• Buro Jansen & Janssen is een onderzoeksburo dat politie, justitie, inlichtingendiensten, de overheid in Nederland en Europa kritisch volgt. Een grond-rechten kollektief dat al 30 jaar publiceert over uitbreiding van repressieve wetgeving, publiek-private samenwerking, bevoegdheden, overheids-optreden en andere staatsaangelegenheden.
    Buro Jansen & Janssen Postbus 10591, 1001EN Amsterdam, 020-6123202, 06-34339533, signal +31684065516, info@burojansen.nl (pgp)
    Steun Buro Jansen & Janssen. Word donateur, NL43 ASNB 0856 9868 52 of NL56 INGB 0000 6039 04 ten name van Stichting Res Publica, Postbus 11556, 1001 GN Amsterdam.
  • Publicaties

  • Migratie

  • Politieklachten

  • Bijlage V – 9.2 Informanten

    9.2 Informanten

    9.2.1 Casus

    Persoonlijke relatie runner-informant

    Een belangrijk deel van het werk van de criminele
    inlichtingendienst (CID) bestaat uit het onderhouden van contacten
    met informanten; personen die informatie willen verstrekken omtrent
    criminaliteit en haar daders. Informanten zullen doorgaans de
    meeste informatie verstrekken wanneer er een vertrouwensband
    bestaat tussen hen en de informatierechercheurs (of runners).
    Tijdens het onderzoek is gebleken dat de contacten tussen de
    informant en zijn runner(s) enkele jaren kunnen duren, in een enkel
    geval zelfs wel twintig jaar. Binnen een dergelijk tijdsbestek komt
    het voor dat de verhouding tussen de politieman en de informant
    uitgroeit tot meer dan een werkrelatie. Een (voormalige) runner
    vertelde bijvoorbeeld dat hij aan het ziekbed van een van zijn
    informanten heeft gezeten en er zijn gevallen bekend waarin de
    runner de begrafenis van zijn informant heeft bijgewoond.

    De volgende twee casus laten zien hoe een vriendschappelijke
    relatie tussen een rechercheur en een informant zich kan
    ontwikkelen en op welke manier dat op gespannen voet kan komen te
    staan met het op een integere wijze uitvoeren van
    politiewerkzaamheden. Door een CID-chef werd opgemerkt dat er
    volgens hem bij het runnen van informanten teveel informatie terug
    het criminele milieu ingaat. In de gevallen die hieronder
    worden beschreven ontstaat de verdenking dat de betrokken
    politiemensen al of niet bewust politie-informatie doorgeven aan
    hun informant.
    Casus 1. Een (tactisch) districtsrechercheur is in het
    midden van de jaren zeventig betrokken bij een aantal
    drugonderzoeken naar een plaatselijk bekende crimineel. Vanaf die
    tijd hebben beiden regelmatig contact, waarbij de rechercheur met
    goedvinden van zijn superieuren de crimineel feitelijk als
    informant runt. Wanneer in het midden van de jaren tachtig in het
    district een CID wordt ingesteld, draagt de rechercheur zijn
    informant over aan twee CID-runners. De informant en de rechercheur
    hebben hierna echter nog steeds geregeld contact. Mede naar
    aanleiding van een belastende verklaring van een gedetineerde,
    onderzoekt de Rijksrecherche de relatie tussen beiden. Uit het
    onderzoek blijkt dat ze in de loop der jaren een vrij hechte band
    hebben opgebouwd. De rechercheur heeft verschillende malen, wanneer
    de informant in de gevangenis zat, bescherming geboden aan de
    echtgenote van de informant als deze zich bedreigd voelde. De
    rechercheur en de informant zijn tot twee keer toe samen met hun
    beider echtgenotes gaan eten. De rekening werd beide keren door de
    informant voldaan. Een van die twee etentjes was kort nadat de
    informant op vrije voeten was gesteld. Bij een huiszoeking bleek de
    rechercheur op de verjaardagskalender van de informant te staan.
    Bovendien is gebleken dat de rechercheur en de informant er een
    gewoonte van gemaakt hadden om elkaar verjaardagskaarten en
    vakantiegroeten te sturen. Tijdens het rijksrecherche-onderzoek is
    van het wegtippen van informatie aan de informant over een op
    stapel staande huiszoeking, zoals de gedetineerde in zijn
    verklaring beweerde, niets gebleken.

    Casus 2. Een wachtmeester van de Rijkspolitie heeft op
    verzoek van – en onder begeleiding van – de CID een aantal jaren
    een informant gerund. Hun relatie is in verschillende opzichten
    opmerkelijk te noemen. De wachtmeester was eerder bijvoorbeeld nauw
    betrokken bij het in verzekering stellen van de informant, wegens
    diens betrokkenheid in een zaak van uitkerings-fraude. Hij heeft
    naar aanleiding van die zaak bovendien een reprimande van zijn chef
    gekregen omdat hij daags na de aanhouding de verdachte weer in
    vrijheid heeft gesteld, zonder enige vorm van overleg vooraf met
    bijvoorbeeld de hulpofficier van justitie. De wachtmeester werd er
    in de tijd dat hij de informant runde – die hij ten opzichte van
    anderen aanduidde als mijn man – door collega’s regelmatig voor
    gewaarschuwd hun relatie niet te vertrouwelijk te laten worden.
    Desondanks bleek uit verschillende verklaringen in het kader van
    een rijksrecherche-onderzoek onder meer, dat de wachtmeester een
    gemeenteambtenaar en zelfs de burgemeester persoonlijk heeft
    benaderd met het verzoek om de korting op de bijstandsuitkering van
    zijn informant – vanwege diens betrokkenheid in de fraude-zaak – op
    te heffen. Op verzoek van de wachtmeester heeft diens chef,
    voorafgaand aan de zitting in de fraude-zaak – met de officier van
    justitie overlegd over het eventueel seponeren van de zaak. De
    officier van justitie heeft toen geen toezeggingen hierover gedaan
    en nadrukkelijk gevraagd hun overleg kabinet (vertrouwelijk) te
    houden. Later blijkt dat de wachtmeester zijn informant toch
    hiervan op de hoogte heeft gesteld. De informant verschijnt
    uiteindelijk niet op de zitting, maar meldt zich ziek. Gevraagd
    naar de (werkelijke) weigering van de informant om te verschijnen,
    antwoordt de wachtmeester desgevraagd: Als hij naar de zitting zou
    gaan wordt hij veroordeeld en kan de gemeente het totale bedrag op
    hem terugvorderen en dat zou toch te gek zijn. Een nauwe relatie
    tussen de informant en zijn runner kan er toe leiden dat het voor
    de politieman steeds moeilijker wordt om bijvoorbeeld cadeaus van
    zijn criminele kennis te weigeren of ze zelfs als zodanig te
    herkennen. Illustratief zijn in dit verband een CID-rechercheur die
    van een crimineel een paar dure schoenen aanneemt en van een CID-er
    die op kosten van een crimineel op vakantie gaat.

    Tipgeld

    Eerder werd al gewezen op het verschijnsel van de
    broodinformanten, die uitsluitend informatie verstrekken in ruil
    voor het tipgeld van Justitie of van verzekeringsmaatschappijen.
    Bij het runnen van informanten gaat veel geld om. Het ministerie
    van Justitie heeft bijvoorbeeld in 1994 f.1.576.100, aan tipgeld
    uitbetaald. Er lijkt bovendien sprake te zijn van een aanzienlijke
    stijging van het totaal aan tipgelden. In de praktijk kunnen zich
    ten aanzien van de uitbetaling van tipgeld verschillende
    corruptie-risico’s voordoen. Het is bijvoorbeeld voorgekomen dat
    een CID voor de uitbetaling van zijn tipgelden een particulier
    bewakingsbedrijf had ingeschakeld, met alle gevaren van dien. De
    volgende casus illustreren nog een aantal andere risico’s. Casus
    3.
    De Rijksrecherche is een onderzoek gestart naar aanleiding
    van de verklaring van een informant dat hij geen tipgeld zou hebben
    ontvangen, terwijl hem dat wel was toegezegd. Tussen de uitbetaler
    en de ontvanger zou iets zijn blijven zitten, aldus een van de
    betrokken rijksrechercheurs. Dit bleek echter niet het geval te
    zijn geweest. Bij de uitbetaling van het tipgeld zijn geen
    onregelmatigheden aan het licht gekomen. Wel is gebleken dat de
    afspraken over de uitbetaling van het tipgeld in een
    n-op-n-situatie zijn gemaakt.
    De Rijksrecherche heeft toen de aanbeveling gedaan dat in het
    vervolg runners beter met z’n tween kunnen opereren en een bewijs
    van betaling moeten laten ondertekenen.
    Casus 4. Een voormalig runner is van baan veranderd en
    verricht nu andere politie-werkzaamheden. Hij onderhoudt echter nog
    wel regelmatig contact met enkele van zijn oude informanten. Een
    van hen heeft recentelijk nog belangrijke informatie geleverd en is
    hiervoor betaald door een verzekeringsmaatschappij. Het tipgeld
    wordt daarvoor eerst overgemaakt op de giro-rekening van de
    ex-runner. De Rijksrecherche heeft aanwijzingen dat het geld niet
    verder komt en dat de politieman het tipgeld in eigen zak stopt.
    Tijdens het onderzoek dat hierop volgt is hiervan echter niets
    gebleken. De voormalige runner maakt het tipgeld over van zijn
    giro-rekening naar de rekening van de informant. De Rijksrecherche
    heeft de politieman wel te kennen gegeven, dat hij – nu hij geen
    runner meer is – moet stoppen met het runnen van informanten.
    Casus 5. Uit diverse verklaringen en omstandigheden kan door
    de politie-leiding, die al langer argwaan jegens betrokkene
    koestert, worden opgemaakt dat een rechercheur delen van partijen
    inbeslaggenomen verdovende middelen, kennelijk samen met een
    informant waarmee hij zeer vriendschappelijke relaties onderhoudt,
    in het illegale handelsverkeer heeft gebracht en een fors deel van
    de inkomsten hieruit ook zelf heeft gend. De betrokken politieman
    ontkent dit maar geeft wel toe dat hij mee heeft gedeeld in hoge
    tipgelden die dezelfde informant door zijn toedoen heeft
    opgestreken. Ook komt vast te staan dat hij met deze persoon nog
    contacten onderhield nadat hem dit uitdrukkelijk was verboden. Na
    het nodige onderzoek wordt deze politieman ontslagen.
    Noot

    Corruptie:
    geleidelijk van kwaad tot erger

    Wanneer in de praktijk sprake is van corruptie ten aanzien van
    het runnen van informanten, is dat soms het resultaat van een heel
    geleidelijk proces dat misschien begint als een vorm van
    normafwijkend gedrag en kan uitmonden in omkoping. Dit blijkt
    bijvoorbeeld uit de volgende casus. Casus 6. Het begon met
    een simpel verzoek van de tipgever aan de rechercheur: of die even
    een kenteken voor hem wilde opvragen: voor wat hoort wat, nietwaar?
    Het volgende verzoek kwam enkele weken later: de tipgever wilde
    graag weten of mijnheer X bij de HKD (herkenningsdienst) bekend
    was. Ook die informatie werd hem verstrekt. Dat gebeurde nog een
    paar keer. Daar tussendoor een drankje en een etentje, alles op
    rekening van de informant. Het venijnige staartstuk kwam ongeveer
    een jaar later: de runner werd nu gerund en leverde de ene vitale
    strategische recherche-informatie na de andere aan zijn informant.
    De tegenprestatie bestond uit een (vaste) plaats op de loonlijst
    van een criminele organisatie. Noot

    9.2.2 Interpretatie

    De relatie tussen een informant en zijn begeleider kan op
    verschillende manieren aanleiding geven tot vormen van politile
    corruptie. Hierbij speelt ook een rol dat het overgrote deel van de
    informanten afkomstig is uit het criminele (drug)milieu. Over het
    nut van informanten wordt door politiemensen wel gezegd: hoe fouter
    hoe beter. Met andere woorden: een grote crimineel kan over de
    meeste informatie beschikken. En van de problemen bij het omgaan
    met informanten is, dat niet altijd duidelijk is wie de regie
    heeft: de runners of de informant. Wie-runt-wie? Het is van groot
    belang, dat de informant zich door de runner laat leiden en dat hij
    het initiatief niet van de runner overneemt. In de praktijk hebben
    zich inmiddels verschillende gevallen van omgekeerde sturing
    voorgedaan. Een bijzondere vorm hiervan is de informant die
    optreedt als dubbelspion en niet alleen informatie doorgeeft
    aan de politie, maar ook over de politie. Dit risico
    is volgens

    sommigen toegenomen, doordat in toenemende mate gebruik wordt
    gemaakt van gestuurde informanten/burgerinfiltranten:

    De heer Hiddema:
    Er is een heel gevaarlijke trend, die zich aldus laat
    situeren. De criminele organisaties weten stuk voor stuk – er zijn
    immers zoveel processen geweest – dat er wordt gewerkt met

    burgerinfiltranten.
    De voorzitter:
    Maar dat weet men al jaren.
    De heer Hiddema:
    Ja. Maar dan gaat men ervan uit dat ook hun organisatie al
    is, of ooit bezocht zal worden, door een
    burgerinfiltrant.
    Wat doet men? Men anticipeert op die mogelijkheid; men stuurt zelf
    een vertrouweling naar het politiebureau. Die man moet dan zeggen:
    ik ben Pietje en ik wil graag infiltreren in de organisatie van Y,
    want daar weet ik alles van. Maar Y heeft hem zelf gestuurd. Dat is
    zeer profijtelijk, want zo neutraliseer je het effect van een
    politie-informant – het is immers je eigen
    informant – maar
    je kunt gelijktijdig ook in de politiekeuken kijken, om te zien wat
    ze tegen jou aan het uitbroeden zijn. Dat is een mogelijkheid die
    de

    criminaliteit nooit zo sterk heeft gehad. Toen er geen
    burgerinfiltranten waren, kwam je daar ook niet zo makkelijk met
    een runner in.
    Noot
    Uit het onderzoek blijkt dat het vasthouden van gewone normen voor
    runners een probleem is. Als grootste probleem van de runners wordt
    wel gezien ethisch te blijven. Het gevaar bestaat dat runners zich
    te vriendschappelijk opstellen ten opzichte van informanten (casus
    1, 2). Informanten bewegen zich veelal in het criminele milieu en
    hebben vermoedelijk regelmatig de beschikking over gestolen
    goederen, waarvan de herkomst niet makkelijk valt te achterhalen.
    Het is niet uitgesloten dat informanten hun contacten met
    politieambtenaren aangaan, met de intentie om er uiteindelijk zelf
    beter van te worden. Hoewel het door politieambtenaren wordt
    tegengesproken, zal men niet zo snel geneigd zijn een goede
    informant actief te vervolgen voor door hem (buiten regie van de
    politie) gepleegde strafbare feiten. Een informant zou, om zich die
    gunstige positie te verwerven, een politieambtenaar (runner) voor
    zich kunnen winnen door hem cadeaus en/of geld te geven (casus 1,
    6). Derhalve lijkt het voor de hand te liggen dat maatregelen
    zouden moeten worden genomen, die ten doel hebben dat runners en
    informanten geen al te vriendschappelijke betrekkingen aangaan,
    maar er slechts sprake kan zijn van zakelijke contacten.

    Over het vertrouwen dat runners van hun chefs krijgen in hun
    contacten met criminelen wordt gezegd dat runners altijd alles
    terugkoppelen naar hun teamchef en dat laatstgenoemde er bovenop
    dient te zitten. De teamchef moet kritisch luisteren en vragen
    stellen. Er dient een maximale garantie en zorgvuldigheid te zijn.
    Men veronderstelt dat de CID wel degelijk de regie heeft, mits men
    maar in staat is om de runners goed te begeleiden en men goed
    contact met hen heeft. De wens, die een genterviewde uitsprak en
    waarin hij zei te pleiten voor het invoeren van een formulier, dat
    CID-ers dienen te ondertekenen en waarin zij zich tot een bepaalde
    erecode verplichten, sluit aardig aan bij de Ethische Code,
    die door de Rechercheschool in Zutphen is ontworpen.
    Noot In die code worden 41 stellingen geponeerd, waarvan
    een aantal hieronder wordt weergegeven:

    1. Onder alle omstandigheden worden informanten door twee
    CID-rechercheurs gerund. 2. Met informanten worden geen
    priv-contacten onderhouden.
    3. Informanten worden niet uitgelokt tot het plegen van strafbare
    handelingen. 4. Tussen runners en informant wordt geen ruilhandel
    bedreven.
    5. Informantenrunners (en andere politiefunctionarissen) nemen geen
    enkel geschenk aan. 6. Tussen informantenrunners en informant
    bestaat een relatie, waarbij door eerstgenoemden steeds de nodige
    afstand wordt bewaard.

    7. De politie voert de regie over het optreden van de
    informant.
    8. Bij het regisseren van de informant staan controleerbaarheid en
    beheersbaarheid voorop. 9. Op basis van het aangaan van een
    contract met de informant wordt uitgegaan van diens zakelijke
    betrouwbaarheid. Met de informant dienen zakelijke afspraken te
    worden gemaakt die, liefst tweezijdig, maar in ieder geval door de
    politie, moeten worden vastgelegd.

    10. Binnen een CID wordt alle informatie en worden alle
    (ambts-)handelingen schriftelijk vastgelegd. Datzelfde geldt voor
    gemaakte werkafspraken.
    11. De directe chef van informanten-runners is tevens hun
    controller. Dit houdt ondermeer in een directe controle op het werk
    (het invulling geven aan het recht op controle van de runners), het
    begeleiden van het werk en het beschermen van en bieden van
    veiligheid aan de runners. Begrippen als steun en betrokkenheid
    staan hierbij centraal.

    12. De directe chef van informanten-runners runt zelf geen
    informanten.
    13. De directe chef van informanten-runners let op het richtig
    aanwerven van informanten.

    9.2.3 Corruptie-gevoeligheid informanten: enkele voorlopige
    conclusies

    Ten aanzien van het runnen van informanten en de risico’s van
    politile corruptie die deze methode mogelijk met zich brengt,
    kunnen de volgende voorlopige conclusies worden geformuleerd: 1.
    Bij het runnen van informanten bestaat het risico dat de runner de
    regie over de informant verliest en de informant de runner leidt in
    plaats van andersom.

    2. De relatie tussen een informant en zijn runner kent een
    paradoxaal karakter. Aan de ene kant wordt van de runner verwacht
    dat hij het vertrouwen van de informant probeert te winnen om op
    die manier zoveel mogelijk informatie te kunnen verzamelen.
    Anderzijds geldt dat hoe groter het onderlinge vertrouwen tussen
    beiden is, hoe groter het risico wordt dat er priv-contacten tussen
    hen ontstaan.

    3. Het runnen van informanten door rechercheurs die hiervoor
    niet zijn opgeleid maakt deze opsporingsmethode extra gevoelig voor
    corruptie.


    vorige        
    volgende        
    inhoudsopgave en zoeken