• Buro Jansen & Janssen is een onderzoeksburo dat politie, justitie, inlichtingendiensten, de overheid in Nederland en Europa kritisch volgt. Een grond-rechten kollektief dat al 30 jaar publiceert over uitbreiding van repressieve wetgeving, publiek-private samenwerking, bevoegdheden, overheids-optreden en andere staatsaangelegenheden.
    Buro Jansen & Janssen Postbus 10591, 1001EN Amsterdam, 020-6123202, 06-34339533, signal +31684065516, info@burojansen.nl (pgp)
    Steun Buro Jansen & Janssen. Word donateur, NL43 ASNB 0856 9868 52 of NL56 INGB 0000 6039 04 ten name van Stichting Res Publica, Postbus 11556, 1001 GN Amsterdam.
  • Publicaties

  • Migratie

  • Politieklachten

  • Bijlage V – 4.2 Omschrijving methode

    4.2 Omschrijving methode

    4.2.1 Definitie

    Het begrip informant kan formeel en inhoudelijk worden
    gedefinieerd. Formeel is de informant degene die als zodanig staat
    geregistreerd bij de Criminele Inlichtingendienst (CID). Deze
    definitie voldoet echter niet, al was het maar om de enkele reden
    dat op grond daarvan niet is vast te stellen wie dan als zodanig
    moeten worden geregistreerd. In het navolgende wordt dan ook een
    materile definitie ontwikkeld. In het rapport Opsporing
    gezocht
    (blz. 25) wordt de informant gedefinieerd als iemand,
    die anders dan als getuige, aan een opsporingsambtenaar gevraagd of
    ongevraagd inlichtingen verstrekt over een gepleegd of nog te
    plegen strafbaar feit. Het is overigens niet uitgesloten dat een
    informant in een later stadium wel wordt gehoord als (al dan niet
    anonieme of beschermde) getuige. Het is evenmin uitgesloten dat een
    informant in een zaak waarover hij informatie aandraagt alsnog als
    verdachte in het vizier komt. In dat perspectief is het wenselijk
    om de systematiek van de Regeling tip-, toon- en voorkoopgelden
    (1985) over te nemen en in plaats van de frase anders dan als
    getuige op te nemen dat de inlichtingen worden verstrekt, onder
    voorwaarde dat de anonimiteit wordt gewaarborgd. Dat doet ook recht
    aan het grote gewicht dat in de praktijk aan deze toezegging wordt
    toegekend.

    Volgens de eerder gebruikte definitie betreffen de inlichtingen
    gepleegde of nog te plegen strafbare feiten. In de praktijk is het
    verband tussen hetgeen (al dan niet desgevraagd) wordt meegedeeld
    en enig strafbaar feit tamelijk ver verwijderd: de politie is soms
    genteresseerd in de handel en wandel van het subject – komt hij in
    bepaalde cafs; kent hij X; is hij actief in de sportwereld
    enzovoort. Hier is de definitie in vergelijking tot de praktijk te
    eng. Onder criminele inlichtingen worden verstaan inlichtingen over
    personen van wie wordt vermoed dat zij betrokken zijn of nog zullen
    worden bij gepleegde of te plegen strafbare feiten. In de
    literatuur zijn ook andere elementen genoemd. Zo definieert
    Frielink Noot een informant als iemand uit het criminele
    milieu die – al dan niet tegen betaling of enige andere prestatie –
    de politie regelmatig inlichtingen verstrekt over gepleegde of nog
    te plegen strafbare feiten. Zoals we zullen zien is de beperking
    tot criminele informanten niet terecht, al is het waar dat de
    traditionele informant uit het criminele milieu afkomstig is. Ook
    de regelmaat van de contacten is niet dwingend, aangezien voor de
    vraag of iemand als informant wordt geregistreerd die regelmaat
    niet bepalend is, maar de toezegging van anonimiteit. Op het in dit
    verband in de praktijk wel, maar principieel niet relevante
    verschil tussen incidentele informanten/tipgevers en informanten
    die regelmatig informatie verschaffen (en verder worden aangeduid
    als gerunde informanten) wordt hierna onder 4.2.2 teruggekomen.
    Tenslotte kan ook de tegenprestatie niet als bestanddeel van de
    definitie worden opgenomen, aangezien sommige informanten – een
    minderheid – niet zozeer financile of strafvorderlijke
    tegenprestaties beogen, maar wraak of uitschakeling van de
    concurrentie, danwel handelen uit gewetensnood.

    Een en ander brengt de commissie tot de volgende definitie van
    informanten: iemand die onder zekere waarborgen aangaande zijn
    anonimiteit aan een opsporingsambtenaar gevraagd of ongevraagd
    inlichtingen verstrekt in verband met gepleegde of te plegen
    strafbare feiten.

    4.2.2 Verschijningsvormen: typen informanten

    Informanten kunnen op grond van de manier waarop ze worden
    geworven in drie groepen worden verdeeld: de aangehoudenen, degenen
    die zich spontaan melden en degenen die benaderd worden. De eerste
    categorie is het grootst: de meeste informanten worden geboren
    tijdens het verhoor.

    Dat is als volgt te illustreren. Bij een pand waar wordt
    gedeald, worden enkele lieden die het uiterlijk voorkomen hebben
    van een junk aangehouden en naar het bureau gebracht. Deze
    verdachten leggen al dan niet een verklaring af, maar in de drie
    dagen van in verzekeringstelling wordt een relatie opgebouwd met de
    verhorende politie-ambtenaren. De politie kijkt wat er voor hen
    gedaan kan worden in hun benarde situatie. Ze worden verwezen naar
    hulpverleningsinstanties als ze dat wensen. Er zijn er dan een
    aantal die gewoon zeggen: Je hebt mij redelijk goed behandeld, als
    we mekaar tegen komen ben ik tot een wederdienst bereid, of anders
    weet je me te vinden.

    De wijze van werving sluit aan bij de bevinding dat de meeste
    informanten afkomstig zijn uit het criminele milieu. Met boeven
    worden boeven gevangen. Volgens diverse schattingen van
    politiedeskundigen zal in elk geval meer dan drie kwart van het
    totale informantenbestand een criminele achtergrond hebben. Daarmee
    verschillen de toeleveranciers van de Criminele
    inlichtingendiensten van die van de Binnenlandse veiligheidsdienst
    (BVD). De informanten van de BVD (die bij die dienst als agenten te
    boek staan) hebben doorgaans geen criminele achtergrond.
    Er zijn echter ook informanten zonder criminele achtergrond. Te
    denken valt in de eerste plaats aan de vriendin of echtgenote van
    een persoon uit het criminele milieu, of aan familieleden. In de
    tweede plaats is te denken aan informanten afkomstig uit het
    dienstverlenende bedrijfsleven: bijvoorbeeld autoverhuurders,
    garagehouders, taxichauffeurs en mensen uit de horeca. Juist deze
    informanten behoren (evenals de hiernavolgende) tot de groep die
    zich spontaan meldt of die wordt benaderd door een CID. Een breed
    aangetroffen opvatting is dat er in de bovenwereld te weinig
    informanten worden gerund: tegenwoordig zou daarnaar actief gezocht
    worden. In de derde plaats – en in het verlengde van het vorige
    punt – worden ook in verband met de niet-klassieke criminaliteit
    (zoals milieudelicten en fraude) informanten gezocht en gevonden in
    de kring van concurrenten en werknemers.

    Als informanten worden door de Algemene inspectiedienst (AID)
    genoemd: vrachtwagenchauffeurs, vissers, boeren
    (concurrentie-informanten) en werknemers. Bij de douane recherche
    noemt men als tipgevers portiers op een haventerrein die zien dat
    van een zeeschip een tas op de kade wordt gezet. In de sector
    milieu hebben rechercheurs een heel nieuw informatienetwerk moeten
    opbouwen. Een verdeling naar een aandachtsgebied als het milieu is
    echter niet gebruikelijk.

    In beginsel kunnen bovenwereldinformanten overal worden
    gerecruteerd.

    De voorzitter :
    U heeft ons eerder verteld dat u heeft overwogen om
    journalisten als
    informant te gaan gebruiken.
    De heer Paulissen:
    Ja.
    De voorzitter:
    Zijn zij uiteindelijk ook ingeschreven?
    De heer Paulissen:
    Neen, zij zijn uiteindelijk niet ingeschreven, omdat
    onze
    korpsbeheerder vond dat wij hierin toch een beetje te
    ver gingen.
    Noot

    Soms worden politiemensen (al dan niet uit een andere regio)
    ingeschreven als informant in het register van de CID. Ook zijn zij
    soms zelfs betaald als informant om anderen te doen geloven dat het
    gewoon om burgerinformanten gaat. Noot Doorgaans – maar
    niet altijd – is de CID-chef van de status van deze informant op de
    hoogte. Ter illustratie een citaat uit het verhoor van de leider
    van het Rotterdamse arrestatieteam:

    De heer Koekkoek:
    U zei, dat vroeger mondeling aan de chef CID verteld
    werd, wat er gezien was. Staat u of een van uw medewerkers
    ingeschreven als
    informant bij de CID?
    De heer Broere:
    In een ressortelijke vergadering van chefs RCID
    belegd op verzoek van de teamchefs
    AT Rotterdam en West 1 –
    is deze problematiek aan de orde geweest. Toen was de optie aan de
    orde om ingeschreven te worden als
    informant. In die tijd
    was dat de beste optie.
    De voorzitter:
    Bent uzelf ingeschreven geweest als
    informant?
    De heer Broere:
    Ja, ik was toen zelf ook ingeschreven als
    informant.
    De voorzitter:
    Hoe lang heeft dat geduurd?
    De heer Broere:
    Slechts een heel korte periode. Het was aan de orde net
    voordat het
    AT van de gemeentepolitie en het AT West
    1 samengingen. Beide chefs waren erbij betrokken. De huidige

    CID-officier en de huidige chef CID hebben beiden
    verklaard hieraan absoluut niet mee te willen werken. Dat is al
    twee jaar geleden. Ik heb dus ongeveer een jaar ingeschreven
    gestaan.
    De voorzitter:
    Vindt u het zelf wel een acceptabele werkwijze?
    De heer Broere:
    Op dat moment was dat voor ons acceptabel. Er is toen heel
    nadrukkelijk over de voors en tegens gesproken en het werd als
    zodanig geaccepteerd. Op grond van voortschrijdend inzicht – het is
    een wat afgezaagde kreet – hebben wij nu de conclusie getrokken dat
    wij van al onze bevindingen proces-verbaal opmaken.

    Noot

    De reden van het bestaan van de aldus opgezette zogenaamde
    U-bochten en L-bochten is doorgaans de afscherming van de
    identiteit van de oorspronkelijke informant.
    U-bochten: het is voorgekomen dat een Utrechtse
    pseudokoper/politie-infiltrant in Amsterdam optrad (met medeweten
    van de Utrechtse politie) en in Utrecht werd ingeschreven als
    informant. Op die manier kon de informatie van de pseudokoper (via
    een U-bocht) worden vastgelegd en worden teruggezonden aan
    Amsterdam, waardoor de identiteit van de pseudokoper zo goed
    mogelijk verborgen bleef. Deze gang van zaken wordt slechts
    toelaatbaar geacht als er toestemming voor is gegeven door het OM,
    in het bijzonder op de plaats waar de informatie wordt gedeponeerd
    en weer uitgegeven.

    L-bochten: Soms bestaat niet de vooropgezette bedoeling om de
    informatie (direct) terug te sturen naar de regio waar ze vandaan
    kwam. Dan is sprake van de zogenaamde L-bocht: de CID-runners uit
    Dordrecht voorzagen de CID Utrecht van informatie, waarbij Utrecht
    de informatie opmaakt en de Dordtse runners als
    informant werden ingeschreven.
    Als reden voor inschrijving van politiefunctionarissen als
    burgerinformant is ook genoemd dat zij in hun priv-situatie
    informatie hebben opgedaan die zij niet op de normale manier (door
    middel van het opmaken van een proces-verbaal) kunnen verstrekken
    aan collega’s.

    Zo zou om de traceerbaarheid van de oorspronkelijke informant te
    bemoeilijken het volgende traject zijn opgezet. Burgerinformant B
    meldt zich bij CID I met informatie over X. De CID I neemt contact
    op met een politie-infiltrant (P). P treedt in contact met X.
    Vervolgens meldt P zich onder een aangenomen valse identiteit bij
    een andere CID en wordt daar als burgerinformant ingeschreven. P
    geeft CID II inlichtingen over hetgeen hij te weten is gekomen,
    maar maakt daar geen melding van aanwezigheid van de
    oorspronkelijke informant B. Zo is deze er tussen uitgevallen en is
    hij later in de strafzaak in beginsel niet meer traceerbaar. Het
    zou zelfs voorkomen dat de politie-infiltrant in een dergelijke
    situatie zich tijdens een verhoor door de rechter-commissaris
    slechts identificeert onder zijn aangenomen valse identiteit en
    niet kenbaar maakt dat hij van de politie is. Noot

    De voorzitter:
    Noemt u eens een voorbeeld van wat u bij de hand hebt gehad,
    op zo’n manier dat het geen schade kan doen.
    De heer Van Steeg:
    Nu, een informant die gezien heeft dat er in een
    bepaald pand vuurwapens liggen; wij weten alleen maar dat die

    informant het gezien heeft. De informant weet het en de
    verdachte weet het, die twee, en daarbij komt dat de
    informant
    in Utrecht of in de omgeving van de verdachte woont. Op het
    moment dat de
    informant deze informatie ter beschikking
    stelt aan Utrecht en de informatie in de openbaarheid komt, zal het
    heel gauw duidelijk zijn voor de betrokken verdachte dat deze
    informatie van die
    informant af komt. Bij het toepassen van
    deze constructie zoek je naar mogelijkheden en vraag je je af: waar
    heeft de verdachte bijvoorbeeld nog meer contacten? Als dan blijkt
    dat hij veelvuldig in Amsterdam komt, zou je gebruik kunnen maken
    van die wetenschap en zeggen: we gaan wat zand in de ogen van de
    verdachte strooien en wij gaan de U-bochtconstructie
    toepassen.
    De voorzitter:
    Heeft u het ook wel eens zo gedaan, dat u het uit meerdere
    steden liet terugkomen?
    De heer Van Steeg:
    Nee.
    De voorzitter:
    Ik vraag dit, omdat er ook een voorbeeld is waarbij de
    CID-informatie vanuit n bron, uit verschillende korpsen bleek terug
    te komen. Want dat kan natuurlijk niemand controleren: u kunt het
    aan Amsterdam vragen, u kunt het aan Rotterdam vragen en als zij
    het allebei doen, heb je twee bronnen.
    De heer Van Steeg:
    Ja, wie gaat er dan met zijn vingers omhoog staan? Ik niet,
    in ieder geval.
    De heer Vos:
    Ik zou nog iets over de U-bocht willen vragen: vindt er dan
    geen opwaardering van de informatie plaats? Ik heb begrepen dat de
    U-bocht ook wel eens gebruikt wordt om informatie als het ware een
    zwaarder kaliber te geven.
    De heer Van Steeg:
    Ik doe dat niet. Wij doen dat, zo durf ik te zeggen, in
    Utrecht zeker niet. Gebruikelijk is dat wij in Utrecht de
    informatie opmaken en dat deze de (waarderings-)codering meekrijgt
    die wij in kunnen vullen. Die kunnen wij ook alleen maar invullen,
    want wij hebben contact met de
    informant. Die krijgt die en
    die waardering en wij geven dat door aan het andere korps, aan de
    andere regio. De andere regio neemt die waardering over – ik vind
    in ieder geval dat dit zo moet; dat spreken wij ook af – en deze
    waardering komt uiteindelijk bij de
    tactische recherche
    terecht.
    De voorzitter:
    Heeft u er kennis van dat er wel eens opwaardering heeft
    plaatsgevonden?
    De heer Van Steeg:
    Nee.
    De voorzitter:
    Dit, omdat wij daar ook van gehoord hebben.
    De heer Van Steeg:
    Ja, u heeft mij dit bij een vorige gelegenheid ook gevraagd:
    opwaardering via het
    CRI of zo, of via het buitenland. Nu,
    dat is voor mij echt waanzin.
    Noot

    Naast de vraag wie als informant worden ingeschreven, dient ook de
    vraag naar de activiteiten van deze informanten te worden
    behandeld. Dat er ook met andere dan ingeschreven personen wordt
    gewerkt, wordt door sommigen met kracht ontkend.

    De voorzitter:
    U hebt met tientallen informanten te maken gehad. U
    hebt, zoals ons is gebleken, zeer diep in dat werk gezeten. Daarom
    kan ik mij voorstellen dat u ook nog van andere tipgevers gebruik
    hebt gemaakt.
    De heer Van Vondel:
    Dat kan ik mij dus helemaal niet voorstellen. Ik werk alleen
    met
    informanten die expliciet ingeschreven staan in de
    informantendossiers. Anders is het geen
    informant.
    Noot

    Onderscheid is te maken tussen incidentele informanten/tipgevers en
    gerunde informanten. Die laatste categorie kan weer worden
    onderscheiden in passieve informanten en gestuurde informanten. Wat
    betreft de incidentele tipgevers is niet duidelijk onder welke
    omstandigheden de politie bereid is om zo’n
    tipgever als informant te registreren. Dit zal bijvoorbeeld
    afhangen van het te verwachten gebruik van de tip. De tipgever
    (bijvoorbeeld de buurman of een bezoeker van een persoon bij wie
    drugs worden opgeslagen) zal onder omstandigheden zijn inlichtingen
    slechts vertrouwelijk willen geven. Of hij als informant wordt
    geregistreerd hangt af van de vraag of de tip ook daadwerkelijk als
    CID-informatie wordt gexploiteerd, bijvoorbeeld als n van de
    gronden om een gerechtelijk vooronderzoek ter fine van huiszoeking
    te vorderen. Indien zulks het geval is, zal die registratie zinvol
    zijn. Als de tip afkomstig is van een persoon die gewoon op naam
    wil verklaren of als de tip op geen enkele wijze bruikbaar is, is
    CID-registratie niet zinvol. Voor de regelmatige contacten tussen
    informant en CID-rechercheur gebruikt men het begrip runnen. De
    CID-rechercheur die de contacten met de informant onderhoudt, wordt
    runner genoemd. Bedacht dient nu te worden dat van de
    geregistreerde informanten een aanzienlijk aantal – de overgrote
    meerderheid – niet gerund wordt. Het betreft hier de incidentele
    tipgevers of informanten waar men tijdelijk geen of slechts
    incidenteel contact mee heeft, bijvoorbeeld omdat ze gedetineerd
    zijn of omdat er van politiezijde geen prioriteit ligt bij de soort
    informatie die zij kunnen verstrekken (zie daarover 4.4.2).
    Het runnen kan weer onderscheiden worden in passief en actief
    runnen. De actief gerunde informanten worden ook gestuurde
    informanten genoemd. Als onderscheidend criterium kan hier gelden
    dat de informant gevraagd wordt iets anders te doen of na te laten
    dan hij gewoon is of anders gezegd: als hij op verzoek van de
    politie andere activiteiten gaat verrichten dan hij spontaan zou
    doen.

    Van een actief gerunde of gestuurde informant spreekt men als
    aan de informant gevraagd wordt bepaalde cafs te bezoeken om
    contacten te leggen. Ook wanneer specifiek aangegeven informatie
    moet worden verzameld – dat wil zeggen als antwoorden op concrete
    vragen worden gevraagd die de informant niet spontaan kan geven –
    is van sturing sprake.

    In de praktijk stelt menigeen zich op het standpunt dat niet
    gestuurd wordt als een informant wordt gesuggereerd om ook caf In
    de blauwe druif eens te bezoeken, omdat daar voor de CID
    interessante personen komen.

    De heer Koekkoek:
    Nu kan de informant op die vragen geen antwoord
    geven. Dan ligt het toch voor de hand dat de
    informant, die
    zich in het criminele milieu beweegt, een antwoord gaat zoeken op
    de vragen die de runner stelt? Stuur je dan niet?
    De heer Valente:
    Zo zit de mens in elkaar. Dat is geen sturen. Anders kun je
    geen
    informanten runnen. Ik ben strikt, maar zo strikt ben
    ik niet. Zo strikt heb ik het nog niet bedacht.(….)
    De heer Koekkoek:
    U ziet het dus niet als een vorm van sturing? Je wilt toch
    bepaalde informatie hebben? Je stelt vragen. De
    informant
    weet het niet. Dan gaat de informant toch op zoek? Je zet
    hem toch op een spoor?
    De heer Valente:
    Zo zou je het kunnen zien, maar dat is geen sturen. Hoe kun
    je de informatie taxeren als je niet aan een
    informant
    vraagt van: hoe weet je dat en hoe kom je eraan?
    Noot

    Vooral de informant die verkeert in criminele kring zal voor de
    vraag kunnen komen te staan of hij zal deelnemen aan strafbare
    feiten. Hij behoort er bij de eerste ontmoeting weliswaar door de
    runners op te zijn gewezen dat proces-verbaal tegen hem wordt
    opgemaakt, indien hij zich bij het verzamelen van inlichtingen
    schuldig maakt aan een strafbaar feit. Noot Maar het
    gebeurt ook dat de informant toestemming krijgt om onder gezag en
    regie van politie en OM strafbare feiten te plegen en/of de
    criminele organisatie te steunen.

    De heer Wortel:
    Een meewerkende informant mag naar mijn inzicht
    alleen gezocht worden in de kringen van hand- en
    spandienstenverleners.
    De voorzitter:
    Zoals?
    De heer Wortel:
    Degenen die voor een criminele groepering noodzakelijke of
    aantrekkelijke diensten kunnen verlenen.
    De heer Koekkoek:
    Niet in de organisatie zelf?
    De heer Wortel:
    In de periferie, de hand- en spandienstenverleners. Daar kun
    je naar mijn overtuiging een meewerkende
    informant vinden
    aan wie je kunt toestaan zijn betrokkenheid voort te zetten onder
    een aantal voorwaarden, waaronder het behoud van de

    verdiensten. Hoewel de verdiensten fors kunnen zijn,
    zullen zij aan een bepaalde bovengrens gebonden zijn.

    Noot

    In die gevallen, waarin de gestuurde informant ook handelend onder
    gezag en regie van politie en OM optreedt door strafbare feiten te
    plegen of door de criminele organisatie te ondersteunen, is de dan
    gestuurde informant aan te merken als burger-infiltrant. Dat is ook
    het geval als de gestuurde informant onder een aangenomen
    identiteit functioneert.

    De heer Paulissen:
    Toen ik in 1987 in dat wereldje terecht kwam, was 90% van
    de
    informanten crimineel. Zij
    pleegden nauwelijks strafbare feiten en hadden niet ergens echt
    actief in deel. Toch wisten zij redelijk veel van datgene wat zich
    afspeelde. Je ziet in die jaren een verandering. Er ontstaat zoiets
    van, omdat men natuurlijk ook weet dat er met
    informanten
    wordt gewerkt: als je iets wilt weten, doe je dus mee. Dat
    betekent bijna per definitie dat de
    informanten vervolgens
    in een rol kwamen waarin zij actief in bepaalde constructies of
    actief in bepaalde handelingen, ook strafbare handelingen,
    betrokken werden. Dus dan ga je een
    informant een zaak in
    sturen.
    Noot
    De voorzitter:
    Wat is in algemene zin, dus niet gerelateerd aan dit
    onderwerp, voor u het maximum wat een gestuurde infiltrant, die
    burger, kan doen?
    De heer Mosterd:
    Dat blijven voor mijn gevoel altijd de wat kleinere
    dingetjes (…). Ik denk dat er een verhouding is tussen datgene
    waar het om gaat en datgene wat de
    informant mag doen. In de
    praktijk gaat het gewoon om kleine dingetjes.
    De heer Rouvoet:
    Wat zijn kleine dingetjes?
    De heer Mosterd:
    Wat activiteiten. Wij hebben een zaak gehad waarin
    verpakkingsmateriaal aangeleverd moest worden. De infiltrant wist
    dat het op een bepaalde manier gemaakt moest zijn zodat er
    verdovende middelen in gestopt konden worden. In de zin van artikel
    140 is hij dan ook strafbaar, want hij heeft er weet van wat de
    bedoeling ervan is. Je kunt ook denken aan de situatie dat hij weet
    dat de hoofdverdachte, bij wie hij in de auto zit, een ronde maakt
    om verdovende middelen te distribueren. Als hij daarbij zit en er
    weet van heeft, pleegt hij ook een strafbaar feit. In die orde ligt
    het.
    Noot

    Overigens is het niet per se noodzakelijk dat een informant
    die het criminele milieu ingaat tevoren reeds strafbare feiten
    heeft gepleegd. Ook niet-criminele
    informanten kunnen
    derhalve het milieu worden ingestuurd en daar ondermeer door het
    plegen van strafbare feiten ingroeien.

    Aan de afbakening tussen een burgerinformant en een
    burgerinfiltrant wordt nader aandacht besteed in hoofdstuk
    5.

    Gebleken is overigens dat er in de praktijk geen eenduidigheid
    heerst over de inhoud van het begrip informant en
    infiltrant.

    De heer Brand:
    Ik heb moeite met de definitie van de
    burgerinfiltrant. Er is een informant, dat is meestal een
    criminele burger. Dan is er een
    politie-infiltrant. Aan het
    eind van de rit kan ik bedenken dat ik een

    burgerinfiltrant nodig heb. Ik wil op het terrein van
    infiltratie niet verder gaan dan de politionele infiltrant met
    de mogelijkheid om in extreme gevallen een
    burgerinfiltrant
    te gebruiken. Ik wijs de definitie van de commissie-De Wit die
    luidt dat zo gauw een
    informant een handeling verricht in
    het belang van de criminele organisatie, hij een infiltrant
    geworden is, af. Ik wil een omschrijving waarbij een
    informant
    waarvan ik accepteer dat de criminele organisatie aan hem eisen
    stelt, een
    informant blijft. Infiltratie gaat
    verder.
    Noot Bedacht dient te worden dat niet steeds
    van meet af aan duidelijk zal zijn of de informant kan uitgroeien
    tot een infiltrant. Het is een geleidelijk proces. Het omslagpunt
    van informant naar infiltrant zal niet steeds zonneklaar zijn.

    Er is verschil tussen iemand die reeds chauffeur van een
    verdachte is en zich bij een CID als informant meldt en het geval
    waarin de CID aan een persoon vraagt om te gaan optreden als
    chauffeur van een verdachte. In het eerst geval is de chauffeur
    (die verder niet onder regie van de CID handelingen verricht) een
    informant, terwijl hij in het tweede geval infiltrant is. Dat
    laatste staat los van de vraag of de persoon die als chauffeur gaat
    optreden zelf een crimineel verleden heeft of voor zijn
    geloofwaardigheid al dan niet strafbare feiten moet plegen. De aard
    van de handelingen is derhalve niet zonder meer beslissend voor de
    vraag of iemand informant of infiltrant is.


    vorige        
    volgende        
    inhoudsopgave en zoeken