer Van Steeg:
    Dat is juist.
    De voorzitter:
    En waarom heeft u dat toen niet gezegd?
    De heer Van Steeg:
    Omdat wij niet op de 16de februari, maar lang van tevoren
    het standpunt ingenomen hadden, dat wij deze
    inkijkoperaties
    niet bekend zouden maken en de gegevens binnen de CID
    zouden houden. Als je dat dan eenmaal besloten hebt en je wordt
    plotseling geconfronteerd met het feit dat die operaties wel in de
    openbaarheid zijn gekomen, wil je tijd inbouwen om na te gaan hoe
    je vervolgens met de situatie om moet gaan. Die tijd wilde ik
    althans graag voor mij zelf hebben.
    Noot
    De heer Vos:
    Wat is dan de reden? (om het niet aan de officier van
    justitie te vertellen, red.)
    De heer Van Steeg:
    De reden was dat ik het niet bekend wil laten worden bij de
    criminelen.
    De heer Vos:
    Ja, maar u praat toch met de officier?
    De heer Van Steeg:
    Dat weet ik, maar toen hadden wij het standpunt – ik praat
    over 1992 en niet over 1995 – dat hoe kleiner de groep is
    waarbinnen je dat weet, hoe beter het is. En dan houd je het
    binnenskamers, binnen die ene CID-kamer en de andere kamer van
    Dros.
    Noot

    De CID treedt vervolgens in overleg met de chef recherche om te
    bepalen hoe zij de inkijkoperatie in de loods in Landsmeer aan de
    korpsleiding en het OM bekend zullen maken. Afgesproken wordt dat
    het zo snel mogelijk aan justitie bekend gemaakt zal moeten worden.
    De afspraak van de CID met de CID-officier wordt een paar keer
    uitgesteld vanwege agenda-problemen bij beide partijen.
    Uiteindelijk vindt de afspraak pas op 16 maart 1994 plaats. Dat is
    n dag na de rechtbankzitting, want die sluit op 15 maart 1994 haar
    onderzoek. De rechtbank wijst dan evenwel nog geen vonnis; de
    uitspraak zal op 29 maart 1994 volgen. Op 16 maart 1994, daags na
    het rechtbank-onderzoek meldt de CID aan de CID-officier n
    inkijkoperatie, uitgevoerd door het AT West II in opdracht van de
    CID.

    Vervolgens heeft de CID-officier bewust nagelaten de ruimte
    tussen 16 maart 1995 en 29 maart 1995 (uitspraak) te gebruiken om
    de zaaksofficier vroegtijdig van de inkijkoperatie in kennis te
    stellen en de zaak te repareren.

    De voorzitter:
    Met uw goedvinden ga ik even terug naar het voorgesprek dat
    wij met u hadden. Daar zegt u: Voor mij was het toen duidelijk. De
    zaak ligt er. De rechtbank heeft waarschijnlijk het vonnis al
    gemaakt. Ik maak de
    zaaksofficier alleen nog maar
    zenuwachtiger. Hij was toch al zenuwachtig over de afloop van de
    zaak. Het was zijn eerste grote zaak. Aangezien het inkijken al zo
    lang geleden was en ze het me nu pas vertelden, ben ik niet acuut
    naar hem toegegaan. Dat was de eerste inkijk. Dan gaat het verhaal
    door.
    Mevrouw Van der Molen-Maesen:
    Ja, maar het klopt.
    De voorzitter:
    Het klopt toch.
    Mevrouw Van der Molen-Maesen:
    Ja.
    De voorzitter: Maar u zegt:
    Ik maak die man maar zenuwachtiger.
    Mevrouw Van der Molen-Maesen:
    Ja.
    De voorzitter:
    Dat dacht u ook.
    Mevrouw Van der Molen-Maesen:
    Ja. Er waren twee dingen, maar ik zei al dat ik later, na
    het besloten verhoor, nog een keer heb nagedacht. Toen was ik van
    mening dat er meer moest zijn geweest waarom ik het toen niet heb
    gedaan. Al nadenkende, kwam ik tot de conclusie dat het dat
    tussenvonnis moet zijn geweest.

    Noot
    Uiteindelijk informeert de CID-officier de zaaksofficier op 28
    maart 1995. Dat is n dag voorafgaande aan de uitspraak. Vervolgens
    verwijt de zaaksofficier zichzelf dat hij niet alsnog de rechtbank
    van tevoren genformeerd heeft.

    De voorzitter:
    Hebt u toen niet gezegd: dan maken wij daar nu stante pede
    proces-verbaal van en daarmee ga ik nog naar de rechtbank?
    De heer Maan:
    Ik heb dat inderdaad niet gezegd. Ik had dat moeten doen.
    Dat meen ik oprecht. Op dat moment

    was ik kwaad, om het kort aan te duiden, over hetgeen ik hoorde.
    Ik heb de rest van de dag eigenlijk besteed aan overleg met de

    CID-officier en de hoofdofficier, om te achterhalen wat er nu
    precies gebeurd was, welke

    inkijkoperatie had plaatsgevonden onder wat voor omstandigheden.
    Ik ben verder bezig geweest om ten behoeve van de hoofdofficier,
    die er uiteraard inmiddels in gemengd was, een rapportage te maken
    omtrent mijn ervaringen van wat er gebeurd was. Het is toen niet in
    mij opgekomen op dat moment, op het allerlaatste moment, de
    rechtbank nog te informeren. Dat had ik moeten doen.

    Noot

    De heer Rouvoet:
    Kunt u zich voorstellen dat het wat lastig is om dit in te
    voelen? U zegt: ik had het wel moeten doen. Maar het was een heel
    hectische dag. U was boos, u was overdonderd. Maar u had een dag de
    tijd. De hele dag moet toch bij u het gevoel zijn geweest: morgen
    doet de rechtbank uitspraak. Dat betekent toch dat u met uw
    gedachten bij die uitspraak was. Is het geen moment bij u opgekomen
    om dat toch te melden, ongeacht waar u verder mee bezig was, om het
    toch te melden, ongeacht de vraag of u het daarmee kon repareren?
    Is dat helemaal niet bij u opgekomen?
    De heer Maan:
    Zoals ik zei, het is iets wat ik had moeten doen. Het is op
    dat moment niet bij mij opgekomen. De besprekingen die wij op dat
    moment hadden, richtten zich met name op de vraag hoe het had
    kunnen gebeuren. De contacten die ik op dat moment met het team
    had, waren zodanig dat het mij verbijsterde dat dit gebeurd was,
    ondanks de verzoeken die er waren ten aanzien van aanvullende
    processen-verbaal. Ik ben bezig geweest, zoals ik zei, met het
    rapporteren hoe dat gegaan is in de richting van de hoofdofficier.
    Uiteraard heb ik in mijn hoofd gehad morgen is die uitspraak, maar
    ik heb op dat moment niet in mijn hoofd gehad dat ik dat heel snel
    aan de president, aan de advocaten moest melden. En dat is iets wat
    ik wel had moeten doen. Daar ben ik de fout in gegaan.
    De voorzitter:
    U heeft daarna de ongebruikelijke stap genomen om ook de
    president van de rechtbank nog een brief te schrijven na het
    vonnis.
    De heer Maan:
    Ja.
    De voorzitter:
    Wat behelsde die brief?
    De heer Maan:
    Ik was van mening, gelet op hetgeen uiteindelijk op de
    zitting was gebeurd, namelijk dat ik daar een proces-verbaal had
    overgelegd waarin gezegd werd dat geen
    inkijkoperatie had
    plaatsgevonden… Ik heb mij op de zitting ook achter dat
    proces-verbaal gesteld en gezegd: dit is een verbaal van het team.
    Er heeft dus geen
    inkijkoperatie plaatsgevonden. Als dan
    ineens boven tafel komt dat er wel is ingekeken, kan ik mij zeer
    goed voorstellen dat de rechtbank ook zijn vraagtekens krijgt in de
    richting van mij en mijn opstelling op de zitting. Ik heb daarom
    besloten de voorzitter van de strafkamer, de president van de
    kamer, een brief te sturen waarin ik hem heb uitgelegd hoe het
    gegaan is en waarin ik hem in feite heb gevraagd, mijn integriteit
    niet in twijfel te trekken.
    Noot

    De officier verzoekt de politie van deze inkijkoperatie een
    proces-verbaal op te maken. Dat proces-verbaal wordt op 16
    september 1994 opgemaakt waarin de inhoud van een proces-verbaal
    van een lid van het AT bevestigd wordt. Deze deelt in zijn
    proces-verbaal van 16 september 1994 namelijk mee dat hij in de
    nacht van 13 op 14 juni 1992 op verzoek van de teamleider CID een
    loods te Landsmeer heeft betreden om vast te stellen of er in die
    loods verdovende middelen aanwezig waren. Van Steeg zegt dat hij de
    inkijkoperatie heeft laten uitvoeren naar aanleiding van
    mededelingen van de tactische recherche dat er verhoogde
    activiteiten rond de loods werden ontwikkeld.

    Enkele politie-ambtenaren worden op grond van de verwikkelingen
    rond de inkijkoperaties als getuige bij het hof gedagvaard. Wanneer
    zij het proces-verbaal begin november met elkaar bespreken, blijkt
    steeds meer boven te komen. Vlak voor de verhoren bij het hof,
    meldt de politie nog drie inkijkoperaties. Deze rapportage vindt
    plaats in de vorm van later opgemaakte processen-verbaal voor het
    hof. Zo maakt het lid van het AT West II op 31 oktober 1994 een
    proces-verbaal, dat inhoudt dat hij op verzoek van de CID in de
    nacht van 20 op 21 juni 1992 de loods in Landsmeer heeft betreden
    om daar een vrachtauto van een peilzender te voorzien. De chef CID
    en de chef Recherche-Ondersteuning hebben deze actie bij
    proces-verbaal van 2 november 1994 bevestigd. Wederom maakt de
    medewerker van het AT op 2 november 1994 een proces verbaal. Hierin
    staat dat hij op verzoek van de CID in de nacht van 2 op 3
    september 1992 een loods te Muiden heeft betreden om daar een
    onderzoek in te stellen. Ook dit wordt bevestigd in een
    proces-verbaal van de beide chefs van dezelfde datum. In dit
    proces-verbaal van de medewerker van het AT meldt hij tevens dat
    hij de loods te Muiden eerder – in april 1992 – op verzoek van de
    tactische recherche heeft betreden met als doel het plaatsen van
    een peilzender op een voertuig. Die plaatsing heeft uiteindelijk
    niet plaatsgevonden. Vervolgens maakt de tactische recherche op 3
    november 1994 een proces-verbaal op waarin hij meedeelt dat hij de
    medewerker van het AT op 23 april 1992 heeft verzocht in de nacht
    van 23 op 24 april 1992 peilapparatuur aan te brengen op, aan of in
    een trailer in de loods te Muiden. Vervolgens werd hij echter op 24
    april 1992 door de medewerker van het AT medegedeeld dat plaatsing
    van de peilapparatuur op dat moment praktisch niet haalbaar
    was.
    De politie heeft dus tijdens het onderzoek vier inkijkoperaties
    uitgevoerd en daarvan geen proces-verbaal opgemaakt; de
    processen-verbaal zijn pas achteraf opgemaakt. Ook heeft de politie
    geen intern verslag gemaakt van de inkijkoperaties. Bovendien heeft
    de politie geen overleg gepleegd met noch toestemming gevraagd aan
    het OM voor het gebruik van de opsporingsmethode inkijkoperaties.
    De politie stelt zich op het standpunt dat de Opiumwet haar daartoe
    een eigen bevoegdheid verleent.

    Er is sprake van het witwassen van informatie uit
    inkijkoperaties. De teamleider- CID zegt ter terechtzitting de
    informatie uit de inkijkoperatie als CID-informatie aan de
    tactische recherche te hebben verstrekt. Dit achtte hij
    noodzakelijk ter bescherming van personen alsmede voor het
    afschermen van opsporingsmethoden. De wijze waarop met informatie
    uit inkijkoperaties is omgegaan, illustreert het breder gehanteerde
    need-to-know- principe dat geldt tussen de CID en de
    tactische recherche.

    Scannen van mobiele telefoons Het OT luisterde de
    autotelefoons van Henk R. af met behulp van mobiele scanners. Voor
    de autotelefoonnummers die de politie kende, werd door de
    zaaksofficier machtiging gevraagd aan de rechter-commissaris. Bij
    scannen worden de gesprekken opgevangen die de verdachte via een
    gescande autotelefoon voert, ongeacht het nummer dat de telefoon
    heeft. Aangezien Henk R. veelvuldig van telefoon wisselde , bestond
    in feite geen verband tussen het autotelefoonnummer waarvoor
    machtiging werd verleend en het nummer dat werd afgeluisterd.
    Aanvankelijk was wel een algemene machtiging verleend, vervat in
    een clausule, voor het afluisteren van alle autotelefoongesprekken
    waaraan de verdachte deelnam, maar na vier weken stond die clausule
    niet meer in de vordering en daarmee ook niet in de machtiging.

    De voorzitter:
    Nu is het probleem dat die machtiging elke vier weken moet
    worden vernieuwd en dat die klaarblijkelijk vier weken daarna niet
    voor alle nummers vernieuwd wordt.
    De heer Maan:
    De machtiging is daarna elke vier weken vernieuwd. In de
    machtiging stond een bepaald nummer van een toestel genoemd.
    Geprobeerd is ook om steeds zo concreet mogelijk aan te geven van
    welke toestellen de verdachte gebruik maakte. In die beschikking
    stond eveneens vermeld: handhaaft de bepaling van de voorgaande
    beschikking voor wat betreft het overige. Dat is door mij opgevat
    als betrekking hebbend op het mogen afluisteren van de
    hoofdverdachte ten aanzien van elk toestel waar hij gebruik van
    maakte. Later is gebleken dat er kennelijk een communicatiestoornis
    is geweest met de
    rechter-commissaris, die bij het
    gerechtshof, als getuige gehoord, verklaard heeft dat dat niet de
    bedoeling was.
    De voorzitter:
    Wij hebben ook die heel dikke map, met al die machtigingen
    erin. In feite is het zo dat u daar n keer ten gronde over praat
    met de
    rechter-commissaris en dat er daarna al een stempel
    op wordt gezet van machtiging toegestaan zoals geist of
    zo.
    De heer Maan:
    Bij mijn weten is er niet elke keer gebruik gemaakt van een
    stempel. Ik weet dat het rechter-commissariaat in Utrecht dat soms
    doet. Er worden ook heel vaak beschikkingen zelf opgemaakt door het
    rechter-commissariaat waarin die zinsnede staat.

    Noot Video-observatie Tijdens het onderzoek is op
    vier lokaties (drie loodsen en een woonhuis) geobserveerd met

    behulp van videocamera’s. De zaaksofficier had hiervoor toestemming
    verleend. Op n lokatie werd de camera in opdracht van de CID
    geplaatst en door de CID beheerd. De tactische teamleiding kreeg de
    videobanden, voorzien van datum en plaats, via de CID aangeleverd.
    Een tactisch teamlid werkte deze banden vervolgens uit.

    Op de andere drie lokaties draaide 24 uren per dag een
    videocamera waarvan de band (met datum en tijdstip) door de
    tactische recherche werd beheerd. Het onderzoeksteam heeft de
    videobanden elke 24 uur bekeken. De waarnemingen zijn niet direct
    in een proces-verbaal vermeld, maar in een journaal verwerkt. Aan
    de hand van deze journaals zijn later de processen-verbaal
    opgemaakt. Het was beleid dat het gebruik van de camera niet
    openbaar werd gemaakt. Het moest niet te herleiden zijn waar de
    videocamera was opgesteld. De videobanden, die in getal toenamen,
    werden daarop op een gegeven moment ook gewist. De zaaksofficier
    wist daar niet van. Uit de processen-verbaal die van de observaties
    zijn opgemaakt, valt niet op te maken dat het om video-observatie
    ging. Gesuggereerd wordt namelijk dat de waarnemingen met het blote
    oog door de rechercheurs zelf zijn gedaan.

    De voorzitter:
    Misschien moeten wij even uitleggen waar het over gaat. Het
    gaat erom dat in het proces-verbaal staat: Ik, opsporingsambtenaar,
    heb gezien dat op zo en zoveel januari negentien zoveel, om 9.32
    uur de mij bekende A. het pand in de Kalverstraat verliet. Het was
    niet de Kalverstraat, maar dat doet er nu niet toe.
    De heer Maan:
    Dat stond in het proces-verbaal. Dat gaf mij ook aanleiding
    om ervan uit te gaan dat er sprake was van een
    observatie
    door de bewuste opsporingsambtenaar, die dat gezien heeft. Later
    bleek dat de desbetreffende ambtenaar de videoband bekeken had
    waarna die scne, hetgeen er gebeurd is, door hem beschreven is. Dat
    betekent dat hij dus niet op die dag, dat tijdstip, dat gezien
    heeft, maar dat hij later aan de

    hand van een videoband geconstateerd heeft dat op die dag dat
    gebeurd is.

    De voorzitter:
    Daar zit dus verschil in. Vond u dat een belangrijk
    verschil?
    De heer Maan:
    Ik vind dat een politieman in zijn verbaal moet vermelden
    wat hij gedaan heeft. Dus vind ik dat een belangrijk verschil. Hij
    heeft een videoband bekeken; hij heeft niet daar op die dag dat
    gezien.
    Noot

    Termijnen en vormvoorschriften

    De rechtbank Utrecht veroordeelde Henk R. op 28 maart
    1994 tot vijf jaar gevangenisstraf en een boete van anderhalf
    miljoen gulden. Beide partijen gingen in beroep. De zaak diende bij
    het gerechtshof te Amsterdam in oktober 1994. De commissie
    concentreert zich hier op het arrest van het hof te Amsterdam

    Noot Het Hof spreekt zich ondermeer uit over de vier
    inkijkoperaties, het plaatsen van een peilzender en het scannen
    .

    Inkijkoperaties De raadsman heeft met betrekking tot de
    inkijkoperaties een beroep gedaan op de niet-ontvankelijkheid van
    het OM. Daartoe voerde hij aan dat door de politie vier
    inkijkoperaties in twee loodsen zijn uitgevoerd, waarvoor geen
    wettelijke grondslag bestond en die daarom onrechtmatig waren.
    Verder stelde hij dat twee van de bedoelde inkijkoperaties tot doel
    hadden een peilzender in of op een vrachtauto te plaatsen. Voor het
    plaatsen van deze peilzender ontbrak een wettelijke grondslag,
    terwijl daardoor een inbreuk werd gemaakt op de persoonlijke
    levenssfeer. Van dit alles was naar het oordeel van de verdediging
    ten onrechte geen proces-verbaal opgemaakt.

    Het hof achtte het betreden van de loodsen teneinde daar een
    inkijkoperatie uit te voeren rechtmatig. Bij een redelijk vermoeden
    van een overtreding van de Opiumwet in een loods, mag een
    opsporingsambtenaar die loods (heimelijk) betreden, teneinde te
    kijken wat zich daarin bevindt. De basis voor deze conclusie vindt
    het hof in artikel 9, eerste lid sub b van de Opiumwet, dat een
    suppletoir karakter heeft (ruimere bevoegdheid ten opzichte van het
    Wetboek van Strafvordering) en een zelfstandige bevoegdheid voor
    het betreden van plaatsen verleent aan opsporingsambtenaren.

    Het hof Amsterdam heeft echter met een verwijzing naar de
    artikelen 152 en 153 Sv (verbaliseringsplicht) bezwaar geuit tegen
    het ontbreken van processen-verbaal en het verzwijgen ter
    terechtzitting van de vier inkijkoperaties. Het hof stelt dat uit
    de gang van zaken en de verklaring van de CID-teamleider blijkt dat
    de inkijkoperaties bewust door de politie – ook ten opzichte van
    het OM – zijn verzwegen met als doel de rechterlijke toetsing te
    ontlopen. Het hof oordeelde in casu dat de toetsing op
    onaanvaardbare wijze is gefrustreerd. Dit achtte het hof zozeer in
    strijd met de beginselen van behoorlijke procesorde dat het OM niet
    ontvankelijk werd verklaard in zijn vervolging.

    Betreden van een loods om peilzender te plaatsen
    Het hof Amsterdam acht het plaatsen van een peilzender (bij een
    redelijk vermoeden van een drugdelict) toegestaan. Voor het
    hiervoor betreden van de loods acht het Hof de betredingstitel van
    artikel 9 Opiumwet noodzakelijk.

    Een peilzender wordt als hulpmiddel bij de observatie gebruikt.
    Het hof vindt observatie die bestaat uit het volgen van een
    vrachtauto geen inbreuk op artikel 8 EVRM. Het gebruik van het
    hulpmiddel peilzender wordt daarbij geoorloofd geacht. In dit geval
    (drugzaak) werd de bevoegdheid tot het betreden van de loods
    ontleend aan artikel 9 lid 1 sub 1 Opiumwet.

    Scannen mobiele telefoon (ATF) Het gerechtshof te
    Amsterdam zegt met betrekking tot de vereiste machtiging van de
    rechter-commissaris dat in de praktijk geen telefoonnummers, maar
    bepaalde frequenties worden gescand. Het hof vindt dat er in feite
    geen verband is tussen praktijk en concrete telefoonnummers in de
    machtiging van de rechter-commissaris. Het hof acht een algemene
    machtiging – inclusief de clausule – een voldoende legitimatie. In
    deze zaak is bijna twee jaren met machtiging van de
    rechter-commissaris gescand. Daarvan is vier weken gescand met een
    machtiging op telefoonnummers n de genoemde clausule. Voor het
    overige heeft de politie gescand op basis van een machtiging met
    alleen de concrete telefoonnummers. De rechter-commissaris
    verklaart ter terechtzitting dat de algemene machtiging slechts
    bedoeld was voor de periode van vier weken. Het Hof oordeelt dat de
    gegevens uit telefoongesprekken gevoerd via telefoons, waarvan de
    nummers niet in de scanmachtiging waren vermeld, over de periode
    van ongeveer 20 maanden onrechtmatig zijn verkregen en niet voor de
    bewijsvoering gebruikt mogen worden. Het hof heeft op 1 december
    1994 uitspraak gedaan. Slechts voor wapenbezit en een plak hashish
    van 997,1 gram heeft het Hof Henk R. kunnen veroordelen. Dit
    resulteerde in een straf van twee maanden hechtenis en een
    geldboete van duizend gulden.

    3.5.3 Tanker Cleaning Amsterdam en Rotterdam (TCA/TCR) Een
    casus ter illustratie van de inzet van technische
    observatiemiddelen in een recent milieu-onderzoek.

    Feiten en omstandigheden

    In 1985 voeren de drie gebroeders Tom, Ron en Jan L. het bewind
    over twee grote afvalverwerkingsbedrijven in de haven van Amsterdam
    en Rotterdam (TCA en TCR). Noot Er is sprake van
    collectief leiderschap waarbij een ieder aandachtspunten heeft. Zo
    richt Tom zich voornamelijk op TCA en Jan en Ron op TCR. De
    gebroeders houden er een ruime levensstijl op na. Zo heeft n van de
    broers een geldverslindende hobby aan de autoracerij. De gebroeders
    worden ondersteund door een paar naaste medewerkers van TCA en TCR
    die samen De Groep vormen. De zaaksofficier van justitie zegt ter
    terechtzitting hierover: De echte beslissingen werden buiten de
    overlegstructuur om genomen, door de broers, als er na een ruzie
    een wolkje de deur uit kwam; (..) in de auto tussen Ron en Rob E.;
    tijdens een lunch met sat en frites en ga zo maar door!(..) De
    andere drie hier aanwezige verdachten hadden een zeer cruciale rol
    binnen TCR. Hans E. was de directeur, zonder zijn goedvinden konden
    de broers niet handelen. Wim de R. was plantmanager: hij was de
    onmisbare schakel naar de werknemers toe. (..) Daarnaast was Rob E.
    (hoofd waterhuishouding, red.) de bedenker van vele illegale
    handelingen, de chef List en Bedrog, ook wel genaamd Dirty Harry.
    Noot In het begin loopt de bedrijfsvoering aardig. De
    milieubranche is groeiende en wordt financieel ondersteund door de
    overheid. Verschillende subsidies worden verstrekt, waaronder een
    aanzienlijk bedrag voor de aanleg van Haven ontvangst installaties
    (HOI) waartoe Nederland zich verplicht heeft door de ondertekening
    van het Marpolverdrag. Noot

    Echter in de loop der tijd zien de gebroeders zich gedwongen de
    bedrijfsvoering aan te passen. De olieprijs daalt drastisch zodat
    de opbrengst uit de verkoop van de gewonnen olie uit de
    afvalstromen terugloopt. Bovendien beschikken zeeschepen zelf over
    steeds betere schoonmaakinstallaties zodat de scheepsafvalstromen
    afnemen. Zowel TCA als TCR zien zich genoodzaakt zich mede toe te
    leggen op het inzamelen van landafvalstromen. Dit betreft
    afvalstoffen die afkomstig zijn van calamiteiten en reinigings- en
    restprodukten van industrile activiteiten, waarvoor echter de
    aanwezige installaties niet altijd geschikt zijn. Daarom wordt een
    deel van de giftige stoffen illegaal afgevoerd naar het buitenland
    waaronder Belgi en Engeland, en naar later blijkt verdwijnt een
    deel rechtstreeks in het havenwater. Vanaf 1989 beginnen de diverse
    controle-instanties, de provincies, VROM, de milieudiensten,
    rijkswaterstaat en de havenbedrijven misstanden te constateren bij
    TCA en TCR. Noot Veelvuldig blijken de milieunormen te
    worden overschreden, met name bij TCR. Dit resulteert in vele
    processen-verbaal voor beide bedrijven waaronder 43 voor TCR. De
    subsidie wordt stopgezet en er wordt een handhavingsteam ingesteld
    voor TCR om te zien of er verbetering optreedt. De zaaksofficier
    van justitie maakt deel uit van dit team en memoreert ter zitting
    een voorval:

    Er was een (door TCR geplaatste, red.) camera die op de
    lozingspijp gericht stond waardoor het onmogelijk was het
    afvalwater vanaf de waterkant ongezien te bemonsteren. Het
    handhavingsteam vond dat de camera weg moest. Dat is ook gebeurd.
    Noot

    Echter, in plaats van de camera verschijnt er een uitkijkhokje
    bij de lozingspijp. Personeel van TCR blijkt hierin de wacht te
    houden als er illegaal geloosd wordt. Zo kan tijdig gestopt worden
    met lozen als controle-instanties in de buurt komen. Ook wordt er
    ‘s nachts geloosd zodat lozingen, die niet aan de
    controle-instanties worden gemeld zoals voorgeschreven is, niet
    snel zullen worden ontdekt.

    Inmiddels wordt door de directie ingezien dat
    controle-instanties vasthoudend worden en dat toedekking van de
    malversaties moeilijker wordt en men besluit de boekhouding te
    vervalsen. Op papier lijkt de zaak dan aardig te kloppen. Tevens
    wordt een aangebrachte monsternamecarrousel van Rijkswaterstaat
    gemanipuleerd door gebruik te maken van een jerrycan die half
    gevuld is met havenwater. Bovendien begint men met processen. Dit
    is het gedeeltelijk direct lozen van giftige afvalstoffen op
    oppervlaktewater waarna de tank wordt bijgevuld met havenwater.
    Vervolgens wordt de lozing gemeld aan Rijkswaterstaat, die dan na
    controle wel moet constateren dat de lozing binnen de
    vergunningseisen blijft. Noot De directe lozingen op het
    oppervlaktewater worden verhuld door het tankstandenboek te
    vervalsen. Het geweten van de medewerkers die de illegale lozingen
    moeten uitvoeren wordt afgekocht met zwart geld. Verder hangt er
    een sfeer van angst binnen de bedrijvengroep. De officier van
    justitie zegt hierover: De algemene mening is dat het hem (Jan,
    red.), maar ook Ron, niet kon schelen wat er gebeurde en hoe, als
    er maar geld verdiend werd. Hier op de zitting kreeg ik ook sterk
    de indruk dat Jan ook nu nog in staat is door een schrikbewind de
    anderen te bedreigen en bang te maken. Noot
    Als een controleur komt, na de gebruikelijke melding van zijn
    komst, moet het bedrijfsterrein netjes worden opgeruimd.
    Vervuilingen worden afgegraven en zeiltjes worden over containers
    getrokken. Noot Herhaaldelijk wordt duidelijk gemaakt
    dat iemands baan op de tocht staat als hij niet meewerkt. Alles
    lijkt in orde. Zelfs zo in orde dat de bedrijven in aanmerking
    komen voor milieukeurmerken. De Nederlandse Vereniging van
    verwerkers van chemische afvalstoffen (NVCA), waarin broer Jan een
    prominente rol speelt, verleent een milieucertificaat in september
    1992 aan TCA en in januari 1993 aan TCR. Ook wordt door TCR in
    september 1993 het ISO-9001 certificaat in de wacht gesleept. Dit
    certificaat wil zoveel zeggen als dat er een toetsbaar en geordend
    managementsysteem is. Noot De officier van justitie zegt
    hierover: Dit certificaat is met veel feestelijk vertoon uitgereikt
    in kasteel Rhoon. Voor de uitreiking was het gehele netwerk in
    brede zin uitgenodigd, waaronder zelfs de milieu-officier, die
    daarbij om begrijpelijke redenen verstek heeft laten gaan.
    Noot

    Dit wekt zoveel vertrouwen dat bepaalde grote bedrijven als
    Shell en de Hoogovensgroep in zee gaan met de gebroeders L. Dit
    vertrouwen wordt nog eens versterkt door het feit dat TCR/TCA een
    gerenommeerd accountantskantoor en een Rotterdamse advocaat in de
    arm neemt, die vertrouwen geniet als voormalig Eerste Kamerlid. Ook
    de twee commissarissen R. en Van S. genieten binnen de overheid
    waardering en respect. Noot Bovendien stelt de
    bedrijvengroep zich altijd zeer coperatief op richting overheid.
    Uiteindelijk mag dit niet baten. Een opsporingsonderzoek wordt
    gestart, de gebroeders gaan bankroet en de bedrijvengroep gaat
    failliet.Het politieel en justitieel onderzoek

    De aanleiding tot het uiteindelijke onderzoek naar TCA/TCR als
    onderzoekssubject is gelegen in eerder verrichte onderzoeken die op
    niets zijn uitgelopen. Er is door de tijd heen regelmatig
    geverbaliseerd. Hieruit zijn onderzoeken gestart in 1983/1985 en
    1989/1990, die beide voortijdig gesloten werden. De eerste mislukte
    omdat uitlekte dat telefoons werden afgeluisterd nadat op hoog
    politiek niveau over dit onderzoek was gesproken. Het tweede
    onderzoek werd gestaakt door het OM. Er zouden niet voldoende
    aanwijzingen van strafbare feiten zijn. Ook hierover was hoog
    ambtelijk overleg gevoerd in maart 1990 tussen de drie
    secretarissen-generaal van Verkeer en Waterstaat, VROM en Justitie.
    Een aantal jaren worden TCA en TCR dan strafrechtelijk met rust
    gelaten.

    Tot 1993, dan wordt in Rotterdams kernteamverband besloten een
    grote milieuzaak te gaan doen. Er is een aantal beperkte proactieve
    onderzoeken verricht naar afvalverwerkingsbedrijven waaruit TCA en
    TCR duidelijk naar voren springen. Dan wordt besloten weer een
    opsporingsonderzoek in te stellen naar deze bedrijven, maar nu
    onder strikt embargo op een aparte lokatie. Alvorens een
    gerechtelijk vooronderzoek te openen wordt er pro-actief onderzoek
    verricht van maart tot november 1993.

    Een belangrijk onderdeel van het vooronderzoek vormt het
    verzamelen van reeds bestaande gegevens over de betrokken
    bedrijven. Het meldingensysteem van VROM wordt bestudeerd, de
    vergunningen, de personeelsgegevens en de fiscale gegevens. Ook
    wordt gekeken naar de mogelijkheden tot observatie en monsternames,
    zowel te water als over de weg. Noot

    Er is een on line verbinding met de Kamers van Koophandel om het
    bedrijvennetwerk in kaart te brengen. Dit blijkt 120 bedrijven te
    omvatten. Tevens worden alle toezichtgegevens van de
    controle-instanties opgevraagd en geanalyseerd. Dit betreft
    bestuurlijke informatie betreffende de achtergrond en
    omstandigheden van de vergunningverlening, de onderhandelingen
    tussen bedrijf en provincie, de reden voor ontheffing etc. Een
    medewerker van Rijkswaterstaat wordt aan het team toegevoegd om dit
    proces van bestuurlijke informatievertrekking te vergemakkelijken.
    Dit uitgebreide informatieve onderzoek is onder andere nodig door
    de slechte informatiepositie van de CID op milieugebied. Er blijkt
    hier nauwelijks informatie aanwezig over het onderzoekssubject.

    Er worden verschillende opsporingsmethoden ingezet in deze
    voorfase. In juni en september/oktober 1993 wordt het bedrijf TCR
    geobserveerd door camera’s en thermische camera’s die zijn
    opgesteld in een leegstaand fabriekspand. Deze worden ook bij TCA
    gebruikt. De opnamen worden op videoband vastgelegd. Ook worden
    observaties verricht vanaf een door het team gehuurde boot. Tijdens
    deze observatieacties wordt een scanner gebruikt om het
    portofoonverkeer tussen personeel onderling af te luisteren. De
    observaties en de scanner dienen ondermeer om te ontdekken wanneer
    er geloosd wordt. Dit is onder andere van belang voor de duikers
    van de marine die een nieuw ontwikkeld monsternemingsapparaat in de
    lozingspijp aanbrengen. Dit apparaat bestaat uit een opblaasbare
    band met daarin datalogapparatuur en vier glazen buizen die dienen
    als monsterkamers. Twee monsterkamers worden handmatig bediend
    vanaf de walkant door middel van een zender en twee worden
    automatisch in werking gesteld. Noot

    De monsterkamers worden verwisseld door de duikers, vaak onder
    het spiedend oog van de op wacht staande medewerker op de kant. In
    oktober 1993 wordt het monsternemingsapparaat ontdekt door
    werknemers en verwijderd. Dit gebeurt onder het lijdelijk toeziend
    oog der observanten aan de walkant. Noot Een probleem
    bij heimelijke monsterneming is de contra-analyse. Het bedrijf kan
    immers later de analyse van
    de monsters in twijfel trekken en vragen om contra-monsters. Hierin
    wordt voorzien door inschakeling van een notaris die monsters naar
    het laboratorium stuurt en de analyse-gegevens bewaart in de kluis.
    In februari 1994 worden deze vrijgegeven aan de betrokken
    bedrijven. Noot

    Tijdens dit vooronderzoek wordt ook aandacht besteed aan
    grensoverschrijdende transporten van afvalstoffen. Zes transporten
    worden door het observatieteam van de AID geobserveerd en later
    stilgehouden en bemonsterd op grond van de Wet op de economische
    delicten of de Wegenverkeerswet. Noot Naast statisch en
    dynamisch observeren, scannen en bemonsteren wordt in de voorfase
    ook gebruik gemaakt van een informant. In maart 1993 meldt een
    anonieme beller dat bij TCR illegaal geloosd gaat worden. Later
    blijkt dit een werknemer van TCR te zijn. Hij legt vervolgens
    verklaringen af bij een koppel runners van de CID, aangevuld met
    een medewerker van het milieubijstandsteam voor de milieutechnische
    kennis. Eind april besluit de werknemer om ontslag te nemen en als
    getuige te gaan optreden. Dit vooronderzoek levert genoeg
    vermoedens op van het structureel plegen van milieudelicten om een
    gerechtelijk vooronderzoek te starten. Een multidisciplinair team
    wordt geformeerd waarin naast de recherche Rotterdam ook de CRI,
    het Milieu Bijstandsteam (MBT) en de FIOD participeren. Ook een
    medewerker van Rijkswaterstaat wordt aangetrokken. De betrokken
    medewerkers werken onder strikte geheimhouding. De reguliere
    controles vinden gewoon plaats, zonder dat de controleurs
    wetenschap hebben van het feit dat dit onderzoek loopt. Bijna gaat
    het dan ook mis. Niets vermoedende toezichthouders van
    Rijkswaterstaat ontdekken het monsternemingsapparaat. De officier
    legt hen geheimhouding op, op grond van het feit dat zij tevens
    opsporingsambtenaren zijn. Noot

    Gedurende in totaal zes weken worden de telefoons van de
    hoofdverdachten getapt alsmede de faxen van de bedrijven. De CRI
    heeft een schatting gemaakt van de illegale verdiensten. Ook worden
    informanten als getuigen gehoord. Hierna worden huiszoekingen
    gedaan in december 1993 en worden aanhoudingen verricht.

    Het onderzoek ter terechtzitting

    In het voorjaar van 1995 wordt dit grote milieuonderzoek ter
    terechtzitting in eerste aanleg behandeld. De rechtbank Rotterdam
    heeft een aantal strafbare feiten bewezen verklaard. Dit zijn
    deelname aan een criminele organisatie, het illegaal lozen van
    afvalwater op oppervlaktewater, EG-fraude, valsheid in geschrifte
    en belastingfraude. Noot

    De illegale lozingen, die zijn vastgesteld door het nieuwe
    monsternemingsapparaat, worden niet bewezen verklaard. Niet omdat
    het apparaat niet zou deugen of de contra-monster procedure wordt
    afgekeurd maar, het ten laste gelegde met betrekking tot de
    lozingen 8, 9, 10 is niet wettig en overtuigend bewezen omdat niet
    met zekerheid kan worden vastgesteld dat deze lozingen effluent van
    straat 1 of straat 2 betreffen, terwijl de in de tenlastelegging
    genoemde vergunningvoorschriften uitsluitend betrekking hebben op
    het effluent van deze zuiveringsstraten. Noot

    De rechtbank veroordeelt de oudste broer Jan L. tot zes jaar
    gevangenisstraf en oordeelt: In plaats van zijn macht in de L.
    groep en in het bijzonder in Tankcleaning Rotterdam aan te wenden
    om aan de milieu-eisen te voldoen, heeft hij met kennelijke
    minachting voor het milieu gehandeld ten behoeve van persoonlijk
    financieel gewin. (..) Hij heeft ertoe bijgedragen dat
    controlerende instanties om de tuin werden geleid, dat
    subsidiegelden een andere dan beoogde bestemming kregen, en dat
    fiscale afdrachten niet in voldoende mate werden gedaan.
    Noot

    Dit is tot nu toe de hoogste straf in een milieuzaak. Ron L.
    wordt veroordeeld tot drie jaar en zes maanden, en Tom L. twaalf
    maanden. De handlangers Hans E., Willem de R. en Rob R. worden
    veroordeeld respectievelijk tot drie jaar, twee jaar en eveneens
    twee jaar cel, waarvan acht maanden voorwaardelijk. Jan L. is de
    enige die hoger beroep heeft ingesteld.

    De broers en de bedrijvengroep zijn failliet. Duidelijk wordt
    dat de ruim 40 miljoen aan verstrekte subsidie niet te incasseren
    zal zijn. De installaties blijken slechts 5 miljoen gulden waard
    bij verkoop. Ook de fiscus heeft het nakijken. De
    miljoenenaanslagen zijn waarschijnlijk niet inbaar.

    Deze grote milieuzaak blijft de gemoederen bezighouden. Vooral
    de vragen hoe het zover heeft kunnen komen ondanks de controles
    alsmede de besteding van de rijkssubsidies staan centraal.
    Inmiddels is een onderzoekscommissie ingesteld die zich over deze
    vraag zal buigen. Mede wordt gekeken wat de bestuurlijke lessen
    zijn die uit deze zaak kunnen worden getrokken. Noot


    vorige        
    volgende        
    inhoudsopgave en zoeken