• Buro Jansen & Janssen is een onderzoeksburo dat politie, justitie, inlichtingendiensten, de overheid in Nederland en Europa kritisch volgt. Een grond-rechten kollektief dat al 30 jaar publiceert over uitbreiding van repressieve wetgeving, publiek-private samenwerking, bevoegdheden, overheids-optreden en andere staatsaangelegenheden.
    Buro Jansen & Janssen Postbus 10591, 1001EN Amsterdam, 020-6123202, 06-34339533, signal +31684065516, info@burojansen.nl (pgp)
    Steun Buro Jansen & Janssen. Word donateur, NL43 ASNB 0856 9868 52 of NL56 INGB 0000 6039 04 ten name van Stichting Res Publica, Postbus 11556, 1001 GN Amsterdam.
  • Publicaties

  • Migratie

  • Politieklachten

  • Bijlage VIII – VI.4. De Italiaanse mafia

    VI.4. De Italiaanse mafia: ook in Nederland een
    probleem?

    De gevestigde Italiaanse gemeenschap in Nederland is
    publiekelijk nimmer uitdrukkelijk in verband gebracht met
    Italiaanse georganiseerde misdaad, laat staan met de Italiaanse
    mafia. Als er van deze misdaad, deze mafia, al een binnenlands
    probleem werd gemaakt, dan hield dit rechtstreeks verband met
    concrete, tijdelijke acties van Italiaanse misdadigers die hier van
    buiten Nederland optraden. Het bekendste voorbeeld hiervan is de
    kidnapping van mevrouw Van der Valk in 1982. Een voorbeeld dat pas
    later meer de aandacht heeft
    getrokken, betreft de poging van de Italiaans-Amerikaanse mafia om
    zich meester te maken van het gokwezen in Amsterdam (Middelburg,
    1988). En ook nog andere, onbekende, voorbeelden suggereren dat in
    elk geval tot voor kort het optreden van de Italiaanse mafia op
    Nederlandse bodem niets van doen had met de Italiaanse gemeenschap
    in ons land. In het levensverhaal dat een van de bekendste
    pentiti uit de kring van de cosa nostra, Antonino Calderone,
    onlangs opbiechtte aan Pino Arlacchi, vertelt hij dat de leider van
    een groepje camorristi in de jaren zeventig geregeld rechtstreeks
    naar Rotterdam kwam om hier grote partijen sigaretten te kopen voor
    de zwarte markt in Zuid-Itali (Arlacchi, 1993: 123).

    Dat de situatie tegenwoordig waarschijnlijk niet meer zo
    eenvoudig ligt, kon de laatste jaren al af en toe worden opgemaakt
    uit persberichten. Die lieten enerzijds doorschemeren dat leden van
    een Romeinse bende die functioneert als een verlengstuk van de
    Siciliaanse mafia, in en om Utrecht betrokken zijn bij het uitbaten
    van pizzeria’s, maar langs deze weg eigenlijk drugshandel
    bedrijven. Anderzijds lieten zij zien dat in Brabant vrij algemeen
    wordt aangenomen dat zonen van bepaalde Italiaanse immigranten
    langdurig en intensief betrokken zijn (geweest) bij criminele
    activiteiten waarin de Italiaanse mafia van oudsher sterk staat:
    het illegale gokwezen en de drugshandel. Berichten als deze geven
    in de eerste plaats voedsel aan de gedachte dat het optreden van de
    Italiaanse mafia op Nederlandse bodem niet langer een incidentele
    kwestie is, maar een meer duurzame aangelegenheid vormt. In de
    tweede plaats maken zij de these aannemelijk dat binnen de
    gevestigde Italiaanse gemeenschap alhier criminele groepen tot
    ontwikkeling kunnen komen, of zelfs zijn gekomen, die op een
    mafiose manier opereren. Bij elkaar geteld wil dit zeggen dat het
    probleem van de Italiaanse mafia heden ten dage ook een Nederlands
    probleem is. Hoe dit er volgens de beschikbare politiebronnen op
    nationaal niveau uitziet, zal hierna worden uiteengezet.

    VI.4.1. De eerste duidelijke signalen

    Eigenlijk al in de loop van de jaren zeventig werd voor insiders
    duidelijk dat Nederland niet verschoond zou blijven van de mafia.
    Maar, zoals in het rapport over de situatie in Amsterdam wordt
    uiteengezet, de eerste berichten hadden geen betrekking op de
    Italiaanse mafia maar op leden van een Amerikaanse cosa
    nostra-familie, die behoorde tot de omgeving van de roemruchte
    Meyer Lansky. Die deed in die jaren immers een duidelijke poging om
    het gokwezen in Amsterdam in handen te krijgen. De aanwezigheid van
    de Italiaanse mafia deed zich voor velen pas in de loop van de
    jaren tachtig gevoelen. De eerste duidelijke signalen werden
    afgegeven in Amsterdam. Enerzijds bleek uit de aanhouding van een
    Italiaans echtpaar (maart 1989) dat in een camper met dubbele
    wanden 45 kg cocane naar Itali wilde smokkelen, dat er vanuit
    Amsterdam een continue stroom van verdovende middelen, en dan met
    name cocane, richting Itali ging. Anderzijds wees de liquidatie van
    twee Italiaanse junks/straatdealers (maart 1990) uit dat grote
    Italiaanse drugs-dealers er niet voor terugschrikken om ook in
    Amsterdam zelf op een mafiose manier te werk te gaan. De twee
    jongens werden hoogstwaarschijnlijk doodgeschoten omdat ze een
    partijtje verdovende middelen niet hadden betaald.

    De vondst van het lijk van een in Rome woonachtige Turk in de
    bossen van Doorn (april 1990) gaf aan dat het probleem van de
    Italiaanse mafia zich ook buiten Amsterdam stelde, met name in en
    rond Utrecht. Deze Turk, die zelf in Itali bekend stond als een
    handelaar in drugs en wapens, onderhield – zo toonde het verdere
    onderzoek aan – nauwe relaties met leden van de Romeinse banda
    della Magliana
    , die reeds vanaf de jaren zeventig in Nederland,
    en meer bepaald in en rond Utrecht, waren neergestreken, op de
    vlucht voor de Italiaanse politie en justitie. Enkele maanden voor
    zijn liquidatie had de desbetreffende man in Amsterdam nog een
    drugsdeal besproken met twee leden, twee broers, van deze bende,
    die gelieerd is aan de Siciliaanse mafia. Een van deze twee hield
    zich in Rome bezig met drugshandel, afpersing en clandestiene
    lotto. De ander, die door de Italiaanse politie werd gezocht voor
    afpersing en verkrachting en die eerder in zijn geboorteland al
    gevangenisstraffen had uitgezeten voor diefstallen en illegaal
    wapenbezit, verbleef al enkele jaren in de omgeving van Utrecht en
    had hier verschillende pizzeria’s gerund. Maar hij was niet de
    grote man. Dit was/is iemand die, om aan de greep van de Italiaanse
    overheid te ontsnappen, reeds in 1973 naar het land van de
    windmolens was gevlucht en in (de buurt van) Utrecht een hele
    pizzeria-keten had opgebouwd. In de ogen van de Italiaanse politie
    deels om zwart geld wit te wassen, en deels om een legale dekmantel
    te hebben voor het bedrijven van illegale praktijken. Later, in
    1987, week er nog een vooraanstaand lid van deze bende naar
    Nederland uit, ditmaal naar Amsterdam, om aan zijn arrestatie in
    Rome te ontsnappen. En prompt werd hij hier het solide contactpunt
    voor leden en aanhangers van de bendes die zich op de Amsterdamse
    drugsmarkt kwamen bevoorraden.

    Wie de genoemde Turk heeft geliquideerd, waarom dat is gedaan,
    en waarom dit in Nederland gebeurde, is niet bekend geworden.
    Waarom leden van de bende telkens weer in Nederland onderdoken, is
    volgens de Italiaanse politie duidelijk. Zij vonden in Nederland
    een rustig klimaat, dat wil zeggen een klimaat waarin ze niet
    alleen rustig konden onderduiken, maar ook rustig zaken konden
    doen, zonder al te veel last van de politie. Dit laatste is niet
    (helemaal) waar. Want uit een intern rapport kan worden opgemaakt
    dat tussen 1989 en 1990
    in zo’n 30 opsporingsonderzoeken, uitgevoerd op allerlei plaatsen
    in het land, ook de gedragingen van Italiaanse delinquenten in
    Nederland, al dan niet gelieerd aan de bekende Italiaanse
    misdaadorganisaties, zijn bekeken. In het algemeen beweren dat de
    Italiaanse mafia in Nederland tot op de dag van vandaag met rust
    werd gelaten, is dus onjuist (Fijnaut, 1994; Ilegems en Sauviller,
    1995). Maar het is wel waar dat de eerste duidelijke signalen die
    aan het einde van de jaren tachtig werden afgegeven, niet
    onmiddellijk en zeker ook niet overal werden gehoord. Pas in 1992
    werd in het kader van de samenwerking tussen de grote
    Randstedelijke politiekorpsen beslist om een omvattend landelijk
    onderzoek naar het optreden van de Italiaanse mafia in Nederland te
    starten. Omdat dit Randstad-initiatief, dat het
    politie-organisatorische kader voor dit project vormde, in de loop
    1993 stukliep op een aantal problemen in de verhoudingen binnen de
    politie en tussen de politie en justitie, is het onderzoek echter
    niet in zijn volle omvang uitgevoerd. Het werd uiteindelijk beperkt
    tot een onderzoek (Campina) naar de drugshandel van enkele
    contactpersonen van de camorra in Zuid-Holland. Naar aanleiding van
    informatie van de carabinieri was hier in het voorjaar van 1992
    toch al een begin mee gemaakt.

    VI.4.2. Het algemene beeld van de situatie

    Juist omdat het bovenbedoelde landelijke onderzoek nooit is
    uitgevoerd, is het onmogelijk om de algemene situatie scherp te
    portretteren. Er moet worden volstaan met een schets van de huidige
    toestand. Hierin zal geen onderscheid worden gemaakt tussen de
    organisaties die op Nederlands grondgebied actief zijn en de
    criminele activiteiten waaraan zij zich hier schuldig maken. Om de
    eenvoudige reden dat het, voorzover bekend, bijna altijd gaat om
    handel in verdovende middelen. Slechts af en toe wordt er in de
    beschikbare berichtgeving ook van andere dingen gesproken: illegale
    handel (op kleine(re) schaal) in vuurwapens enerzijds en het
    verkopen en aanbieden van vals geld anderzijds; en in n geval van
    EU-fraude, samen met louche transportbedrijven uit het Rotterdamse.
    Wel wordt hier het onderscheid gentroduceerd tussen de activiteiten
    van de vier bekende Italiaanse mafia-groeperingen enerzijds en die
    van andere Italianen anderzijds. Dit onderscheid is – juist door
    het gebrek aan eerder onderzoek – in concrete gevallen natuurlijk
    niet gemakkelijk te maken. Maar het voordeel ervan is dat duidelijk
    wordt hoe gecompliceerd de relaties tussen Itali en Nederland op
    dit punt liggen.

    VI.4.2.1. De activiteiten van de mafia-groeperingen
    Het lijdt naar onze mening geen enkele twijfel dat zeker drie van
    de bekende mafia-organisaties op Nederlands grondgebied criminele
    activiteiten (laten) ontplooien. De niet (goed) te beantwoorden
    vraag is alleen: sedert hoelang?, hoe precies? met wie? waar?
    welke?

    Sprekend over de Siciliaanse mafia kan worden gezegd dat in de
    voorbije jaren meer dan eens door clans van deze cosa nostra
    rechtstreeks en onrechtstreeks – via Belgi en Duitsland –
    verdovende middelen uit Nederland zijn gemporteerd. Hiervoor werden
    contactpersonen in zowel Den Haag als Amsterdam ingeschakeld. De
    drugs werden niet alleen over de weg maar ook per vliegtuig naar
    Itali gebracht. Wat de Calabrese ‘ndrangheta betreft is n keer
    duidelijk vastgesteld dat n of meer van haar groepen cocane die zij
    in Zuid-Amerika hadden gekocht, via Rotterdam vervoerden naar
    Itali. Er zijn evenwel berichten dat het niet bij dergelijke
    transitohandel is gebleven. Met name mag niet worden uitgesloten
    dat in Enschede enkele leden van deze groepering zijn neergestreken
    en in deze grensplaats belangrijke geldwisseltransacties op touw
    hebben gezet.

    Maar het lijkt wel vast te staan dat bovenal de camorra in
    Nederland, en speciaal in Amsterdam, zeer actief is op de markt van
    de verdovende middelen, vooral die van de cocane. Uit incidentele
    onderzoeken die de Amsterdamse politie naar haar drugshandel heeft
    ingesteld, kan worden opgemaakt dat deze handel als volgt in elkaar
    zit (zie dus ook het rapport over Amsterdam). Zuidamerikaanse
    cocane-importeurs onderhouden, in Amsterdam, via enkele Italiaanse
    restaurants (in de stad en haar omgeving) nauwe contacten met
    vertegenwoordigers, makelaars haast, van n of meer camorra-clans.
    Wanneer deze personen weten wat er op de markt aan cocane te koop
    is, nemen zij in overleg met de clans bepaalde partijen af en
    regelen het vervoer ervan naar Napels en omgeving. Alle belangrijke
    clans participeren aan deze continue handelsstroom, zowel de clans
    d’Alessandro en Annuziata als de clans La Torre en Stolder. Het
    vervoer van de aankopen gebeurt op verschillende manieren. De meest
    gebruikelijke is nog steeds de inschakeling van koeriers die n – en
    soms twee- of driemaal – per week op Napels rijden. Ook is er
    sprake van dat zowel Nederlandse als Italiaanse firma’s die op het
    eerste oog alleen bloemen en planten naar Itali vervoeren, deze
    bedrijvigheid gebruiken om hun drugstransporten te camoufleren; er
    wordt zelfs gefluisterd dat sommige firma’s van het laatste rijker
    en groter zijn geworden dan van het eerste. En tenslotte zijn er
    aanwijzingen dat grote partijen ook wel per schip naar Zuid-Itali
    worden getransporteerd.
    In aansluiting op dit laatste kan de vraag worden herhaald die ook
    wel in ambtelijke stukken wordt opgeworpen: waarom voeren de
    Italiaanse mafia-groeperingen hun drugs, cocane in het bijzonder,
    niet (meer) rechtstreeks in? Het antwoord op deze vraag schijnt te
    moeten worden gezocht in de richting van: een niet te actieve
    politie, lage straffen wanneer je wordt gepakt, in Spanje zijn er
    niet teveel betrouwbare handelspartners, en heel wat van de
    geschikte Italiaanse smokkelaars zitten voor lange tijd in de
    gevangenis. In hoeverre al deze argumenten steekhoudend zijn, kan
    men zich natuurlijk afvragen. Maar ze stroken wel met de bevinding
    in ons Amsterdamse onderzoek dat de Italiaanse mafia Amsterdam tot
    nu toe alleen nog beschouwt als een marktplaats en niet als een
    plaats van vestiging. Bepaalde van haar geledingen zijn in deze
    stad wel al langer present, hebben hier in de vorm van woonhuizen
    en restaurants ook een bepaalde infrastructuur opgebouwd, maar deze
    infrastructuur heeft, voorzover bekend, alleen maar tot doel om het
    opereren op de markt mogelijk te maken of te vergemakkelijken. Het
    gaat hier tot nu toe om logistieke voorzieningen voor de
    drugshandel en niet om een uitvalsbasis voor de ontplooiing van
    andere criminele activiteiten, laat staan voor de heimelijke, en
    zonodig, gewelddadige inpalming van delen van de economie,
    belangrijke stukken onroerend goed, of onderdelen van het bestuur
    van de stad.

    Wat niet wil zeggen dat er in dit laatste opzicht dan ook niets
    loos zou zijn. Zo gaat immers in (Amsterdamse) politiekringen het
    verhaal dat twee leden van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland
    bedenkelijke contacten in het Italiaanse milieu hebben.

    VI.4.2.2. De activiteiten van andere Italianen
    Met vorenstaande schets van de activiteiten van de klassieke
    mafia-groeperingen is het beeld niet compleet. Niet alleen omdat de
    Utrechtse vertakking van de banda della Magliana in dit
    verband zeker niet uit het oog mag worden verloren, maar ook omdat
    er nog heel wat andere Italianen zijn die drugs naar Itali
    smokkelen en wellicht – zonder dat wij dat weten – ook rechtstreeks
    of zijdelings in contact staan met mafia-clans of vertakkingen
    hiervan, in Itali zelf en/of in de ons omringende landen.

    Bij deze andere Italianen moet allereerst worden gedacht aan die
    Italianen die al kortere of langere tijd in Nederland verblijven,
    hier eventueel een handelsonderneming, een pizzeria, een ijssalon,
    een caf, een transportfirma of wat dan ook, hebben opgezet, en voor
    eigen rekening of voor rekening van criminele (mafia-)groepen in
    Itali verdovende middelen naar dit land smokkelen, cocane even goed
    als hash, herone of amfetamine/XTC. De liggende, relevante,
    politie-informatie uit de voorbije jaren suggereert dat er op zijn
    minst in 13 grote(re) en kleine(re) gemeenten Italianen woonachtig
    zijn, Italiaanse bedrijven gevestigd zijn, die alleen, maar meestal
    met enkele andere(n), aan deze smokkel meedoen. De gemeenten waarom
    het hier gaat zijn: Rotterdam, Helmond, Alkmaar, Wageningen,
    Oostzaan, Arnhem, Oosterhout, Breda-Roozendaal, Kampen, Den
    Haag-Zoetermeer, en Maastricht. Niet in alle gevallen is bekend
    welke in Itali hun handelspartners zijn, zoals gezegd, en zelfs
    niet altijd waar dezen zich in Itali ophouden, maar het staat wel
    vast dat het gaat om figuren respectievelijk groepen in Milaan,
    Turijn, Florence, Genua, Rome, Napels, Bari, Calabri en Sicili.
    Hieraan dient onmiddellijk te worden toegevoegd dat deze andere
    Italianen niet altijd heel het transport in eigen beheer uitvoeren.
    Er liggen berichten dat ook bij hun smokkeloperaties Nederlandse
    transportbedrijven en im- en exportondernemingen zijn betrokken.
    Niet zoveel, maar toch wel enkele van enige importantie.

    Ook allochtone en buitenlandse inwoners blijken met de
    Italiaanse mafia van doen te kunnen hebben. Zo zou op een gegeven
    moment een Irakese groep rechtstreeks drugs hebben gedeald met
    mafia-clans in Itali. En een Marokkaanse groep in Amsterdam, zo
    luiden politieberichten, leverde een tijdlang alle soorten
    verdovende middelen aan het Italiaanse milieu in Frankfurt. En
    ….., omgekeerd, zijn er aanwijzingen dat vooraanstaande leden van
    de Italiaanse mafia in Duitsland zich ook wel over de grens met
    Nederland wagen. Hoe zou het ook anders kunnen! Zo zou een
    belangrijk Duits mafia-lid volop betrokken zijn bij vrouwenhandel
    in de Limburgse grensstreek. En het bericht dat een andere mafioso
    uit Duitsland een Limburgse stad uitkoos om te overleggen met
    belangrijke partners uit Oost-Europa, klinkt helemaal niet
    onaannemelijk. En tenslotte kan men natuurlijk ook niet om de vraag
    heen of er geen Italianen zijn, kortelings gemmigreerd of leden van
    de tweede of derde generatie, die weliswaar geen (duidelijke)
    connecties met Italiaanse (mafia-)groepen onderhouden, waar dan
    ook, maar die niettemin in ons land zelf op een mafiose manier
    criminaliteit bedrijven. Het antwoord op deze vraag valt moeilijk
    te geven. Maar enkele bouwstenen voor een nader onderzoek zijn wel
    voorhanden. Wat de eerste categorie (die van de immigranten)
    betreft, zijn er binnen en buiten Amsterdam gevallen bekend van
    Italianen die alleen en/of samen met Nederlanders in de drugshandel
    zitten (regionaal en internationaal) of in het vals-geld-circuit.
    En ook van de tweede categorie zijn er duidelijke, misschien nog
    wel duidelijker voorbeelden dan waarop zoven werd gezinspeeld,
    vooral in het Zuiden van het land. Hierbij moet worden gedacht aan
    de zoon van arme Italiaanse immigranten waarvan algemeen wordt
    aangenomen dat hij zijn fortuin vooral heeft gemaakt in de
    internationale drugshandel (en mogelijk ook wapenhandel) en in de
    organisatie en protectie van (il)legale gokspelen beneden de
    grote
    rivieren. Voorts kan worden verwezen naar een immigrantenzoon in
    het Zuiden van Limburg die in bende-verband aan drugs- en
    wapenhandel doet, afpersing, gewelddadige incasso’s en overvallen.
    In hoeverre figuren als deze zich spiegelen aan, mogelijk
    identificeren met, voorbeelden uit de Italiaanse mafia, is niet
    bekend.

    VI.4.3. Een concreet voorbeeld: Campina

    Het enige recente onderzoek dat naar activiteiten van de
    Italiaanse mafia in Nederland is ingesteld, is het zogenaamde
    Campina-onderzoek dat hiervoor ook al ter sprake werd
    gebracht. Campina staat voor Camorra-Pizzeria-Napels, omdat het
    onderzoek in kwestie dat in het voorjaar van 1992 op basis van
    informatie, geleverd door de carabinieri, werd opgestart,
    betrekking had op de rol van pizzeria’s in Zevenhuizen en
    Barendrecht in de toelevering van drugs, vooral cocane maar ook
    herone, aan diverse clans van de camorra in en rond Napels.

    Hoewel het onderzoek om interne redenen – constante wisseling
    van politiepersoneel, steeds weer andere officieren van justitie,
    gebrek aan materile en financile middelen – niet direct van een
    leien dakje ging, werd in de loop van 1992-1993 alsmaar duidelijker
    hoe de vork in de steel zat. Een zekere P, woonachtig in Den Haag,
    was duidelijk de contactman van de clans in Nederland. Drie in
    totaal, waarvan er n wordt geleid door Procolo Gianfico (Don
    Procolo), de belangrijkste man van de camorra op het gebied van de
    verdovende middelen in de voorstad Pozzuoli, en een andere, in
    Napels zelf, door Vincenzo Petroso, broer van Salvatore Petroso,
    een wapenbroeder van Rafaele Cutolo himself. Het was aan P
    om op gezette tijden ongeveer n kilo cocane (en soms herone) voor
    deze clans aan te kopen. Een van hun handlangers bracht een aantal
    keren het benodigde geld naar Den Haag. Andere keren kreeg hij het
    geld mee, wanneer hij de partij in Napels of op de weg daarheen, in
    Milaan, had afgeleverd. Volgens de Nederlandse vriendin van P
    vonden er in de jaren 1990-1993 zo’n 15 16 transacties plaats,
    althans voorzover zij daar weet van had. En zij wist er wel iets
    van, omdat de drugs in de regel door hen beiden in haar auto naar
    Itali werden gereden, verpakt in wat plastic, losjes onder de
    voorbank. De geldloper uit Napels kreeg per aankoop 10 miljoen
    lire, de Haagse P 5 miljoen plus reiskosten. Zoveel geld is dit op
    zich genomen niet, maar wel voor mensen zoals zij: werkloze
    arbeiders met betrekkelijk grote gezinnen die het normaal moeten
    doen van een geringe uitkering die ook nog onregelmatig wordt
    uitbetaald.

    De camorra-bazen zelf lieten zich natuurlijk nooit in Holland
    zien, laat staan dat zij zelf hun handen vuil maakten aan het
    vervoer van de drugs. Niettemin is het in de tijd dat het onderzoek
    liep, n keer voorgekomen dat niet alleen twee heuse camorristi in
    Rotterdam neerstreken om mee de aankoop van drugs te regelen, maar
    ook een wat duister type uit Catania. Wat misschien wil zeggen dat
    er ook hier van enig samenwerkingsverband tussen camorra en ‘n
    drangheta sprake was. Maar deze mogelijke verbinding werd niet
    verder uitgezocht. Zij was ook niet direct relevant voor het
    Campina-team. Bij de aankoop van drugs werd P bijgestaan door twee
    Italiaanse jongens, werkzaam in de bedoelde pizzeria’s in
    Zevenhuizen en Barendrecht, waarvan er tenminste n, net als
    hijzelf, ook cocane gebruikte. Met z’n drien waren zij zeer goed
    thuis op de drugsmarkt in Den Haag, en minder op die in Amsterdam
    en Rotterdam. Zij stonden in het Haagse niet alleen in contact met
    heel wat andere Italianen uit het pizzeria-circuit – waarvan n deel
    met vrij zware criminele antecedenten in Itali – maar ook met
    Turkse drugsdealers, Surinaamse en Antilliaanse handelaren in
    verdovende middelen, en last but not least met Colombiaanse
    dealers, geboren in Cali. In het algemeen gesproken was het voor
    hen dan ook geen groot probleem te achterhalen wie er wat te
    verkopen had. In concreto was het sluiten van een deal steeds weer
    een grote ellende. Zowel omdat er voortdurend meningsverschillen
    waren over de prijs/kwaliteit-verhouding en over hun eigen
    financieel belang bij een bepaalde deal (ook trouwens met de
    geldschieters in Napels die constant over de telefoon moesten
    worden bijgepraat), als omdat zij onophoudelijk op hun hoede
    moesten zijn voor hun handelspartners: waren die wel te vertrouwen?
    zouden ze echt op tijd kunnen leveren? was er geen gevaar om geript
    te worden? De angst voor dit laatste was niet misplaatst. Want toen
    in december 1992 een cocanetransactie met een Antilliaanse dealer
    in Den Haag zou worden afgerond, in het bijzijn van enkele vrienden
    die speciaal hiervoor uit Napels waren overgekomen, ontpopten de
    leveranciers in het bewuste pand zich als rippers: met pistolen in
    de hand dwongen zij de Italianen op de grond te gaan liggen, deden
    hen handboeien om en beroofden hen van meer dan f.100.000,contant.
    Dat de Antilliaanse dealer de latere dreigementen heeft overleefd
    dat een huurmoordenaar zou worden ingevlogen als hij niet op korte
    tijd ofwel het geld zou terugbezorgen ofwel de bestelde cocane
    alsnog zou leveren, mag gerust een wonder worden genoemd. P, zijn
    Hollandse vriendin, de twee helpers en de Napolitaanse geldloper,
    werden op 16 november 1993 in Den Haag aangehouden op het moment
    dat zij een deal aan het afronden waren met twee Colombianen, een
    man en een vrouw, woonachtig in Den Haag. De rechtbank was voor hen
    bepaald niet mild. P kreeg vijf jaar onvoorwaardelijke
    gevangenisstraf met aftrek van voorarrest. En zijn Napolitaanse
    compaan vier jaar onvoorwaardelijk met aftrek van
    voorarrest.


    vorige        
    volgende        
    inhoudsopgave en zoeken