• Buro Jansen & Janssen is een onderzoeksburo dat politie, justitie, inlichtingendiensten, de overheid in Nederland en Europa kritisch volgt. Een grond-rechten kollektief dat al 30 jaar publiceert over uitbreiding van repressieve wetgeving, publiek-private samenwerking, bevoegdheden, overheids-optreden en andere staatsaangelegenheden.
    Buro Jansen & Janssen Postbus 10591, 1001EN Amsterdam, 020-6123202, 06-34339533, signal +31684065516, info@burojansen.nl (pgp)
    Steun Buro Jansen & Janssen. Word donateur, NL43 ASNB 0856 9868 52 of NL56 INGB 0000 6039 04 ten name van Stichting Res Publica, Postbus 11556, 1001 GN Amsterdam.
  • Publicaties

  • Migratie

  • Politieklachten

  • Bijlage VII – III.2. Wetenschappelijk onderzoek naar georganiseerde criminaliteit

    III.2. Wetenschappelijk onderzoek naar georganiseerde
    criminaliteit

    Het werk van twee commissies van de Amerikaanse Senaat heeft
    lange tijd het beeld van de georganiseerde misdaad bepaald. In 1950
    hield de Kefauver-commissie een openbaar onderzoek waarin de
    conclusie werd getrokken dat de georganiseerde criminaliteit een
    nation wide Italian syndicate was. De tweede commissie (1963),
    genoemd naar haar voorzitter McLellan, leunde sterk op de
    verklaringen van een spijtoptant, Joseph Valachi, die deel
    uitmaakte van de Genovese mafiafamilie. Deze commissie bevestigde
    het beeld van Kefauver van de georganiseerde misdaad. Het ging hier
    in de kern om Italiaans-Amerikaanse syndicaten bestaande uit
    divisies, geleid door luitenanten en bemand met soldaten. In 1967
    werd in Amerika voor het eerst een wetenschappelijk onderzoeker, de
    criminoloog Donald Cressey, ingeschakeld, en wel door de Federal
    Task Force on Organized Crime. Hij kreeg voor zijn rapport, het
    latere boek Theft of the Nation (1969), de beschikking over
    de dossiers van de federale politie over wat de cosa nostra werd
    genoemd. Ook Cressey kwam toen tot de conclusie dat de
    georganiseerde criminaliteit in wezen werd gevormd door 24
    Italiaans-Amerikaanse misdaadsyndicaten die door heel het land hun
    activiteiten onderling afstemmen.
    Het werk van Cressey heeft tot veel controverses binnen de
    criminologie geleid. Sommigen verweten hem dat hij zich door de
    politie een bril had laten aanmeten, anderen namen het voor hem op
    (Rogovin en Martens, 1992; Albini, 1993; Martens en Roosa, 1994).
    Belangrijker dan dit was dat een aantal onderzoekers de daad bij
    het woord voegden en onafhankelijk van politiebronnen informatie
    gingen verzamelen. Ianni en Reuss-Ianni (1972) bestudeerden zeer
    gedetailleerd de opkomst en organisatie een Italiaanse mafiafamilie
    in een buurt in New York. Zij maakten van uitvoerige observaties en
    van informanten gebruik om de personen en hun onderlinge
    verbindingen in kaart te brengen. Een militair georganiseerd
    syndicaat troffen zij niet aan. Nadien hebben zij een sociale
    netwerkbenadering in het onderzoek naar georganiseerde
    criminaliteit gepropageerd waarbij informanten uit de wereld van de
    georganiseerde criminaliteit als veldonderzoekers worden gebruikt
    (Ianni en Reuss-Ianni, 1990). Chambliss (1978) voerde als
    deelnemend observant veldstudies uit in Seattle om de complexe
    relaties tussen politici, ambtenaren, ondernemers en misdadigers te
    beschrijven. Hoewel veldwerk onmiskenbaar voordelen heeft (zie
    Potter, 1994, p. 40-41) is het zeer de vraag of onderzoekers langs
    deze weg een goed zicht krijgen op de belangrijke criminele groepen
    of een landelijk beeld van georganiseerde criminaliteit kunnen
    schetsen. De wetenschappelijke studies naar deze vorm van
    criminaliteit, waarvan hier slechts enkele voorbeelden zijn
    gepresenteerd, maken duidelijk dat onderzoekers beter niet kunnen
    vertrouwen op n methode of afgaan op n gegevensbron. Block (1994)
    maakte daarom voor zijn studies uitgebreid gebruik van
    politiedossiers en krantenberichten. Reuter (1983) beschreef de
    illegale markten in New York met behulp van gegevens uit
    politiedossiers, observaties, informanten n openbare bronnen. De
    mixture van bronnen en methoden zal worden bepaald door de vraag of
    het accent meer op een algemene inventarisatie van de problemen dan
    wel op de beantwoording van specifieke theoretische of empirische
    vragen ligt. Een recent voorbeeld van een inventariserende studie
    met een grote mixture aan bronnen en methoden is de studie van
    Arlacchi naar criminele groepen en hun rol in de illegale markten
    en witwasactiviteiten in Itali (Ministero dell’Interno, 1994). Maar
    de belangrijkste bron van Arlacchi waren echter toch ook weer
    politiedossiers. In de jaarlijkse inventariserende studies van het
    BKA (Bundeskriminalamt) worden zowel statistische gegevens en
    politie-dossiers betreffende lopende onderzoeken gebruikt als
    politile informatie die centraal is verzameld. Deze analyses zijn
    sterk op personen gericht en minder op groepen. In de Nederlandse
    CBO-enqute ligt het accent juist wel op het inventariseren van
    actieve criminele groepen. In de meest recente telling (1995)
    werden 450 groepen getraceerd waarvan er 100 hooggeorganiseerd
    zouden zijn.

    Voor het onderzoek naar meer specifieke problemen, zoals de aard
    van de relaties tussen criminele groepen en bedrijven in legale
    branches, is een andere onderzoekopzet aangewezen. Landesco (1929)
    was de eerste onderzoeker die op systematische wijze empirisch
    onderzoek verrichtte naar dergelijke relaties en op grond van zijn
    onderzoek wees hij op de grote betrokkenheid van de georganiseerde
    criminaliteit bij vele legale economische activiteiten. Bij de
    bestudering van dergelijke onderwerpen zijn gevalsstudies geschikt,
    die gebaseerd zijn op participerende observatie of op bijvoorbeeld
    getuigenissen van spijtoptanten of plaatselijke experts. De New
    York State Organized Crime Task Force (Goldstock et al.,
    1990) heeft in dit verband overigens een nieuwe analysestrategie
    ontwikkeld. Hierbij wordt racketeering onderzocht in de
    context van de economische branche zelf (de bouwnijverheid in dit
    geval). Verder zijn er door dit team diverse indicatoren ontwikkeld
    waarmee de aanwezigheid van misdaadorganisaties in de
    bouwnijverheid empirisch kan worden vastgesteld (zie ook Edelhertz
    en Overcast, z.j).

    Dat politiebronnen ook kunnen worden gebruikt om meer inzicht in
    de aard en de werkwijze van criminele groepen te verkrijgen, komt
    naar voren in de al eerder genoemde onderzoeken van Van Duyne
    (1990; 1995). In deze onderzoeken wordt een beeld geschetst van
    criminele groepen die als (misdaad)ondernemers binnen hun beperkte
    mogelijkheden rationeel op legale en illegale markten opereren. Het
    beperkte aantal bestudeerde dossiers stelde hem overigens niet in
    staat uitspraken te doen over de omvang van de georganiseerde
    criminaliteit in Nederland.


    vorige        
    volgende        
    inhoudsopgave en zoeken