• Buro Jansen & Janssen is een onderzoeksburo dat politie, justitie, inlichtingendiensten, de overheid in Nederland en Europa kritisch volgt. Een grond-rechten kollektief dat al 30 jaar publiceert over uitbreiding van repressieve wetgeving, publiek-private samenwerking, bevoegdheden, overheids-optreden en andere staatsaangelegenheden.
    Buro Jansen & Janssen Postbus 10591, 1001EN Amsterdam, 020-6123202, 06-34339533, signal +31684065516, info@burojansen.nl (pgp)
    Steun Buro Jansen & Janssen. Word donateur, NL43 ASNB 0856 9868 52 of NL56 INGB 0000 6039 04 ten name van Stichting Res Publica, Postbus 11556, 1001 GN Amsterdam.
  • Publicaties

  • Migratie

  • Politieklachten

  • Bijlage VII – VII.2. De situatie op plaatselijk niveau

    VII.2. De situatie op plaatselijk niveau

    Juist omdat op landelijk niveau zo weinig zicht bestaat op de
    feitelijke toepassing van de betrokken contrastrategien is het
    noodzakelijk om ook op plaatselijk niveau te bezien wat in dit
    opzicht de situatie is.

    VII.2.1. De situatie in Amsterdam

    Het lijdt geen twijfel dat in Amsterdam in de voorbije jaren
    vooral door autochtone criminele groepen op enige schaal bijna alle
    mogelijke contrastrategien zijn toegepast om het optreden van de
    overheid tegen hun illegale activiteiten te obstrueren. Alleen van
    de inschakeling van invloedrijke derden zijn in de loop van het
    onderzoek geen duidelijke sporen aangetroffen.
    Wat het gebruik van contra-observatie betreft hebben politie en
    justitie te Amsterdam tal van ervaringen opgedaan, gaande van het
    achtervolgen van observatie- en arrestatieteams, via het
    onderscheppen van allerlei berichtenverkeer (inclusief particulier
    telefoonverkeer), tot het runnen van informanten in de politie.
    Deze tegenacties moeten meer dan waarschijnlijk op het conto van
    enkele, vooral autochtone, criminele groepen worden geschreven.
    Opmerkelijk is wel dat hun uitvoering voor een belangrijk deel
    mogelijks tegen betaling werd en wordt toevertrouwd aan mensen die
    voortkomen uit de kring van scanner-freaks en
    techno-anarchisten. Een aantal van hen is enkele maanden
    geleden aangehouden. Om redenen die in het deelrapport over de
    situatie in Amsterdam verder zijn uitgewerkt is het minder
    gemakkelijk een beeld van de aard en omvang van het gebruik van
    intimidatie te geven dan het in eerste instantie lijkt. Zo valt
    niet altijd uit te maken of een bepaald telefoontje een poging tot
    intimidatie vormt of niet. Duidelijke vormen van intimidatie die
    zich in de voorbije jaren hebben voorgedaan, zijn: het naar huis
    brengen van rechercheurs; regelrechte bedreiging van politie- en
    justitie-ambtenaren in hun huiselijk omgeving of op hun werkplek –
    het weze het politiebureau, het paleis van justitie, of het huis
    van bewaring -; inbraken in woningen en overheidsgebouwen; het
    dreigen met ontvoering van politiemensen of met aanslagen tegen
    politiebureau’s. De drie eerstgenoemde vormen van intimidatie
    worden in het algemeen toegeschreven aan autochtone groepen. Het
    zijn met name Joegoslavische bendes die de laatstgenoemde vorm van
    intimidatie hebben gehanteerd.

    Corruptie is in Amsterdam bepaald niet een probleem dat zich
    alleen in de gelederen van de politie voordoet. Dit kan worden
    opgemaakt uit recente berichten over onderzoeken naar corruptief
    gedrag binnen het marktwezen (NRC-Handelsblad 1-11-1995) en binnen
    de stadsreiniging (Lagendijk, 1995). Maar het is wel zo dat in
    relatie tot georganiseerde criminaliteit hoofdzakelijk corruptieve
    gedragingen van politiemensen in het geding zijn. Van de 34
    gevallen van politiecorruptie (in de jaren 1992-1995) die nader
    zijn onderzocht, waren er in elk geval 15 waarin een dergelijke
    relatie speelde. In de meeste van deze gevallen gaat het om
    corruptieve contacten met notoire drugshandelaren, die soms
    aantoonbaar uitliepen op de verschaffing van belangrijke informatie
    of de daadwerkelijke verlening van hand- en spandiensten bij de
    distributie van drugs en bij drugstransporten. Enkele andere
    gevallen speelden zich af in de sfeer van de prostitutie en de
    vrouwenhandel: een escortbureau tippen over komende politie-acties
    en het transport van vrouwen. Vermeldenswaard is dat allochtone
    politiemensen (7) sterk oververtegenwoordigd zijn in deze 15
    gevallen. De verklaring voor deze bevinding moet waarschijnlijk
    worden gezocht in de loyaliteitsproblemen waarmee deze
    politiemensen te kampen hebben ten overstaan van het milieu waaruit
    zij afkomstig zijn. Het gaat hier dus om iets heel anders dan de
    (op onderzoek van de rijksrecherche gebaseerde) vermoedens van
    doelgerichte infiltratie van de Amsterdamse politie door toedoen
    van het voormalige militaire bewind in Suriname. De militaire
    leiders zouden met name via de Surinaamse minderhedencordinator
    geprobeerd hebben om niet minder dan 16 aanhangers het Amsterdamse
    korps binnen te sluizen. Overigens is ook in het onderhavige
    onderzoek niet gebleken van aanwijzingen dat in de top van de
    Amsterdamse politie corruptie aan de orde is. Wel moet belang
    worden gehecht aan de boodschap die hoofdcommissaris Nordholt in
    oktober 1993 wat abrupt de ether in slingerde, namelijk dat het
    risico bestaat dat criminele groepen, autochtone zowel als
    allochtone, rechtstreeks – via eigen leden – of onrechtstreeks –
    via invloedrijke derden – worden gerelateerd aan het politieke
    leven en op den duur deze relatie gaan benutten voor de behartiging
    van hun belangen. Met betrekking tot de inschakeling van de media
    hebben zich in Amsterdam de voorbije jaren diverse voorvallen
    voorgedaan die erop wijzen dat bepaalde belangrijke (autochtone)
    criminele groepen bereid zijn om ook dit middel toe te passen, met
    name via de dreiging met geweld tegen journalisten. Het voorbeeld
    dat evenwel het meest in het oog springt is dat van een journalist
    die akkoord ging met de voorwaarde van mensen uit een criminele
    groep dat hem de diskettes, gestolen bij politie en justitie, maar
    zouden worden overhandigd als er een voor haar welgevallig
    TV-programma zou worden gemaakt. De journalist in kwestie
    accepteerde deze voorwaarde, maar kreeg na de uitzending van het
    programma alsnog ruzie met de betrokken personen omdat hij
    klaarblijkelijk niet ver genoeg was gegaan in de discreditering van
    openbaar ministerie en politie. De ruzie die vervolgens ontstond,
    is uiteindelijk uitgemond in regelrechte bedreigingen aan het adres
    van de desbetreffende verslaggever.

    VII.2.2. De situatie in Arnhem, Nijmegen en Enschede

    Het onderzoek in de drie steden Arnhem, Nijmegen en Enschede
    heeft aan het licht gebracht dat hier tot nu toe eigenlijk slechts
    van twee contrastrategien gebruik is gemaakt, namelijk intimidatie
    en corruptie. Van manipulatie van de media en inschakeling van
    invloedrijke derden is in het geheel geen sprake. Van gerichte
    contra-observatie is slechts in n geval melding gemaakt.

    Wat het gebruik van intimidatie betreft is er sprake (geweest)
    van drie duidelijke gevallen. In het eerste geval werd een officier
    van justitie bedreigd omdat de betrokken verdachten vonden dat hij
    een te zware sanctie vorderde. In het tweede geval liet een
    belangrijke drugsbende weten dat het hoofd van het opsporingsteam
    en
    de betrokken rechter-commissaris en officier van justitie op hun
    dodenlijst stonden. Het derde geval speelt nog steeds: recent
    hebben politiemensen brieven ontvangen waarin kogels zijn gestopt.
    In termen van corruptie hebben er in de drie onderhavige steden ten
    eerste enkele gevallen gespeeld waarin autochtone politiemensen
    belangrijke informatie hebben laten lekken naar criminele groepen
    respectievelijk er met reden van zijn verdacht dit te hebben
    gedaan. Ten tweede hebben zich enkele gevallen voorgedaan waarin
    (aankomende) allochtone politiemensen in het geding waren. Zo werd
    op een gegeven moment ontdekt dat leerling-agenten deel uitmaakten
    van een (Turkse) criminele groep, dat een agent van Turkse origine
    door zulk een groep onder druk werd gezet om informatie te leveren,
    en dat Turkse misdadigers drie administratieve medewerksters, met
    een appl op hun verre familiebanden, benaderden voor het geven van
    inlichtingen. Ten derde zijn niet alleen enkele gevallen bekend
    geworden waarin douaniers ten voordele van drugshandelaren
    opzettelijk nalieten bepaalde containerladingen te controleren,
    maar ook enkele gevallen waarin bewaarders actief en passief waren
    betrokken bij het binnensluizen van drugs in een gevangenis. En
    tenslotte heeft zich hier in feite voltrokken wat in Amsterdam nog
    slechts in n enkel geval dreigde te gebeuren, namelijk dat twee
    raadsleden (n van Turkse en n van Koerdische afkomst) banden bleken
    te hebben met belangrijke Turkse heronehandelaren; een van hen
    gebruikte zijn huis als geheime bergplaats voor herone.


    vorige        
    volgende        
    inhoudsopgave en zoeken