• Buro Jansen & Janssen is een onderzoeksburo dat politie, justitie, inlichtingendiensten, de overheid in Nederland en Europa kritisch volgt. Een grond-rechten kollektief dat al 30 jaar publiceert over uitbreiding van repressieve wetgeving, publiek-private samenwerking, bevoegdheden, overheids-optreden en andere staatsaangelegenheden.
    Buro Jansen & Janssen Postbus 10591, 1001EN Amsterdam, 020-6123202, 06-34339533, signal +31684065516, info@burojansen.nl (pgp)
    Steun Buro Jansen & Janssen. Word donateur, NL43 ASNB 0856 9868 52 of NL56 INGB 0000 6039 04 ten name van Stichting Res Publica, Postbus 11556, 1001 GN Amsterdam.
  • Publicaties

  • Migratie

  • Politieklachten

  • Bijlage VIII – VII.2. De razendsnelle opkomst van de Colombiaanse kartels

    VII.2. De razendsnelle opkomst van de Colombiaanse
    kartels

    De opkomst van de drugskartels volgt logisch op de groei van de
    vraag naar dit verdovende middel. In de jaren zestig en zeventig
    was het witte poeder het genotmiddel van de avant-garde en
    culturele elite en in tegenstelling tot de onbeschaafde herone was
    het de champagne onder de drugs. In de tweede helft van de jaren
    zeventig zonk dit cultuurgoed naar lagere welstandsklassen en in de
    Verenigde Staten werd het tegenwoordig niet enkel meer gesnoven,
    maar ook gerookt (free-basen) en gebruikt in de vorm van crack.
    Crack is de rookbare variant van cocane HCL. In de Verenigde Staten
    wordt het zuur vermengd met bakpoeder, in Nederland met ammonia.
    Crack is in Nederland moeilijk te vinden (nochtans bleken bij
    cocanemonsters in 1994 in Rotterdam wel degelijk crack of freebase
    voor te komen, NRC/Handelsblad, 12.11.1994), de zwarte getto’s van
    de Verenigde Staten zijn er verschrikkelijk door getroffen.
    Coca-bladeren werden in Zuid-Amerika door plaatselijke bevolkingen
    wel gebruikt om op te kauwen en daardoor het werk langer vol te
    houden. De mijnwerkers in Peru konden het werk niet aan zonder hun
    coca-pruim en zij werden voor een gedeelte van hun loon ook in coca
    uitbetaald. Het verhaal van de wereldwijde opkomst van coke is
    veelvuldig beschreven: de vraag steeg reusachtig en het moderne
    transport maakte het mogelijk aan een toenemende vraag te voldoen.
    Alvorens poeder of de cocanebase uit te kunnen voeren moeten de
    bladeren in keukens of laboratoria worden gekookt (met behulp van
    onder andere petroleum) en de zo gewonnen pasta wordt vervolgens
    geraffineerd (met behulp van onder andere ether en aceton) en tot
    poeder gemaakt (dat is het zuur cocanehydrochloride). Die laatste
    bewerking kan ook elders plaatsvinden, want de pasta is voldoende
    geconcentreerd om in kleine exporthoeveelheden toch nog veel op te
    brengen. Vandaar de suggestie dat in het doorvoerland Suriname zelf
    cocane zou worden geraffineerd. Overigens is ook in Europa en in
    Nederland al cocanebase aangetroffen. Colombia is voor de genoemde
    chemische hulpvloeistoffen afhankelijk van het Westen en sinds de
    export daarvan is verboden, zit men soms zonder.

    Juist in Colombia zijn de teelt en het gebruik van cocane streng
    verboden en de vraag is gerechtvaardigd waarom de handel juist
    vanuit dit land tot ontwikkeling is gekomen. Naar schatting is nog
    steeds ongeveer drie kwart van alle aangetroffen cocane afkomstig
    uit dit land. De eerste reden is dat het verbod niet zo
    verschrikkelijk veel voorstelt in de afgelegen provincies waar
    plaatselijke gezagsdragers in hoge mate hun eigen gang kunnen gaan,
    schrijft Thoumi (1992). Steeds keert dit element weer terug in onze
    beschrijvingen: georganiseerde misdaad floreert in een zwakke
    staat. De regionale autonomie is in de hand gewerkt doordat de
    centrale overheid in de periode tussen 1944 en 1966, die met de
    term La Violencia wordt aangeduid, aan gezag heeft verloren.
    Sedertdien wordt het land ernstig verzwakt door terreurgroepen en
    guerrilla’s ter linker (FARC, M-19 en andere groepen) en ter
    rechter zijde (paramilitaire eenheden) van het politieke spectrum.
    Het Colombiaanse leger treedt in de praktijk bovendien zeer
    autonoom op. De ironie wil dat de regionale druglords, door hun
    economische belang gedreven, in de buitengebieden een politiek
    stabiliserende invloed uitoefenen. Lang niet overal hebben ze het
    trouwens voor het zeggen. Er zijn ook gebieden waar de drugsbazen
    afpersingsgeld moeten betalen aan de guerrilla. De georganiseerde
    misdaad is evenwel altijd conservatief van aard en niet zoals de
    linkse guerrilla uit op de totale omverwerping van het politieke
    systeem. Dat maakt de drugsbazen tot een natuurlijke bondgenoot van
    de overheid. Niettemin heeft een aantal guerrilla-groepen in de
    periode tussen 1989 en 1991 als gevolg van de dialoog de strijdbijl
    begraven. Maar FARC en ELN gingen door. Dit maakt de centrale
    overheid er niet happig op de macht van de heren der drugs te
    breken. Aanvankelijk kochten de plaatselijke druglords de
    cocabladeren in de omringende landen waar de verbouw van de coca
    niet was verboden: Bolivia en Peru. De grondstof uit Bolivia kwam
    uit het
    Chapare-gebied, die uit Peru uit het dal van de boven-Huallaga. De
    druglords zorgden voor de raffinage en de exporthandel. Sedert tien
    jaar wordt op Colombiaanse bodem echter steeds meer coca verbouwd
    en nu ook papaver. Verder mogen we zeker marihuana niet vergeten:
    dit is juist voor Nederlandse importeurs ook een heel belangrijk
    produkt (geweest). Een tweede belangrijke oorzaak is het bestaan
    van een eerbiedwaardig lange Colombiaanse traditie op het gebied
    van smokkelen. Colombia is de eerste producent in de wereld van
    smaragden. Slechts een kleine hoeveelheid van het gedolven
    edelsteen vindt echter zijn weg naar de legale commercie, de
    overgrote meerderheid verlaat het land via smokkel. Een derde
    factor is mogelijk de ondernemingslust van de Colombiaanse
    ondernemersklasse die in provincies zoals Antiochi, waarin de stad
    Medellin ligt, zorgt voor industrialisatie (Koonings, 1994). Om de
    connectie tot stand te brengen met de wereldmarkt is zo’n klasse
    noodzakelijk.

    In 1990 werd de totale opbrengst van cocane in Colombia geschat
    op acht miljard dollar per jaar. Dat was meer dan de zeven miljard
    die de traditionele exportartikelen (olie, gas, koper en vismeel)
    gezamenlijk opbrachten. De zuigkracht van de cocane-industrie is
    enorm, omdat als gevolg van het verbod op deze handel de winstmarge
    veel en veel groter is. De boeren ontvangen weliswaar niet minder
    dan een honderdste van de prijs die het eindprodukt opbrengt, maar
    ze verdienen er toch veel meer mee dan met andere gewassen zoals
    koffie. Na aftrek van alle kosten en ook als de kosten in mindering
    worden gebracht van partijen die verloren zijn gegaan omdat ze door
    politie, douane of kustwacht in beslag zijn genomen, schat men een
    winstpercentage van toch niet minder dan 50%! Dit zorgt voor een
    omvangrijke import van vreemde valuta en op de betalingsbalans van
    het land heeft dat een gunstige uitwerking omdat de nationale
    munteenheid erdoor stabiliseert. Niet alleen degenen die zelf
    genvolveerd zijn in de drugseconomie, maar ook corrupte
    overheidsdienaren zijn voor een suppletie op hun salaris van deze
    nijverheid afhankelijk. De verschillende presidenten hebben
    stortingen van hen ontvangen in de verkiezingskas en er wordt
    justitieel onderzoek verricht naar de activiteiten van de huidige
    president Samper. En tenslotte is een flinke groep van beoefenaren
    van vrije beroepen: advocaten, accountants en geldhandelaren van
    deze bedrijvigheid afhankelijk. Georganiseerde misdaad is in
    Colombia meer nog dan in veel andere landen, gentegreerd in de
    nationale economie en de politiek. Het is geen aangelegenheid van
    enkele vastomlijnde illegale organisaties. De houding van de
    overheid is ambivalent. De druk van buitenaf en vooral van de
    Verenigde Staten is om de zaak stevig aan te pakken en ook om de
    illegale geldstromen die het land binnenkomen, in beslag te nemen.
    Het algemene gevoelen in Colombia is dat men hier niet
    verantwoordelijk is voor de grote vraag naar coke in moderne
    Westerse landen en dat de sociale ellende die voortkomt uit
    misbruik van het middel (dat op zichzelf en in zuivere vorm niet
    veel kwaad kan) in het land van de (vrijwillige) slachtoffers: de
    U.S.A., dient te worden bestreden. De Amerikanen voeren hun oorlog
    tegen de drugs in Amerika door gewassubstitutie aan te bieden, door
    het helpen de oogst aan coca, papaver en marihuana te vernietigen,
    door uitlevering te eisen van gearresteerde drugsbazen naar hun
    land, en zij gebruiken daar allerlei economische en politieke
    drukmiddelen voor. Vooral de eis om uitlevering van gepakte
    drugshandelaren zet kwaad bloed omdat die terecht wordt gezien als
    inmenging in het Colombiaans juridische systeem. Zolang de
    uitlevering deze extraditables boven het hoofd hangt, zijn dezen
    natuurlijk niet geneigd zich over te geven of zich te schikken in
    de compromissen die de verschillende Colombiaans regeringen hen
    hebben voorgesteld. Want dat is wat in feite gebeurt. De nationale
    regering van Colombia wil de drugshandel wel tegengaan en haar
    politie en justitie is in het algemeen op een heel behoorlijk peil
    en steekt bepaald gunstig af tegen die van omringende landen, maar
    zij zijn in de praktijk onmachtig deze oorlog te winnen. Er wordt
    daarom steeds onderhandeld op grond van het aanbod van amnestie.
    Ochoa gaf zich in 1991 over na bemiddeling van de voormalige
    presidenten Pastrana en Alfonso Lpez Michelsen. Escobar heeft in
    1992 op die gronden ingestemd met zijn gevangenneming. Hij is de
    gevangenis echter ontvlucht op het moment dat hij vreesde dat de
    overheid hem, als het er op aan kwam, toch zou overgeven aan de
    Amerikanen. Zo ook met de geldstromen die de kartels Colombia
    binnenbrengen. Moeten deze gelden in beslag worden genomen of wordt
    hun niet geringe bijdrage aan de economie toegelaten? Colombia kent
    een wetgeving tegen witwassen van illegaal verkregen vermogens,
    maar gemakkelijk is het bewijs niet te leveren tegen mensen die de
    beste adviseurs in dienst hebben om de paper trail van hun
    razendsnelle en wereldwijde girale transacties uit te wissen. De
    hypocriete oplossing bestaat eruit het binnenbrengen van illegale
    gelden streng te verbieden, maar met een reeks
    regeringsbeslissingen (in 1984, 1988, 1990 enzovoort) amnestie te
    verlenen. Stelle men zich voor dat de Colombiaanse overheid dit
    niet zou doen. De drugslords wensen zelf, zoals we verderop zullen
    zien, niets liever dan het geld in Colombia te investeren. Als dat
    niet mogelijk zal blijken, zijn zij gedwongen hun vermogens in
    andere landen te parkeren en dat zou jammer zijn. Steeds weer zijn
    de regeringen geneigd het om zulke redenen op een accoordje te
    gooien en de intelligentia van het land roept daartoe ook op. De
    schrijver Gabriel Garcia Mrquez die immers Colombiaan is, grossiert
    in dramatische oproepen. In 1991 via de radio bijvoorbeeld, zei hij
    over de manier waarop de regeringen van zijn land en die van de USA
    zich zouden behoren op te stellen: We staan op het punt van waar
    geen terugkeer mogelijk is en het lot van de natie glipt ons door
    de vingers. Wij zijn verplicht allen diep na te denken over de
    manier waarop aan beide zijden de
    vrede kan worden gebracht die wij al zo lang hebben moeten ontberen
    (vrij naar NRC/Handelsblad, 28.1.1991). Daar staat tegenover dat
    het voor de Colombiaanse economie als geheel ook niet gunstig is om
    van de coke-economie afhankelijk te worden. Samen met de snelle
    stijging van de inkomsten uit de koffie heeft de import van vreemde
    valuta voor een inflatie gezorgd die over 1994 30% hoog was. De
    narco-trafficantes hebben bovendien met het optuigen van
    enkele economische branches die zij nodig hebben voor de logistiek
    voor hun smokkel (bedrijven die vruchtesappen concentreren,
    meubelfabrieken; beide zijn zij voertuigen voor sluikhandel)
    gezorgd voor zodanige concurrentie dat legale bedrijven in deze
    branche daar ernstige hinder van ondervinden. Behalve het
    economische belang om niet voluit aan de Amerikaanse dwingelandij
    mee te doen speelt ook een politiek verschil van mening een rol. De
    Colombiaanse regering heeft te maken met een sterk anti-Amerikaans
    sentiment, schrijft Filippone (1994) en daarom kan Amerika de
    oorlog tegen de drugs niet winnen. Hij citeert de grote drugslord
    Carlos Lehder die meende dat cocane de atoombom is die wordt
    gebruikt tegen het imperialisme van de Verenigde Staten.

    Hoe zien de kartels eruit? In de economie heet een kartel een
    samenwerkingsverband van producenten waarbinnen zulke afspraken
    worden gemaakt over de beperking van de produktie dat de prijs van
    het produkt hoog wordt gehouden. Dit is strijdig met het beginsel
    van economische liberaliteit, volgens welke de prijs via het
    mechanisme van concurrentie tot stand komt op grond van de
    verhouding tussen aanbod en vraag. De betrokken organisaties en hun
    uitvoerders duiden zichzelf niet aan als kartel (maar met enig
    equivalent van de onzen en dat slaat op degenen die samenwerken en
    die afkomstig zijn uit een bepaalde landstreek, clans) en daar
    hebben zij gelijk in. Uit getuigenissen van de Colombiaans
    drugshandelaren zelf, en Max Mermelstein is van deze spijtoptanten
    degene van wie we het meeste hebben geleerd (Mermelstein, 1992),
    blijkt niet veel van zorgvuldige afspraken en prijsbeheersing.
    Mermelstein werkte voor de gebroeders Ochoa en hun activiteit
    bestond eruit om zo veel mogelijk drugs in de Verenigde Staten in
    te voeren, een eindeloze stroom vliegtuigladingen vol, en hun
    enthousiasme werd niet getemperd door de constatering dat de markt
    in feite verzadigd was en dat als gevolg daarvan de
    groothandelsprijs ging dalen. Ze reageerden wel door de markt uit
    te breiden en zich tot Europa te wenden. Het woord kartel kan ook
    slaan op een machtsconstellatie tussen organisaties en hun
    voorlieden op een bepaalde plaats op een bepaald tijdstip in de
    geschiedenis. In die ongebruikelijke betekenis is de term wel
    adequaat. Bij het ontstaan van samenwerking van organisaties
    waarvan de leiders elkaar daarvoor naar het leven stonden, hoort
    een oorsprongsmythe. De zuster van een van de gebroeders Ochoa
    (Medelln-kartel), Martha Nives Ochoa Vsquez, was gekidnapt door de
    linkse terreurbeweging M-19 en voor haar leven werd een miljoen
    dollar geist. De organisaties sloegen de handen ineen en wisten
    haar terug te krijgen zonder een peso te hoeven betalen. Sedertdien
    werken ze samen. Nu ja: per stad of regio, want tussen de kartels
    van Medelln en Cali is in 1987 een verschrikkelijke oorlog
    uitgebroken. Volgens de romantische overlevering is de twist om een
    vrouw aanleiding geweest. De ruzie tussen de pasas van
    Medilln en de Witte toppen van Cali heeft hoe dan ook heel wat
    slachtoffers geist. Het is bepaald niet alleen voor de autoriteiten
    die jacht op hen maakten dat de grote bazen ondergronds gingen
    leven. Zij bleven daardoor ook uit het schootsveld van de
    ander.

    Maar nu de organisatie zelf. Er is in Colombia helemaal niet n
    organisatie die de kartels heet (zoals met de mafia een geheel, zij
    het vertakt, verschijnsel wordt benoemd) en er zijn evenmin enkele:
    twee, vier of vijf kartels of zo. Het gaat in feite om een heleboel
    kleinere organisaties die nu eens met elkaar samenwerken, dan weer
    elkaars tegenstander zijn. Men kan alleen zeggen dat de grote bazen
    in deze markt ordenend optreden. Over het aantal van zulke
    organisaties verschillen de schattingen. De FBI meent dat het in
    1990 ging om ongeveer 250 groepen (Florez en Boyce, 1990), de
    Italiaanse kenner van de georganiseerde misdaad Santino (1993) telt
    er 150 200. Door de gehele geschiedenis van de georganiseerde
    misdaad heen hebben de autoriteiten hun tegenstanders voorgesteld
    als hirarchisch opgebouwde, krachtige, centraal geleide
    organisaties die beschikken over een eigen systeem van positieve en
    negatieve sancties om de leden te bewegen hun taak correct uit te
    laten voeren en niet over te lopen naar de concurrent of de politie
    en justitie. Bij nader onderzoek bleek deze voorstelling steeds
    opnieuw niet te kloppen. Het was steeds alsof de overheid haar
    eigen bureaucratische opbouw had geprojecteerd op de onderwereld in
    de veronderstelling dat een organisatie nooit zoveel klaar zou
    maken als zij nu doet en dat zij nooit zoveel continuteit aan de
    dag zou kunnen leggen, als zij niet was geordend op grond van
    dezelfde principes als zijzelf. In de voorgaande hoofdstukken is
    gebleken dat de mafia en de triades op andere organisatiebeginselen
    zijn gegrondvest en dat we veeleer moeten denken aan netwerken
    waarvan de leden door relaties van wederkerige plicht en eer bijeen
    worden gehouden. Deze beoordelingsfout door de autoriteiten heeft
    de opsporingsinstanties telkenmale parten gespeeld. De zogenaamde
    kartels vormen hier echter tot op zekere hoogte een uitzondering op
    omdat zij nu juist wel volgens beginselen van moderne
    bedrijfsvoering zijn georganiseerd! Een traditie van erecode
    bestaat bij deze jongste loot aan de boom van de
    georganiseerde-misdaad-organisaties nauwelijks en naar wat
    Rensselaer W. Lee III, de Westerse wetenschapsbeoefenaar die het
    beste met de Colombiaans kartels bekend is, ons leert, treden de
    Colombiaans drugslords op als moderne, dynamische ondernemers (Lee,
    1990 en 1992). Zij streven verticale integratie na van hun
    economische activiteiten en trachten aldus de verbouw van
    coca-velden te beheersen, het opkopen van de bladeren, het
    verwerken daarvan in laboratoria, het verpakkingsproces, het
    transport, de verkoop, het incasseren, het witwassen van de
    drugsgelden en tenslotte ook nog het beleggen daarvan. Lee geeft
    een mooi organisatieschema (Lee, 1992:98) en dat wekt in hoge mate
    de indruk van een moderne zelfs multi-nationaal georganiseerde
    onderneming. De omstandigheid dat het hier gaat om een illegaal
    produkt maakt nochtans dat de handel in ten minste twee opzichten
    anders in elkaar steekt.

    Ten eerste zit de ondernemer zelf als een spin in het web, maar
    zorgt ervoor dat de onderscheiden afdelingen die verschillende
    functies vervullen, onderling niet zijn verbonden. Er staat zo
    weinig mogelijk op papier of in computerbestanden. Wanneer de
    politie een afdeling zou oprollen moet zij noodgedwongen stoppen
    bij het einde van dit onderdeel omdat de connectie met de rest van
    de organisatie niet kan worden gemaakt. De Nederlandse Bettien M.,
    die het tot hoog in zo’n organisatie had geschopt, vertelde in de
    vorm van een anekdote impliciet hoe het werkt als twee
    organisatieprincipes met elkaar botsen (Bovenkerk (b), 1995: 189).
    Haar chef Ospina Vargas, alias Tony Duran, nodigde haar uit op een
    gezellige barbecue voor de organisatie op zijn landgoed in de stad
    Pereira. Wij vormen een grote familie herhaalt Tony voortdurend
    terwijl hij trots en vol verantwoordelijkheidszin tussen de tafels
    doorloopt, en dat is de metafoor voor eenheid, solidariteit en
    trouw. Maar aan de andere kant, vertelt Bettien M., was het beslist
    niet de bedoeling dat je vrijelijk met iedereen, ook aan andere
    tafels, omging. De afdelingen bleven gescheiden, de verschillende
    familiesegmenten mochten elkaar niet leren kennen. De rol van de
    organisator van deze omvangrijke bedrijven opdrachten geeft,
    cordineert en programmeert. Florez en Boyce (1990: 83) drukken dit
    uit door ze de – let wel: het gaat om duizenden mensen binnen n
    firma – is die van makelaar. Hij is degene die brokers (makelaars)
    te noemen en die zijn de key to ungoing transactions. Het tweede
    belangrijke verschil met een legale onderneming is het gebruik van
    geweld of het dreigen daarmee bij het afdwingen van conformiteit en
    het nakomen van overeenkomsten. Het niveau van geweld in Colombia
    staat in de wereld aan de top. Moord is de belangrijkste
    doodsoorzaak van mannen onder de dertig jaar, in de grote steden
    gaat het om duizenden moorden per jaar. In de stad Medelln die
    evenveel inwoners telt als groot-Amsterdam werden in 1993.1286
    moorden gepleegd. Ter vergelijking: in datzelfde jaar waren dat in
    Amsterdam en omstreken ongeveer 50. Een dergelijk cijfer moet ons,
    met alle erkenning van wat in Nederland op het terrein van
    georganiseerde misdaad aan de hand is, toch tot een zekere
    bescheidenheid manen. We vergelijken hier wel twee extremen.
    Nederland is nog steeds (althans gemeten naar het aantal moorden)
    een weinig gewelddadige samenleving, Colombia is vanaf de jaren
    tachtig van de vorige eeuw (Bouley en Vaughn, 1995) uitzonderlijk
    gewelddadig. Wapens zijn in Colombia gemakkelijk te verkrijgen.
    Ermee schieten kan men leren op een schietschool. Er is
    conflictstof voldoende voorhanden om door de emotionele en morele
    grens van de eerste doodslag heen te gaan. In de steden zijn
    firma’s waar men (jeugdige) beroepsmoordenaars (sicario’s)
    opdracht kan geven om tegen betaling een klus te klaren. Als er
    voldoende beloning tegenover staat, zijn zij bereid hun opdracht
    waar ook ter wereld uit te voeren. Grote cocane-bedrijven houden er
    hun eigen geweldsafdeling op na of onderhouden vaste relaties met
    bepaalde moordbureau’s. Sicario’s worden het meest ingezet als
    betalingsproblemen niet naar tevredenheid zijn opgelost of wanneer
    leden van de organisatie toch met de justitie zijn gaan
    samenwerken. Bettien M. is zo iemand die zich in 1992 als
    kroongetuige in Rome tegen haar chefs en opdrachtgevers heeft
    gekeerd en zij weet als geen ander welk gevaar zij loopt omdat zij
    de sicario’s persoonlijk in Cali goed heeft leren kennen. Biedt het
    witness protection-program waar zij is ingetreden, inclusief
    andere identiteit, gezicht enzovoort, voldoende bescherming? Dat in
    Colombiaanse kring zeer grof geweld wordt gebruikt is overigens
    niet alleen te verklaren uit de gewelddadige traditie van Colombia.
    Het is een vast bijverschijnsel bij ondernemingen, zoals de
    kartels, die handelen in verboden goederen en diensten. Voor
    zekerheid in de economische markt kunnen de deelnemers immers niet
    terugvallen op bescherming van de overheid en het recht. Dat zoveel
    geweld wordt gebruikt vormt een bewijs van instabiliteit en dus van
    gebrek aan politieke marktregulering. Anders dan de gebruikelijke
    interpretatie van de macht der kartels wijst dit op een gebrek aan
    samenhang, het ontbreken van een overkoepelend conflictregulerend
    orgaan.

    De kartels hebben hun macht niet kunnen ontplooien zonder
    actieve medewerking van functionarissen binnen de overheid, de
    rechterlijke macht en het legale bedrijfsleven. De vraag die altijd
    wordt gesteld luidt: plomo o plata? Uw medewerking krijgen
    wij zeker, U kunt zelf kiezen of dat gebeurt door (dreiging met) de
    kogel (plomo is lood) of door omkoping (plata is zilver). Pablo
    Escobar heeft zich de toorn van het gehele politieke systeem op de
    hals gehaald door honderden overheidsdienaren, rechters, enzovoort
    uit de weg te doen ruimen en hij gold daarom als een domme proleet.
    Die van Cali hebben een veel beter image opgebouwd. Zij zijn chique
    heren die hun doeleinden nastreven door in de politiek te
    infiltreren, door meer met plata te werken dan met plomo en vooral
    door een legale machtsbasis op te bouwen na de belegging van hun
    inkomsten in het legale zakenleven. Voor een deel is dit niet meer
    dan een image, want ook in Cali is het moordcijfer uitzonderlijk
    hoog, maar het is waar dat zij fabrieken bezitten, winkelketens en
    niet minder dan 28 radiostations. Zij bezitten ziekenhuizen en
    bioscopen, sportclubs en banken, farmaceutische industrien en zelfs
    hele hogescholen. In
    tegenstelling tot de drugsbazen van Medelln die het typische gedrag
    vertoonden van nouveaux riches en die op de slechte wegen van
    Colombia rondrijden in de duurste typen Mercedes, BMW en Porsche,
    rijden de Caleos rond in keurige Amerikaanse familiewagens en wonen
    zij in smaakvol ontworpen en ingerichte villa’s en appartementen.
    De drugslords van Medelln maakten zich politiek onkwetsbaar door
    zich met gulle gaven te verzekeren van de steun van het volk.
    Escobar heeft, zegt men altijd, meer aan volkswoningbouw gedaan dan
    de overheid en hij wilde niet vergeten dat hij als volksjongen zelf
    uit de barrios was voortgekomen. De machtige bazen van Cali
    doen ook wel aan narco-filantropie, maar zij zijn in de eerste
    plaats gericht op sociale acceptatie in de gevestigde hoge kringen
    van het land. Zij doneren politieke partijen, sportverenigingen en
    clubs. Ze hebben ook geprobeerd zelf aan politiek te doen en
    Escobar is zelfs nog eens voor een functie in het parlement
    gekozen, maar dat is in het algemeen niet gelukt. Zij mogen
    beschikken over geld, macht en invloed, maar in sociaal opzicht
    worden de drugsbazen door de middenklasse veracht, al was het
    alleen maar omdat zij Colombia zo’n slechte faam hebben bezorgd in
    de wereld. Met deze beschouwing hebben we al iets gezegd over de
    wijze waarop de ondernemers van de kartels hun inkomsten besteden.
    Ofschoon velen forse rekeningen hebben staan bij buitenlandse
    banken omdat je nooit weet of je niet gedwongen zult zijn om
    plotseling uit te wijken, de algemene regel is dat de opbrengst
    wordt genvesteerd in Colombia. Bettien M. is deze gewoonte lelijk
    opgebroken. Ze vertelt dat ze min of meer werd gedwongen haar
    miljoenen Colombia binnen te brengen en die te investeren in nieuw
    werk. Nu ze zich in Itali heeft overgegeven aan de justitie zijn
    haar in Colombia ondergebrachte investeringen onbereikbaar geworden
    (Bovenkerk (b), 1995: 78 e.v.). Drugsbazen gebruiken het geld als
    nieuw werkkapitaal, om de logistieke ondersteuning te verzorgen en
    zich in te kopen in de politiek. De belangrijkste ontwikkeling
    binnen de kartels vanaf het einde van de jaren tachtig is evenwel
    dat zij investeren in de legale zakenwereld: in de bouw, de handel
    en in de industrie. Voor een deel richten zij nepbedrijven op die
    geen ander doel dienen dan geld wit te wassen, voor een ander deel
    gaat het om echte investeringen die hen en hun kinderen de
    mogelijkheid verschaffen als fatsoenlijke zakenlieden door te gaan.
    Zo ontstaat een moeilijk ontwarbare kluwen van legale en illegale
    bedrijfsbelangen waar politie en justitie geen vat op kunnen
    krijgen.


    vorige        
    volgende        
    inhoudsopgave en zoeken