• Buro Jansen & Janssen is een onderzoeksburo dat politie, justitie, inlichtingendiensten, de overheid in Nederland en Europa kritisch volgt. Een grond-rechten kollektief dat al 30 jaar publiceert over uitbreiding van repressieve wetgeving, publiek-private samenwerking, bevoegdheden, overheids-optreden en andere staatsaangelegenheden.
    Buro Jansen & Janssen Postbus 10591, 1001EN Amsterdam, 020-6123202, 06-34339533, signal +31684065516, info@burojansen.nl (pgp)
    Steun Buro Jansen & Janssen. Word donateur, NL43 ASNB 0856 9868 52 of NL56 INGB 0000 6039 04 ten name van Stichting Res Publica, Postbus 11556, 1001 GN Amsterdam.
  • Publicaties

  • Migratie

  • Politieklachten

  • Bijlage VIII – X.3. Joegoslavische bendes in Nederland

    X.3. Joegoslavische bendes in Nederland

    Traditioneel is de Joegoslavische gemeenschap in Nederland een
    gemeenschap van gastarbeiders. Haar origine ligt met name in
    Zuid-Limburg, waar al vanaf het begin van deze eeuw gastarbeiders
    uit met name Sloveni werden aangetrokken om in de mijnen te werken.
    Rond 1930 zou hun totale aantal opgelopen zijn tot 4.000. Maar als
    gevolg van de economische crisis verliet een groot deel van hen
    weer het land. Men schat dat er rond 1936 nog zo’n 300 Slovenen,
    voor een deel met hun gezin, in Zuid-Limburg, in de mijnindustrie,
    werkten. Na de oorlog werden ook nog wel Joegoslavische arbeiders
    aangeworven voor de mijnindustrie, maar langzamerhand trokken de
    metaalnijverheid en de scheepsbouw in en rond Amsterdam en
    Rotterdam meer arbeiders uit Joegoslavi aan. In 1972 werd het
    aantal van deze laatsten geschat op zo’n kleine 4.000. Het totale
    aantal Joegoslaven in Nederland, mannen zowel als vrouwen, bedroeg
    in 1987 ruim 11.500, en in 1990 bijna 1.500 meer (12.824).

    Mede als gevolg van het uitbreken van de burgeroorlog in
    voormalig Joegoslavi liep dit aantal snel op. In 1991 naar 13.494
    geregistreerde personen van Joegoslavische herkomst (inclusief de
    genaturaliseerde Joegoslaven), in 1992 naar 15.173 en in 1993 naar
    21.569. Daarnaast verblijft er nog steeds een betrekkelijk groot
    aantal Joegoslavische asielzoekers in ons land. En natuurlijk is er
    ook een aantal illegale Joegoslaven (Muus, 1994; Lindo en Pennings,
    1988; Brass en Van Schelven, 1980).

    Evenals in Duitsland trokken in de jaren zeventig ook hier
    diverse Joegoslavische misdadigers de aandacht door hun zeer
    gewelddadig optreden, vooral bij overvallen. Op een gegeven moment
    waren Karate Bob en Kostovski bekende namen in politie- en
    justitie-oren. Pas in de loop van de jaren tachtig werd men er zich
    echter van bewust dat het om meer ging dan om enkelingen en dat er
    werkelijk sprake was van bendevorming.

    X.3.1. Een algemene indruk van de situatie

    De berichten van de laatste jaren, zowel in de media als in de
    politile informatiebestanden, laten er inderdaad geen misverstand
    over bestaan dat er op tal van plaatsen kleinere en grotere bendes
    Joegoslaven crimineel actief zijn (geweest). Nu eens gaat het over
    bendes in het Noorden en Oosten van het land, dan weer over groepen
    in het Zuiden en het Westen. In veel gevallen gaat het om criminele
    activiteiten die Joego’s (jargon van de politie en het criminele
    milieu) zelfstandig ontplooien, maar ettelijke keren ook misdaden
    die in opdracht van andere niet-Joegoslavische criminele groepen
    worden gepleegd, of het nu de import van verdovende middelen is of
    de liquidatie van bepaalde personen. Hoe dan ook, een adequaat
    landelijk overzicht van de Joegoslavische criminele groepen en de
    illegale activiteiten die ze op Nederlands grondgebied ondernemen,
    bestaat er niet. Neemt men evenwel de 20 tot 25 onderzoeken in
    ogenschouw die in de voorbije jaren her en der in het land zijn
    verricht, dan valt er niettemin toch wel enige lijn in de situatie
    te ontdekken.

    Om te beginnen hebben kennelijk vele grote(re) steden te kampen
    (gehad) met de activiteiten van n of meer bepaalde criminele
    groepen van Joegoslaven. Een enkele keer was/is zo’n groep min of
    meer gespecialiseerd in n vorm van criminaliteit, bijvoorbeeld
    vrouwenhandel, overvallen of autodiefstal, maar meestal maakt(e)
    zij zich schuldig aan het plegen van allerlei delicten. In
    Groningen was een tijdlang een bende actief die
    eigenlijk niets anders deed dan op bestelling – vanuit voormalig
    Joegoslavi – auto’s van bepaalde merken stelen. Die werden dan kort
    op diverse plaatsen in de omgeving weggezet en vervolgens door
    chauffeurs, die speciaal vanuit Duitsland waren overgekomen, in
    hoog tempo naar hun geboorteland gereden. Twee andere bendes die
    opereerden vanuit Drentse gemeenten, hadden ook wel hun eigen
    specialiteit, maar deden er toch nog wat andere dingen naast, zo
    werd althans vermoed. De ene zat, tezamen met de eigenaar van een
    pizzeria, vooral in de regionale distributie van verdovende
    middelen, maar was wellicht ook betrokken bij mensensmokkel en
    afpersingen. De andere had een autolijn op Joegoslavi, maar pleegde
    daarenboven de nodige woninginbraken. En dan zijn er inderdaad
    bendes die van alles en nog wat doen. Zo is de Gooi- en Vechtstreek
    een tijdlang onveilig gemaakt door een bende van Joegoslaven die in
    het asielzoekerscentrum te Crailoo haar tenten had opgeslagen. De
    leden van deze bende pleegden winkeldiefstallen en woninginbraken,
    maar zaten ook in de wapenhandel, de drugshandel en de illegale
    autohandel. Soortgelijke bendes zijn evenwel ook actief (geweest)
    in Rotterdam-Rijnmond en Friesland (Leeuwarden). Zij het ook dat de
    laatstbedoelde bendes tevens vrouwenhandel en oplichting op hun
    programma hadden staan. De omvang en samenstelling van deze bendes
    varieert aanzienlijk. Wat het eerstgenoemde punt betreft laten de
    verschillende analyse-schema’s zien dat hun sterkte varieert van 4
    5 man tot 15 20 man. Alleen in Amsterdam is er sprake van een groep
    die in normale tijden reeds ettelijke tientallen leden zou tellen,
    maar die in kwade dagen, bij conflicten met rivaliserende bendes,
    gemakkelijk zou kunnen aangroeien tot enkele honderden manschappen.
    Aangaande het laatstgenoemde punt valt uit diezelfde schema’s op te
    maken dat sommige groepen bijna volledig uit Joegoslaven bestaan,
    maar dat andere daarentegen heel heterogeen zijn bemand; ze tellen
    Turken, Nederlanders, Italianen en Roemenen in hun rangen. Dit
    verschil hangt tot op zekere hoogte waarschijnlijk samen met de
    aard van de illegale activiteiten die worden ondernomen. Voor een
    goede organisatie van een regionale kleinhandel in verdovende
    middelen is het allicht meer nodig om Nederlanders in te schakelen
    dan voor de diefstal en grensoverschrijdende smokkel van auto’s.
    Hoewel men ook in dit laatste geval ziet dat vrij veel beroep wordt
    gedaan op de medewerking van n of meer Nederlanders die
    bijvoorbeeld in de normale autosloperij actief zijn. Dat er
    overigens vooral bij vrouwenhandel en wapenhandel nauwe relaties
    worden onderhouden met Nederlandse criminele groepen, ligt voor de
    hand. Die vormen in deze gevallen immers de afnemers van de
    betrokken illegale koopwaren. Met name bij de wapenhandel valt het
    op hoe ruim – ook in georganiseerde zin – de kring van vaste
    klanten soms is. Dezen zitten zo nu en dan over het hele land
    verspreid.

    Overigens moet er in dit verband op worden gewezen dat, volgens
    de stukken die wij hebben geraadpleegd, onder de Joegoslaven die
    van de onderhavige bendes deel uitmaken of met deze bendes nauwe
    banden hebben, zo goed als geen mensen zitten die stammen uit
    families die reeds lang of tenminste reeds langere tijd in
    Nederland wonen. Integendeel! Bijna altijd gaat het om personen die
    pas sinds kort legaal in Nederland verblijven of pas onlangs
    illegaal Nederland zijn binnengekomen. Zoals uit n van de gegeven
    voorbeelden blijkt, bevinden er zich onder hen ook nogal eens
    zogenaamde asielzoekers. Het is duidelijk dat er tussen de bendes
    die in Nederland actief zijn (geweest), contacten (hebben) bestaan.
    Maar het is bepaald niet zo dat er op landelijk niveau sprake zou
    zijn van n hecht georganiseerde Joego-mafia. Dit zou alleen al niet
    kunnen vanwege het feit dat in elk geval de meer belangrijke bendes
    gelieerd zijn aan de verschillende strijdende partijen in voormalig
    Joegoslavi. Zo is er n die kennelijk nauwe contacten onderhoudt met
    n of meer Servische milities, terwijl een andere nauw samenwerkt
    met n of meer Kroatische strijdgroepen. Van onderlinge samenwerking
    en broederlijke eensgezindheid tussen deze bendes kan dus geen
    sprake zijn. De burgeroorlog in voormalig Joegoslavi plant zich tot
    in onze steden voort. Maar ook waar de tegenstellingen – op het
    eerste oog althans – niet zo uitgesproken zijn, kan niet van een
    zekere nheid van denken en handelen worden gesproken. Neem het
    voorbeeld van Amsterdam. Hier heeft de politie enige tijd geleden
    vijf verschillende groepen gedentificeerd. Wellicht is er sprake
    van een zekere rangorde tussen deze groepen: de ene is duidelijk
    van meer gewicht, ook politiek gesproken, dan de andere. Maar de
    onderlinge verhouding is bepaald zr wisselvallig: nu eens werken ze
    eendrachtig samen, dan weer bevechten ze elkaar op leven en dood,
    letterlijk: al een paar jaar achter elkaar hebben de leiders van
    twee bendes elkaar niet alleen met de dood bedreigd maar ook
    aanslagen op elkaar gepleegd. De afloop van deze strijd is bekend:
    op zaterdag 29 juli 1995 is n van hen in stadswijk De Pijp, midden
    op straat, door middel van vuurwapengeweld, geliquideerd. De
    cultuur van het geweld die deze strijdgroepen eigen is, sluit haast
    uit dat hij op een onopvallende manier uit de weg zou zijn
    geruimd.

    In aansluiting op het vorenstaande moet er nog de aandacht op
    worden gevestigd dat sommige van de Joegoslavische bendes die op
    Nederlands grondgebied actief zijn, niet alleen nauwe betrekkingen
    onderhouden met hun achterban in voormalig Joegoslavi zelf, maar
    ook voortdurend in contact staan met bevriende groepen in de
    omringende landen, in het bijzonder Belgi en Duitsland. En hierbij
    gaat het natuurlijk om meer dan het uitwisselen van
    vriendelijkheden. Men helpt elkaar bij het transport van verdovende
    middelen of het vervoer van gestolen auto’s. Als het nodig is, kan
    men zich bij leden van aanverwante bendes verschuilen voor politie
    en justitie. En natuurlijk snelt men elkaar over de grenzen heen te
    hulp wanneer er
    gevochten moet worden tegen concurrerende bendes. In deze zin
    vormen Joegoslavische bendes evenzeer internationale criminele
    netwerken als groepen van de Italiaanse mafia of geledingen van
    Chinese triades. Tenslotte valt het op dat ten aanzien van de
    Joegoslavische criminele groepen bij herhaling in de stukken wordt
    gesteld dat zij – anders dan de meeste andere buitenlandse
    criminele groepen – er niet voor terugschrikken om ook politie en
    justitie in Nederland te intimideren, in de verwachting dat zij hun
    nasporingen staken. Naar het schijnt hebben in de voorbije jaren
    vooral politiemensen deze contrastrategie aan den lijve
    ondervonden. Of het kennelijke gemak waarmee Joegoslavische bendes
    deze strategie hanteren, met meer te maken heeft dan met het
    gewelddadige karakter as such van hun optreden, bijvoorbeeld
    met de manier waarop de internationale gemeenschap via de Verenigde
    Naties in voormalig Joegoslavi opereert, durven wij niet te zeggen.
    Maar opvallend is deze harde opstelling tegen de Nederlandse
    overheid wel. In hoeverre zij in het algemeen gepaard zou gaan met
    een grote bereidheid om Nederlandse politiemensen en
    justitie-ambtenaren te corrumperen, valt uit de liggende informatie
    niet op te maken. Wel valt hier en daar in het land het geluid te
    horen dat de Joegoslaven in het algemeen goed genformeerd zijn over
    het doen en laten van politie en justitie. In hoeverre zij
    eventueel deze informatiepositie via corruptie hebben weten op te
    bouwen, is dus een open vraag.

    X.3.2. Enkele voorbeelden van hun optreden

    Om het realiteitsgehalte van al wat hiervoor te berde is
    gebracht, meer te concretiseren, is het bepaald aangewezen om de
    organisatie en het optreden van enkele bendes enigszins
    gedetailleerd uiteen te zetten op dezelfde manier als hiervoor bij
    andere buitenlandse/allochtone groepen is gebeurd. Ten eerste zal
    hier een bende ten tonele worden gevoerd die ergens in het Zuiden
    van het land breed in het criminele actief is. In de tweede plaats
    wordt nader ingegaan op een bende die vooral in het Noorden van het
    land van zich heeft doen spreken, namelijk n van de bendes die
    hebben geprobeerd met geweld in Groningen de macht in het
    prostitutiewezen te grijpen. En in de derde plaats wordt de
    vrouwenhandel besproken zoals die in de voorbije jaren werd
    bedreven door een Joegoslavische bende in Rotterdam.

    Van de eerstbedoelde bende, die in een middelgrote stad haar
    thuisbasis heeft, is het eigenlijk onbekend of zij wel n enkele
    bende vormt. Het zou namelijk ook zo kunnen zijn dat zij in feite
    is samengesteld uit enkele, tamelijk los van elkaar opererende
    groepjes. Maar hoe dat ook zij, ook bij deze meer ingewikkelde
    samenstelling is het zo dat er drie hoofdfiguren kunnen worden
    aangeduid; zij organiseren kennelijk de criminele activiteiten die
    door de hele groep in kwestie worden ontplooid. Het gaat hier –
    naar alle waarschijnlijkheid – zowel om overvallen en inbraken als
    om wapenhandel en drugshandel. De inkomsten uit deze misdadige
    praktijken worden voor een belangrijk deel in Duitsland, bij
    familie en bij banken, weggezet. Deze groep heeft in de betrokken
    stad zelf zeker functionele contacten met allochtone criminele
    groepen. En meer dan dit: zij heeft in het plaatselijke milieu een
    zekere standing weten op te bouwen, niet in de laatste plaats door
    een notoire top-crimineel die zich kennelijk met haar bezigheden
    wilde bemoeien, met succes te intimideren. Zeker zo belangrijk is
    echter het gegeven dat de groep frequent overleg voert met andere
    Joegoslavische criminele groepen in de verre omgeving, zowel in het
    Westen van Nederland als in Belgi en Duitsland. Want zo kunnen
    conflicten worden voorkomen bij het bewerken van bepaalde
    territoria, kunnen gegevens worden uitgewisseld over interessante
    objecten en kunnen de inzet van manschappen en de besteding van
    materieel worden afgestemd. De bereidheid om ook in eigen kring
    geweld te gebruiken, met name tegen medestanders die de zaak
    bedonderen, is groot. Ruzies in verband met bepaalde transacties
    lopen gemakkelijk uit op schiet- en steekpartijen. En dus moet er
    ernstig rekening mee worden gehouden dat men ook geen grote
    problemen heeft met gewelddadig optreden tegen politiemensen. Dit
    is in Belgi trouwens reeds gebleken. Hier werd een politieman met
    een schroevendraaier neergestoken toen hij een lid van de bende
    probeerde aan te houden.

    Uit het vorenstaande kan reeds worden opgemaakt dat deze groep
    internationaal opereert, dus over de grenzen met Belgi en Duitsland
    heen. Het moet niet uitgesloten worden geacht dat dit een bewuste
    strategie is om zo lang mogelijk uit handen van politie en justitie
    te blijven, met andere woorden dat de grens wordt gebruikt als een
    middel om zich tegen hun optreden te verweren. Zeker is evenwel dat
    ook tal van andere tactische en technische maatregelen worden
    getroffen. Zo maakt elk lid van de groep gebruik van verschillende
    personalia en beschikt hiertoe over de nodige vervalste
    legitimatiebewijzen. Auto’s staan op naam van mensen die niet tot
    de groep behoren, tot mensen in voormalig Joegoslavi toe; kentekens
    worden om de zoveel tijd op een andere naam/adres overgeschreven.
    En telefoonnummers staan meestal niet op naam van de werkelijke
    bewoners van panden. Ondanks dit alles is het doen en laten van de
    onderhavige groep tot nu toe niet verder onderzocht. Andere groepen
    kregen een hogere prioriteit, onder andere omdat hun activiteiten
    voor de plaatselijke gemeenschap meer belastend zijn dan die van
    onze Joegoslavische groep. Haar strategie – als het tenminste
    strategie is werkt dus prima.
    De andere bende was eigenlijk maar n van de drie groepen die sedert
    het einde van de jaren tachtig hebben geprobeerd de baas te worden
    in het prostitutiekwartier van Groningen. De problemen die deze
    poging tot machtsovername met zich meebracht, werden evenwel pas
    goed zichtbaar in 1992. Toen druppelden er enkele aangiften binnen
    van zowel vrouwen die met fysiek geweld werden geprest om zich te
    prostitueren als van klanten die ernstig waren mishandeld naar
    aanleiding van meningsverschillen over de prijs die voor bepaalde
    diensten moest worden betaald. Maar uit de liggende informatie kan
    worden opgemaakt dat de Joegoslaaf (A) waartegen al deze aangiften
    waren gericht, al veel langer op een uiterst gewelddadige manier te
    keer ging in het plaatselijke prostitutiemilieu. Ook was op dat
    moment al bekend dat hij een soort bondgenootschap was aangegaan
    met een gevestigde Nederlandse seksclubeigenaar (B) wiens reputatie
    evenzeer in het teken van geweld stond als die van A. Hun
    onderlinge samenwerking bestond er – zakelijk gezien – in dat A
    zijn vrouwen, veelal uit Tsjechi weggehaald, plaatste in de
    bordelen van B. Voor de rest beschikte A over enkele Joegoslavische
    handlangers. Zij stonden in voor de bewaking van de vrouwen, zij
    haalden n of twee keer per dag het verdiende geld op, zij zorgden
    voor het eten van de vrouwen. Er waren wel vermoedens dat A en B
    ook samen in de wapenhandel en de (illegale) autohandel in de
    richting van Tsjechi, Slowakije en (voormalig) Joegoslavi zaten,
    maar deze vermoedens zijn niet verder uitgezocht. In 1992-1993
    doken nog twee andere groepjes Joegoslaven in de stad op. Deels
    probeerden ook zij – met vrouwen uit het Oostblok – een stuk van de
    Groningse prostitutiemarkt in handen te krijgen. Deels maakten zij
    zich, volgens de berichten, schuldig aan kleinschalige drugshandel,
    vermogensdelicten (inbraken) en autodiefstallen. De onderlinge
    verhouding tussen de drie cliques was bij tijd en wijle uiterst
    gespannen. En de aanhouding van n van de aanvoerders, in 1994,
    maakte het er niet beter op. Omdat deze, terecht of onterecht,
    dacht dat n van de andere bendeleiders hem verlinkt had, dreigde
    hij ermee dat die onmiddellijk na zijn vrijlating, in juni 1995,
    zou worden geliquideerd. Het gevolg hiervan was niet alleen dat
    alle betrokken Joegoslaven zich tot de tanden toe bewapenden, maar
    ook dat Groningse huisbazen in de prostitutiebuurt, die voordien
    reeds bij herhaling door de Joegoslaven onder druk waren gezet om
    pandjes te verkopen of te verhuren, zich genoodzaakt voelden hun
    bewapening op te voeren. Zoiets als een oorlog leek onafwendbaar
    geworden.

    In de laatste maanden van 1994 werd door de politie een
    onderzoek opgezet om toch op zijn minst aan de
    vrouwenhandelpraktijken van de Joegoslavische bendes een einde te
    maken. Dit onderzoek werd niet gericht tegen de Joegoslaaf A, ook
    al had hij in die tijd zo’n tien – meest Tsjechische en Russische –
    vrouwen zitten die zonder meer op een verschrikkelijke manier
    werden uitgebuit. De reden hiervan was, zo lijkt het, dat er op dat
    moment geen relevante aangiften tegen hem voorhanden waren. Die
    waren er wel tegen de Joegoslaaf C. Vier meisjes uit de Oekrane en
    drie uit (voormalig) Joegoslavi hadden eind 1994 en begin 1995 zeer
    belastende verklaringen tegen hem en zijn medestanders – waaronder
    ook weer een Nederlander – afgelegd. Sommige meisjes, vooral die
    uit de Oekrane, stelden dat zij met list en bedrog uit het land
    waren weggelokt, andere, met name die uit Bosni, vertelden hoe ze
    door C – in dat gebied bekend als een uitbater van bars – praktisch
    waren weggeroofd uit hun woonplaats. Maar hoe ze ook in Groningen
    terecht waren gekomen, vrijwel unaniem brachten de meisjes naar
    voren dat C en/of zijn kameraden hen had(den) verkracht,
    mishandeld, van hun vrijheid beroofd en zo goed als alle geld
    afgeperst; ook werd gedreigd dat hun familie in Bosni zou worden
    aangepakt. In maart 1995 werd op grond van hun verklaringen
    overgegaan tot de aanhouding van de vijf verdachten. Om het gevaar
    van represailles tegen bepaalde getuigen zoveel mogelijk te keren,
    werden stukken van hun identiteit niet in het betrokken
    proces-verbaal prijsgegeven. De vrouwenhandel-zaak die in het begin
    van 1995 in Rotterdam op gang kwam, startte eigenlijk in Luxemburg.
    Hier deden vier vrouwen bij de politie aangifte van vrouwenhandel
    tegen enkele Joegoslaven in Rotterdam. Hun relaas – dat later door
    andere vrouwen in grote lijnen werd bevestigd – kwam erop neer dat
    zij in Tsjechi, Slowakije en Bulgarije door verschillende mensen
    waren geronseld voor ordentelijke baantjes in Nederland, maar,
    eenmaal hier aangekomen, door enkele Joegoslaven met geweld,
    waaronder bedreiging met vuurwapens, werden gedwongen om zich in
    Rotterdamse seksclubs en achter de ramen in Den Haag te
    prostitueren. Daarenboven werden zij geprest om seks te bedrijven
    met vrienden en bekenden van deze vrouwenhandelaren. Wie zich tegen
    n en ander durfde te verzetten, werd ongenadig mishandeld. Het geld
    dat in de clubs werd verdiend, werd de vrouwen volledig afgepakt.
    Dat zij geen enkele bewegingsvrijheid genoten, ligt in deze context
    voor de hand. In totaal kon de politie 40 vrouwen identificeren die
    door de betrokken bende van 6 7 man naar Nederland waren getroond,
    niet in het laatst als gevolg van de nasporingen van de Slowaakse
    politie naar vrouwen die in Bratislava als vermist waren opgegeven.
    Van deze vrouwen deden er in totaal 22 aangifte van
    vrouwenhandel.

    Een opmerkelijk aspect van deze zaak is dat er in het voorjaar
    van 1995 een heuse gewapende strijd ontbrandde tussen deze
    Joegoslavische bende en de Turkse eigenaar van een seksclub in
    Rotterdam omtrent het eigendom van een aantal van de betrokken
    vrouwen. Waar de Turkse bordeelhouder stelde dat hij de vrouwen in
    kwestie had gekocht en ze, om de daad bij het woord te voegen, ook
    letterlijk wegroofde uit het
    pandje waar zij verbleven, daar sprak de Joegoslavische bendeleider
    dit bij hoog en laag tegen. Het conflict liep zo hoog op dat de
    Turkse clubeigenaar enkele vechtmachines optrommelde om de
    Joegoslaven af te straffen. De expeditie die hiertoe op het getouw
    werd gezet, liep voor een paar Joegoslaven ook inderdaad heel
    slecht af. Hierop schakelden dezen een in Rotterdam wonende
    Joegoslaaf in, een man van aanzien in bepaalde kringen, om te
    bemiddelen in dit conflict. Zijn optreden had echter niet het
    gewenste effect. En omdat ondertussen duidelijk was geworden dat de
    Turken bereid waren om tot het bittere einde door te vechten, zagen
    de Joegoslaven zich in mei van dit jaar gedwongen om de wijk te
    nemen naar het buitenland. Enkelen van hen zijn momenteel op
    verzoek van de Rotterdamse politie en justitie her en der in Europa
    aangehouden met het oog op uitlevering naar Nederland.


    vorige        
    volgende        
    inhoudsopgave en zoeken