• Buro Jansen & Janssen is een onderzoeksburo dat politie, justitie, inlichtingendiensten, de overheid in Nederland en Europa kritisch volgt. Een grond-rechten kollektief dat al 30 jaar publiceert over uitbreiding van repressieve wetgeving, publiek-private samenwerking, bevoegdheden, overheids-optreden en andere staatsaangelegenheden.
    Buro Jansen & Janssen Postbus 10591, 1001EN Amsterdam, 020-6123202, 06-34339533, signal +31684065516, info@burojansen.nl (pgp)
    Steun Buro Jansen & Janssen. Word donateur, NL43 ASNB 0856 9868 52 of NL56 INGB 0000 6039 04 ten name van Stichting Res Publica, Postbus 11556, 1001 GN Amsterdam.
  • Publicaties

  • Migratie

  • Politieklachten

  • Bijlage VIII – X.1. Joegoslavi

    X.1. Joegoslavi: permanent toneel van geweld

    Joegoslavi staat niet bekend als een land dat van oudsher
    bepaalde vormen van georganiseerde criminaliteit heeft gekend. En
    ook in de criminologische literatuur zijn van een dergelijke
    traditie geen sporen te ontdekken. Hierom zou men kunnen denken dat
    er geen reden is om nog langer stil te staan bij het verleden van
    het voormalige Joegoslavi. Maar dit is een misvatting. Zeker om de
    ongehoorde gewelddadigheid van de Joegoslavische bendes te kunnen
    begrijpen, is het van groot belang voortdurend te beseffen dat ook
    het Joegoslavische deel van de Balkan al eeuwen geen vreedzaam
    gebied is. Integendeel, het is een deel van Europa waar bijna
    onophoudelijk oorlog is gevoerd, was het niet tussen de
    opeenvolgende Europese grootmachten zelf, dan wel tussen de staten
    en de volkeren die hier waren gevestigd of daar waren
    neergestreken. Het valt buiten het bestek van dit rapport om de
    geschiedenis van deze haast permanente strijd in herinnering te
    roepen, maar – met het oog op een goed begrip van het optreden van
    Joegoslavische bendes in Nederland – is het wel van belang een paar
    punten aan te stippen (Detrez, 1993; Weithmann, 1993). Ten eerste
    dat deze gewelddadige geschiedenis niet zonder gevolgen is gebleven
    voor de cultuur in voormalig Joegoslavi. Recente studies geven
    immers aan dat geweld, tomeloos geweld, ja, de keuze voor de
    toepassing van zulk geweld, in brede lagen van de bevolking niet
    zonder meer als een negatieve keuze, als iets verwerpelijks, wordt
    beschouwd. Van de Port heeft in zijn onderzoek naar het gedrag van
    Servirs in zigeunercafs in Klein-Joegoslavi, laten zien hoe het
    beeld van de wilde zigeuner voor vele Serven een soort projectie is
    van hun eigen, door de geschiedenis mee-gevormde driftleven,
    waaraan in tijden van vrede slechts op bepaalde plaatsen, zoals de
    zigeunercafs, mag worden toegegeven, maar dat in tijden van oorlog
    volop mag worden botgevierd, ook voor het oog van de buitenwereld
    (Van de Port, 1994). In de tweede plaats moet worden onderstreept
    dat het gebruik van ongehoord geweld door velen in voormalig
    Joegoslavi niet enkel legitiem wordt geacht in tijd van oorlog. In
    zijn studie naar de geschiedenis van de machtsverhoudingen in een
    dorp op het Bosnische platteland, Medjugorje, heeft Bax aangetoond
    dat hier de oorlog bij wijze van spreken net zo normaal is als de
    vrede elders in Europa. Concreet beschrijft hij dat in het genoemde
    dorp, waar in 1981 een zogenaamde Maria-verschijning plaatsvond,
    enkele clans verwikkeld geraakten in een strijd op leven en dood om
    de inkomsten die op allerlei manieren konden worden gehaald uit de
    bedevaarten van vrome pelgrims. In zo’n tien jaar tijd leverde deze
    strijd 140 doden op, 60 vermisten en 600 vluchtelingen op, en dit
    op een bevolking van ongeveer 3.000 mensen! (Bax, 1995). En passant
    toonde Bax met dit voorbeeld eveneens aan dat ook onder Tito
    openbare orde en rust in Joegoslavi een zeer relatief begrip was
    (Bax, 1995).

    Ten derde mag in herinnering worden groepen dat de belangrijkste
    criticus van het Joegoslavi dat Tito met militaire vuist en geheime
    politie had geconstrueerd, Milovan Djilas, bij herhaling heeft
    beschreven hoe de nomenclatura het land ook in economisch
    opzicht tot op de bodem plunderde (Djilas, 1969). Dat het
    partij-apparaat hierbij – net als in Rusland – samenspande met
    criminele groepen, is, bij ons weten, nooit zo onderzocht. Het ligt
    evenwel voor de hand dat dit ook hier is gebeurd. Weten doen we het
    echter niet. Maar zelfs nu hieromtrent geen zekerheid bestaat, is
    het niet onbelangrijk om te onderstrepen dat het zojuist geciteerde
    onderzoek van Bax heeft laten zien dat het in voormalig Joegoslavi
    mogelijk moet zijn geweest dat criminele groepen ook zonder nauwe
    banden met de overheid hun gang konden gaan. Dat dergelijke groepen
    – in zijn voorbeeld: hele clans – in bepaalde omstandigheden wl
    politiek partij kiezen – ook uit eigen
    belang – mag desalniettemin niet uitgesloten worden geacht. De
    clans waarover Bax het heeft, kozen stuk voor stuk de kant van n
    van de strijdende partijen in de huidige burgeroorlog. Waarmee
    tevens is gezegd dat het in het geval van Joegoslavische bendes
    soms onbegonnen werk moet zijn om te zeggen waar de grens ligt
    tussen misdaad en politiek. De clans waarvan Bax spreekt, plegen
    alle mogelijke vormen van criminaliteit en onderschrijven
    tezelfdertijd bepaalde politieke programma’s.

    Het belang van het vorenstaande voor een goed begrip van de
    criminaliteit van Joegoslavische bendes in ons land, spreekt
    welhaast voor zichzelf. Men moet zich hoeden voor een interpretatie
    van deze criminaliteit als zou zij enkel een voortzetting van de
    burgeroorlog met andere middelen en in een ander operatiegebied
    zijn. Het is immers heel goed denkbaar dat waar sommige bendes
    duidelijk gelieerd zijn aan een van de partijen die in de
    burgeroorlog een prominente rol spelen, andere helemaal los hiervan
    – maar even gewelddadig! in deze hoek van Europa opereren.


    vorige        
    volgende        
    inhoudsopgave en zoeken