• Buro Jansen & Janssen is een onderzoeksburo dat politie, justitie, inlichtingendiensten, de overheid in Nederland en Europa kritisch volgt. Een grond-rechten kollektief dat al 30 jaar publiceert over uitbreiding van repressieve wetgeving, publiek-private samenwerking, bevoegdheden, overheids-optreden en andere staatsaangelegenheden.
    Buro Jansen & Janssen Postbus 10591, 1001EN Amsterdam, 020-6123202, 06-34339533, signal +31684065516, info@burojansen.nl (pgp)
    Steun Buro Jansen & Janssen. Word donateur, NL43 ASNB 0856 9868 52 of NL56 INGB 0000 6039 04 ten name van Stichting Res Publica, Postbus 11556, 1001 GN Amsterdam.
  • Publicaties

  • Migratie

  • Politieklachten

  • Bijlage VIII – XI. SLOTBESCHOUWING

    XI. SLOTBESCHOUWING

    In de negen hoofdstukken die volgden op de algemene introductie
    tot het onderwerp van deze studie, hebben wij een bonte stoet van
    tien nationaliteiten in Nederland de revue laten passeren en we
    hebben ze, soms tot in kleine details, onderzocht op de vraag of er
    in hun kring sprake is van betrokkenheid bij georganiseerde
    misdaad. We hebben dit met opzet zo gedetailleerd opgeschreven om
    aan de lezer zelf zoveel als mogelijk is mee te laten kijken in het
    materiaal dat wij onder ogen hebben gehad. De gepresenteerde
    informatie is verre van compleet en vaak hebben we de verzuchting
    geslaakt dat bepaalde zaken veel beter uitgezocht hadden moeten
    worden. Onze kennis is ook ongelijk voor de verschillende groepen
    en omdat onze hoofdbron van informatie steeds bestaat uit gegevens
    van de politie, weerspiegelt ons relaas tot op zekere hoogte eerder
    haar prioriteitsstelling (en de kwaliteit van de per korps aan ons
    gezonden documentatie!) dan de ernst van het probleem per
    groep.

    Wij stellen ons voor dat het wie alle negen hoofdstukken
    nauwgezet heeft doorgelezen zal duizelen. In Nederland zijn alle
    mogelijke buitenlandse criminele groepen en groepjes actief en de
    delicten die zij plegen zijn van bonte verscheidenheid. Deze
    slotbeschouwing is de plaats om enige distantie te nemen tot het
    heel concrete materiaal en te bezien wat er in algemene zin kan
    worden gezegd over enkele van de vragen die in de inleiding van
    deze studie zijn geformuleerd. Dit is de plek om de lens waarmee we
    het schouwspel observeren, op wat grotere afstand in te
    stellen.
    Eerst dan de daders, hun groepsverbanden en de delicten die zij
    plegen. Daarna komen enkele van de vragen aan bod die expliciet in
    I.3 aan de orde zijn gesteld. Hier springt de enorme
    verscheidenheid ons negen hoofdstukken lang in het oog. Allochtone
    en buitenlandse groepen houden zich bezig met zulke uiteenlopende
    activiteiten als het organiseren van prostitutie, het witwassen van
    geld, het vervalsen van credit cards en heling. Ze worden
    gesignaleerd in het afpersingscircuit, bij autodiefstal, als
    kidnappers en als fraudeurs. De eerste relativering na alle
    empirische feitelijkheid in dit rapport, geldt de omvang waarin
    zulke delicten worden gepleegd. Er zijn Marokkanen die zich inlaten
    met autodiefstal en ook sommige Joegoslaven, Russen, Nigerianen en
    Surinamers doen dat. Zo erg omvangrijk kunnen deze activiteiten
    echter niet zijn, want uit het rapport in deze serie waarin
    verschillende economische branches worden behandeld, blijkt de
    totale omvang van autodiefstal niet buitengewoon hoog te zijn en
    zeker niet in vergelijking met het omringende buitenland. Er zijn
    Ghanezen, Surinamers, Marokkanen, Colombianen en Oosteuropeanen van
    verschillende nationaliteit, die voorkomen op de lijst als het gaat
    om de criminele uitbating van prostitutie. Het totaal aantal
    prostitues in Nederland gaat de 15 20.000 echter niet te boven en
    daarvan is de meerderheid Nederlands en zelfstandig werkzaam en van
    de buitenlandse vrouwen is het overgrote deel uit vrije wil
    werkzaam en niet omdat zij tot deze bezigheid is gedwongen. Dit
    maakt er de gevallen van uitbuiting niet minder om, maar maakt wel
    duidelijk dat deze sector van de georganiseerde misdaad in
    economische zin nu ook weer niet zo veel kan betekenen. Dezelfde
    relativering past bij ons oordeel over het niveau van geweld. Het
    aantal moorden in Nederland neemt toe en het aantal liquidaties,
    een van de duidelijkste tekenen van de opkomst van georganiseerde
    misdaad, doet dat ook. Ondanks de methodologische kanttekeningen
    die we bij een juiste interpretatie van het aantal liquidaties in
    allochtone kring in het eerste hoofdstuk hebben gemaakt, is een
    relatief aandeel van driekwart van alle bekende liquidaties toch
    wel erg hoog. Maar absoluut gaat het op dit ogenblik om niet meer
    dan ongeveer 25 gevallen van allochtone liquidatie per jaar. Voor
    het lage moordcijfer dat Nederland nog steeds kenmerkt is dit veel,
    maar vergeleken met ontwikkelde landen waar de georganiseerde
    misdaad vaste voet heeft gekregen (Itali, de Verenigde Staten,
    Rusland) en zeker ook vergeleken met het geweldsniveau in de landen
    van herkomst van sommige van de hier onderzochte etnische groepen
    (Colombia, Turkije), is dit aantal helemaal niet hoog.

    Voor de organisatorische vormen waarin deze groepen zich in
    Nederland manifesteren, geldt eenzelfde relativering. Het is wel
    zeker dat de mafia en die andere drie Zuiditaliaanse
    misdaadorganisaties (camorra, ‘n drangheta en sacra corona) op
    Nederlands grondgebied opereren, Chinese triades zijn actief en de
    kartels uit Colombia zijn hier vertegenwoordigd. Ook de minder
    formele organisatievormen die nog geen lange traditie hebben zoals
    de mafia of de triades: Nigeriaanse en Ghanese netwerken, Turkse
    mafiagroeperingen, Surinaamse en Antilliaanse smokkelorganisaties,
    de structuren van Marokkaanse drugslords, de zogenaamde Russische
    mafia en (voormalige) Joegoslavische bendes zijn in Nederland
    zonder meer waargenomen. Maar de hoofdzetels van deze organisaties
    bevinden zich nooit in Nederland en we hebben ook geen echte
    regiohoofden waargenomen. In Nederland bewegen zich commissionairs,
    makelaars, vertegenwoordigers en degenen die allerlei transporten
    in drugs organiseren. Zij zijn de uitvoerders van criminele
    organisaties, het brein bevindt zich elders. In andere ontwikkelde
    landen waar deze organisaties zijn uitgewaaierd is dat soms wel zo:
    de mafia is steviger genesteld in Duitsland en Belgi; de
    Zuidamerikaanse kartels zijn beter vertegenwoordigd in Spanje en
    Itali; de Chinese triades zijn veel belangrijker in de Verenigde
    Staten en in Engeland en uit ons materiaal blijkt dat nogal wat
    Chinese bendes in Nederland opereren vanuit Frankrijk; Nigerianen
    en Ghanezen zijn beter vertegenwoordigd in het Verenigd Koninkrijk
    (hun oude moederland) en in de Verenigde Staten; de Russische mafia
    heeft haar standplaatsen buitengaats in de Verenigde Staten, in
    Duitsland en ook meer in Belgi dan in Nederland; de gewelddadige
    bendes van de Joegoslaven hebben buiten het voormalige Joegoslavi
    in de eerste plaats domicilie gekozen in Duitsland. We moeten
    daarom wel goed begrijpen wat het precies betekent als we zeggen
    dat de mafia of de camorra in Nederland actief is. Het gaat dan
    toch grotendeels om handelaren die op de Nederlandse markt inkopen
    komen doen. Nederland speelt als plaats voor belangrijke
    nevenfilialen alleen een belangrijke rol voor criminele groepen,
    die hier kunnen terugvallen op grote aantallen emigranten:
    Suriname, de Nederlandse Antillen en Aruba, Turkije en Marokko.

    Met deze laatste constatering is iets belangrijks gezegd over de
    vraag in hoeverre roemruchte buitenlandse criminele groepen iets
    van doen hebben met de immigrantenkolonie in Nederland, die uit hun
    land afkomstig is. De Italiaanse mafia gaat grotendeels heen over
    de hoofden van Italiaanse immigranten en deze vervullen eerder de
    rol van slachtoffers (afpersing, slechte reputatie) dan van
    bondgenoten. Hetzelfde geldt in veel sterkere mate voor de
    vreedzame Chinese gemeenschap in ons land: de mate waarin Chinese
    restaurateurs en zakenlieden worden afgeperst is schrikbarend.
    Nigeriaanse oplichting van Nederlandse bedrijven loopt voor zover
    we hebben kunnen nagaan, helemaal niet via de immigranten uit dat
    land. De Joego-scene heeft geen verbinding met de oudere
    immigrantengroepen uit Sloveni die voor de oorlog werkten in de
    Zuidlimburgse mijnen of de gastarbeiders uit de Zuidslavische
    republieken na de oorlog. Voor de Russen is deze vraag niet aan de
    orde omdat er geen noemenswaardige immigrantengemeenschap uit dit
    land in
    Nederland woont. Hier moet wel worden gezegd dat hun aantal op dit
    ogenblik toeneemt: er zijn Russen die in Nederland firma’s opzetten
    en onroerend goed kopen. Het is lang niet denkbeeldig dat binnen
    deze infrastructuur zich criminele organisaties zullen nestelen,
    maar thans is het bewijsmateriaal nog onvoldoende om van een
    connectie tussen georganiseerde misdaad en immigrantengemeenschap
    te kunnen spreken. In n voornaam opzicht is relativering niet op
    zijn plaats. Uit alle materiaal dat wij presenteren komt Nederland
    naar voren als een zeer kosmopolitisch en prominent centrum van de
    handel in allerlei soorten drugs in Europa en daarbuiten. Alle
    groepen die wij in onze parade hebben opgevoerd houden zich bezig
    met de import, de transitohandel, de export en de verkoop van
    verdovende middelen. Als we alle soorten drugs en alle kilogrammen
    en tonnen bij elkaar optellen waarbij allochtone en buitenlandse
    criminele groepen betrokken zijn en als we daarbij nog de grote
    hoeveelheden hash rekenen (maar ook andere narcotica) die worden
    verhandeld door autochtone Nederlandse groepen (in ons rapport over
    Amsterdam citeren wij bronnen volgens welke de opbrengst op
    jaarbasis van Hollandse groepen de twintig miljard gulden te boven
    gaat) dan zou dit volume, uitgespreid over heel Nederland, een
    aardige deken vormen! Dat kan niet allemaal voor de Nederlandse
    consumentenmarkt bedoeld zijn en dat is het ook niet. Een deel van
    de gemporteerde drugs wordt verkocht aan een buitenlandse
    (toeristische) klantenkring in Nederland, een groter deel wordt
    doorverkocht naar andere Europese landen (Engeland, Frankrijk,
    Duitsland, Itali, Spanje, Belgi, de Scandinavische landen) en het
    grootste gedeelte wordt wel door (Nederlandse) handelaren
    verhandeld maar ziet Nederland niet eens op zijn reis naar
    Noord-Amerika en Australi. Ook Nederland heeft de functie van
    stapelmarkt en logistiek centrum van drugshandel in de wereld
    gekregen en dat heeft waarschijnlijk in de eerste plaats te maken
    met zijn centrale transport-geografische ligging, de Hollandse
    handelsgeest en wellicht ook met het Nederlandse drugsbeleid of
    althans de reputatie die dit beleid in het buitenland geniet. Voor
    ons onderwerp: de betrokkenheid van allochtone en buitenlandse
    groepen, zijn nadere overwegingen van belang. Het aardrijkskundige
    toeval wil dat enkele grote naoorlogse immigrantengroepen afkomstig
    zijn uit de bronlanden van deze drugs of uit het buurland daarvan.
    Zuidamerikaanse cocane komt onder andere via Suriname, de Antillen
    en Aruba Europa binnen via Nederland. De herone die uit de landen
    van de Gouden Sikkel afkomt, wordt verhandeld vanuit Turkije. De
    grootste en snelst in omvang toenemende hashproduktie vindt plaats
    in Marokko. Juist uit deze landen zijn grote immigrantenbevolkingen
    in Nederland afkomstig en zij hebben alle een etnische
    infrastructuur opgezet (winkels, import-bedrijven, moskeen (met een
    sociale functie), reisbureaus en nog meer) die zich uitstekend
    leent voor smokkelen in de passagiers- en goederenstromen die
    tussen het oude en het nieuwe land op en neer blijven gaan. Om in
    die drugshandel betrokken te raken moeten deze gemeenschappen wel
    (volgens de formele vereisten van de zogenaamde gelegenheidstheorie
    in de criminologie) gemotiveerde daders opleveren. Het toeval wil
    dat alle etnische groepen in kwestie juist op het moment van de
    opkomst van de drugseconomie in hun land van herkomst, in Nederland
    met ernstige sociaal-economische problemen te kampen krijgen. Een
    groot deel van de immigrantenbevolking en hun kinderen komt wel
    goed weg, maar een onderlaag blijft buiten de arbeidsmarkt omdat
    zij op het verkeerde tijdstip arriveren (veel Surinamers,
    Antillianen en Arubanen komen vanaf de jaren zeventig als de
    werkgelegenheid terugloopt) of omdat zij in de periode van enorme
    herstructurering van de economie in de jaren tachtig uit de
    arbeidsmarkt worden gestoten (Turken, Marokkanen). Alle (gekleurde)
    etnische groepen botsen bij hun poging werk te vinden verder nog
    tegen discriminatie op. De maatschappelijke onderlaag binnen deze
    gemeenschappen, die weinig kans heeft op vooruitgang op de legale
    arbeidsmarkt, is voor een deel gemakkelijk te vinden voor een
    alternatief bestaan of een alternatieve carrire in de sfeer van de
    georganiseerde misdaad. In alle gevallen is een politiek
    aanvaardbare neutraliseringstechniek ontwikkeld die het individuen
    moreel mogelijk maakt de overstap naar deze criminaliteit te maken
    (de vraag naar drugs komt niet van ons, maar van de Westerse
    consumenten, onze jongens zijn niet zo gek om het zelf te
    gebruiken, de koloniale macht verdient niet beter). In dit
    onderzoek heeft ons het meest verbaasd hoe groot de circuits zijn
    van mensen in de kring van gevestigde etnische minderheden, die
    betrokken zijn bij de handel in drugs afkomstig uit hun
    herkomstland. De organisatie van deze circuits is weinig formeel en
    ze zijn niet erg hirarchisch opgebouwd. Zelfs Turkse organisaties
    die in de jaren tachtig nog wel enigszins in de vorm van
    mafia-achtige families in Nederland opereerden, geven in de jaren
    negentig meer initiatief in handen aan in de criminaliteit
    opklimmende drugshandelaren onder de emigranten. Organisatoren,
    drugslords, zijn er uiteraard maar weinig, maar degenen die
    enigerlei functie vervullen in de drugshandel (als koerier,
    handelaar, bewaker van een stash, runner, geld-wit-wasser,
    enforcer, kassier etcetera) zijn met velen! Dit zegt iets
    over de miserabele sociale situatie waarin substantile gedeelten
    van de Nederlandse etnische minderheden terecht zijn gekomen.

    Nu deze conclusies – ten dele relativerend, ten dele alarmerend
    – zijn getrokken, is het moment aangebroken om iets te zeggen over
    enkele van de theoretische vraagstukken die in het inleidende
    hoofdstuk zijn aangeroerd. Op die plaats hebben we een reeks
    uitspraken geformuleerd in de vorm van veronderstellingen. Zijn die
    houdbaar?

    Een eerste veronderstelling luidde dat het vraagstuk van de
    betrokkenheid van allochtonen en buitenlanders in
    Nederland niet zonder meer zou kunnen worden gereduceerd tot
    hun lage sociaal-economische positie in de Nederlandse samenleving.
    Die stelling is juist om drie redenen. Ten eerste vertonen de
    verschillende allochtone en buitenlandse groepen die in de lage
    sociale positie verkeren, uiteenlopende delictprofielen in de
    georganiseerde misdaad en die hangen samen met hun afkomst. Als het
    gaat om de prominente handel in drugs is hun specialisatie door het
    produkt uit het bronland benvloed. Het is van belang hier op te
    merken dat hun macht groeit tegenover hun Nederlandse partners: de
    Marokkaanse groepen hebben de rol van Nederlandse hashhandelaren
    die in Marokko hun waren betrekken, gereduceerd tot die van
    transporteurs. Ten tweede heeft de mate van geweld of de dreiging
    daarmee die in een bepaald etnisch milieu gebruikelijk is, met hun
    cultuur te maken. Nigerianen, Ghanezen en ook Marokkanen in dit
    milieu leggen weinig geweld aan de dag, Turkse misdadigers zijn
    naar verhouding zeer gewelddadig en de Joegoslavische bendes
    drijven daar vrijwel geheel op. Ten derde is de allochtone en
    buitenlandse georganiseerde misdaad etnisch voorzover zij zich
    beperkt tot de eigen kring. Zowel Chinezen als Turken opereren
    vrijwel uitsluitend binnen de eigen groep. Andere etnische groepen
    vertonen meer openheid. De zogenaamde Russische mafia blijkt in de
    praktijk vaak te bestaan uit Nederlandse criminele ondernemers (in
    de exploitatie van prostitutie bijvoorbeeld) die Oosteuropese
    partners hebben gezocht en gevonden (om vrouwen voor de
    seksbusiness te vinden). Ook Nigeriaanse groepen blijken vaak te
    opereren in een door Nederlandse collega’s geschapen kader. Een
    zeer interessante uitzondering op de regel van culturele invloed
    wordt geleverd door een aantal Nederlanders van Surinaamse en
    Antilliaanse afkomst dat het ver heeft geschopt binnen Nederlandse
    drugsorganisaties en die om die reden niet hier, maar in het
    rapport over autochtone groepen worden beschreven. Een tweede
    veronderstelling luidde dat met de komst van buitenlandse en
    allochtone groepen in de georganiseerde misdaad ook nieuwe delicten
    of nieuwe werkwijzen zouden worden gentroduceerd. Ook deze
    veronderstelling wordt ten volle bewaarheid. Een delict zoals
    loan sharking kennen we bijvoorbeeld in Nederland het beste
    uit Amerika. Wie zou verwachten dat de Chinezen het zouden
    introduceren bij Nederlandse casino’s? Interessanter en
    tegelijkertijd angstwekkender is de introductie van politieke
    motieven in de georganiseerde misdaad. Gewoonlijk denken we bij de
    beweegredenen voor deze vorm van criminaliteit alleen maar aan
    ongebreideld winstbejag en dat is van toepassing op de gehele
    Nederlandse, autochtone georganiseerde misdaad. Maar met de entree
    van allochtonen en buitenlanders in deze wereld, is daar een
    politieke dimensie bijgekomen. Afpersing of wat daar voor doorgaat
    van burgers en zakenlieden om politieke redenen, zoals in het geval
    van de Koerden door de PKK, Dev Sol en andere politieke
    groeperingen, is in Nederland nieuw. De Surinaamse drugshandel is
    niet te begrijpen zonder de rol van de militairen die een coup
    pleegden in 1980, op haar volle waarde te schatten. De Marokkaanse
    hashhandel valt niet te begrijpen als niet de rol van de
    Marokkaanse bureaucratie daarin wordt verdisconteerd. Hoezeer de
    Chinese georganiseerde misdaad van nu en in het Westen ook
    verschilt van die in Hong Kong, Singapore en Mainland China, haar
    optreden kan toch niet ten volle worden begrepen zonder iets te
    weten van haar politieke geschiedenis. De Italiaanse mafia, in haar
    vier geledingen, manifesteert zich als we afgaan op de documentatie
    van de politie in Nederland, op het niveau van handelaren in wapens
    en drugs. In de afgelopen vijf jaar is in Itali zelf aan het licht
    gekomen dat deze criminele organisatie nauw is verweven met de
    politiek en het zakenleven en dit tot op de allerhoogste niveaus.
    In Nederland hebben we van die hogere niveaus niets teruggevonden.
    Bestaat het hier dan ook niet of beschikt de politie niet over die
    informatie? De opkomst van de Russische mafia is niet te begrijpen
    zonder het einde van de koude oorlog, de desintegratie van de Unie
    van Sovjetrepublieken en de rechteloosheid die toen is ontstaan
    doordat de overheid haar monopolie op het gebruik van geweld niet
    af kon dwingen. De protection rackets die deze politieke leemte
    opvullen, manifesteren zich nu in West-Europa en in een enkel geval
    ook bij ons. Het optreden van Joegoslavische groepen, tenslotte, is
    volmaakt onbegrijpelijk zonder enige kennis van de langdurige
    traditie van geweld en de huidige burgeroorlog. Een derde hypothese
    houdt in dat Nederland te maken krijgt met georganiseerde misdaad
    als gevolg van toenemende vervlechtingen in politiek, economisch en
    cultureel opzicht tussen staten: globalisering, mondialisering. Ook
    deze veronderstelling blijkt juist. Nederland is de stapelmarkt
    geworden voor drugs in Europa en zelfs daarbuiten; fraudes op
    Nederlands grondgebied (bijvoorbeeld vanuit Nigeria) zijn elders
    verzonnen; crimineel verdiende vermogens worden via het
    internationale geldwissel- en bankensysteem weggesluisd (maar soms
    ook gewoon door de opbrengsten van drugstransacties in baar geld in
    de binnenzakken van dikke winterjassen mee te nemen). In het
    algemeen is het simpele feit dat internationale misdaadorganisaties
    die wij tien jaar geleden alleen nog kenden uit belletrie in de
    sectie true crime of uit suspense movies in de
    bioscoop en op de televisie, nu ook in Nederland zijn gesignaleerd
    (in welke beperkte vorm dan ook) het beste bewijs van de juistheid
    van de these van mondialisering. Het verschijnen van de
    internationale georganiseerde misdaad is de keerzijde van de
    verdergaande integratie van Nederland in de wereldeconomie.

    Een vierde veronderstelling die in de inleiding werd geponeerd,
    luidde dat de groei van een etnische onderklasse in Europa en ook
    in Nederland, de allochtone georganiseerde misdaad mogelijk zou
    maken. In verband met de opkomst van de etnische minderheden in de
    Nederlandse drugshandel hebben we de juistheid
    van deze veronderstelling reeds aangetoond. Deze notie is nauw
    verbonden met het idee dat een criminele of deviante subcultuur van
    generatie op generatie wordt overgedragen en als we het Amerikaanse
    voorbeeld van de georganiseerde misdaad volgen, zouden we
    verwachten dat hier ook (etnische) jeugdbendes ontstaan die
    territoria gaan verdelen en buurten bestuurlijk beheersen die
    ontoegankelijk zijn geworden voor de politie. Dat deze ontwikkeling
    nog niet is waargenomen komt enerzijds omdat de immigratie nog te
    vers is om overdracht van criminele organisatiepatronen tussen
    generaties mogelijk te maken. Anderzijds bestaan er in Nederland
    geen zodanige no go areas dat jeugdbendes zich onbekommerd kunnen
    ontplooien. In ieder geval hebben wij tot nu toe bij geen van de
    allochtone (en trouwens ook niet bij autochtone) groepen in
    Nederland uitgekristalliseerde jeugdbendes naar Amerikaans
    voorbeeld vastgesteld.

    Een vijfde gedachte die bij dit onderwerp opkwam, luidt dat
    allochtone en buitenlandse georganiseerde misdaad zich afspeelt in
    de beslotenheid van etnische circuits en dat daarover bij de
    politie en justitie niet zoveel bekend is, en ook dat, wanneer het
    wel bekend is, strafrechtelijk onderzoek moeizaam verloopt als
    gevolg van ontoegankelijkheid en non-coperatie. Hierboven zagen we
    dat heel veel zogenaamde etnische criminele groepen ondenkbaar
    waren zonder de aansluiting en soms ook de leiding van Nederlandse
    misdadigers. Dat neemt niet weg dat sommige allochtone
    misdaadorganisaties inderdaad in eigen kring opereren en dat het
    moeilijk is informatie daarover te verwerven. De politie in de
    landen van herkomst kan vaak niet worden geconsulteerd omdat men
    niet weet in hoeverre zij met de georganiseerde misdaad daar of met
    politieke belangengroepen die haar steunen of gedogen, gemene zaak
    maakt. Het aantal tolken of tweetalige individuen in sommige
    etnische groepen is zo buitengewoon klein, dat het moeilijk is om
    betrouwbare vertalers te vinden. Bij onderzoek naar Turkse bendes
    hebben politie en justitie zich meer dan eens moeten ontdoen van
    tolken die voor de andere kant bleken te werken. Deze relatieve
    ontoegankelijkheid maakt het ook moeilijk om het (illegale) bezit
    van (vuur)wapens te beheersen. Er zijn legio aanwijzingen
    (vuurwapenbezit onder Turken bijvoorbeeld) dat wapens in deze kring
    in ruime mate voorhanden zijn en ook dat verschillende criminele
    groepen (Nigerianen, Russen) zich bezighouden met de handel daarin.
    Een andere reden dan het toegankelijkheidsprobleem is overigens het
    teloorgaan van expertise op het gebied van wapens bij de
    Nederlandse politie. Etnische gemeenschappen zijn ook gesloten als
    het gaat om het wegbrengen van de opbrengsten van hun activiteiten.
    Ze maken gebruik van eigen informele bankierssystemen
    (Hindoestaans-Surinaamse zakenlieden bijvoorbeeld of Chinezen),
    eigen spaarsystemen (bijvoorbeeld Marokkanen) of het officile
    financile netwerk dat zijn hoofdzetel heeft in het land van
    herkomst (Turkije). Ook al omdat in veel herkomstlanden het
    verschijnsel witwassen als strafrechtelijke categorie niet eens
    bestaat en omdat wederrechtelijk verkregen voordeelsontneming er
    dus niet voorkomt, hebben de Nederlandse politie en justitie juist
    bij grootschalige en profijtelijke allochtone criminele operaties
    het nakijken als zij de opbrengsten willen confisceren. Het meest
    ergerlijke voorbeeld van etnische beslotenheid wordt misschien nog
    wel geleverd door het mislukken van expliciete pogingen van de
    Nederlandse politie om de slachtoffers van afpersing (onder
    Koerden, onder Chinezen) individueel of collectief tot aangifte te
    brengen. De intimidatie is dan te groot en het vertrouwen in de
    mogelijkheden tot bescherming door de Nederlandse autoriteiten is
    te klein. Tegenover al deze omstandigheden die de toegankelijkheid
    bemoeilijken staat wel het feit dat de delicten die in deze kring
    worden gepleegd in het algemeen, binnen de rangorde van de
    georganiseerde misdaad althans, geen erg hoog niveau van
    sophistication halen. Het gaat om activiteiten (drugshandel,
    uitbating van prostitutie enzovoort) waar de politie heel goed
    zicht op kan hebben wanneer zij in deze richting investeert. Dat de
    fut er een beetje uit is om weer nieuwe drugszaken aan te pakken in
    het Turkse milieu heeft niets te maken met de moeilijkheidsgraad
    van het politieonderzoek, maar alles met het optreden, na tien jaar
    vruchteloze strijd tegen het verschijnsel an sich, van een
    zekere Turken-moeheid.

    Met deze empirische antwoorden op theoretische vragen omtrent
    het verband tussen georganiseerde misdaad en de buitenlandse en
    allochtone afkomst van haar daders en organisaties is over de aard
    en omvang ervan – de eerste vraag die we in het kader van het
    wetenschappelijk onderzoek beantwoorden voor de Enqutecommissie –
    zoveel gezegd als thans mogelijk is. Nu dan de vraag in hoeverre
    buitenlandse en allochtone criminele groepen of de delen van
    etnische gemeenschappen die het pad van de georganiseerde misdaad
    zijn opgegaan, zich met behulp van hun uit de levering van illegale
    goederen en diensten verkregen inkomsten, innestelen in legale
    sectoren van de Nederlandse economie. Op basis van de vergelijking
    tussen de onderzochte groepen, kunnen gemakkelijk drie algemene
    constateringen worden geformuleerd. Ten eerste: ja, er wordt in de
    Nederlandse economie genvesteerd, maar alleen en voor zover dat
    noodzakelijk is voor het functioneren van de oorspronkelijke
    criminaliteit. De aankoop van winkels, horeca-gelegenheden,
    onroerend goed, transportondernemingen en firma’s voor import en
    export, staat steeds ten dienste van de illegale basisactiviteit.
    Terzijde: dit geldt in belangrijke mate ook voor autochtone
    Nederlandse groepen! Investeren van overwinsten is voor hen in het
    buitenland vaak voordeliger en safer en alleen de allergrootsten
    permitteren zich in Nederland de legale markt op te gaan. Ten
    tweede, vrijwel alle revenuen van criminele activiteiten die door
    allochtone groepen worden behaald, en dat geldt zeker de eerste
    generatie van immigranten, verdwijnen naar
    het land van herkomst. De Colombiaanse kartels eisen de opbrengst
    op en leggen geen enkel initiatief aan de dag om in Nederland hun
    kapitaal te beleggen. Chinese winsten gaan naar China, de opbrengst
    van Joegoslavische activiteit vloeit voor een deel naar de
    burgeroorlog aldaar, Surinaamse drugshandelaren leggen van de
    winsten een splinternieuw stadsdeel aan in Paramaribo, Ghanese en
    Nigeriaanse groepen maken hun gelden over naar huis.
    Drugshandelaren in de gevestigde etnische groepen die voortkomen
    uit gastarbeidersimmigratie, spenderen hun gelden op dezelfde
    manier zoals zij het steeds al deden. Zij vormen een nieuwe rijke
    klasse die haar geld belegt in grond, de bouw van huizen en in
    nieuwe toeristencentra of andere door de overheid geschapen
    aantrekkelijke investeringsmogelijkheden. Ten derde: in het
    algemeen leggen de leden van allochtone misdaadorganisaties in
    Nederland een sobere levensstijl aan de dag, al was het alleen maar
    om niet op te vallen. Nederland beschouwen ze als de plek waar het
    geld wordt verdiend en vaak wordt hun economische basis gevormd
    door een sociale uitkering. Het exuberante leven, de luxe, wordt
    genoten in het land van herkomst. Met het verstrijken der jaren en
    de opkomst van nieuwe generaties van migranten in de georganiseerde
    misdaad, neemt evenwel de neiging toe om de opbrengst te gebruiken
    voor de bekostiging van een uitbundige levensstijl in
    Nederland.

    Tenslotte moet de vraag aan de orde komen in hoeverre allochtone
    en buitenlandse criminele groepen zich in Nederland handhaven of
    versterken door tegen hen gericht overheidsoptreden onschadelijk te
    maken of zelfs te controleren. Volstrekt overheersend, is onze
    indruk, is nog steeds de tactiek van het ontwijken van
    overheidsingrijpen. Er is zeker van alles geprobeerd om
    overheidsfunctionarissen plat te krijgen, maar er is geen sprake
    van systematisch succes in dit opzicht. We vinden in dit verband
    ook vrijwel geen spoor van betrokkenheid van advocaten, accountants
    en andere beroepsgroepen die een essentile rol kunnen vervullen bij
    het inburgeren van criminele activiteiten. Dat betekent evenwel
    helemaal niet dat er niets aan de hand is. Er zijn gevallen waarin
    mensen van de marechaussee, de politie en gemeente-ambtenaren
    (bijvoorbeeld bij de uitgifte van paspoorten) door allochtone
    groepen wel degelijk met vrucht zijn bewerkt. De betrokkenheid van
    in het bijzonder de gevestigde minderheidsgroepen bij de
    georganiseerde misdaad blijkt eruit dat zij daartoe het best in
    staat zijn. De hoeveelheid corruptie bij de politie die we in de
    voorbije jaren aantroffen bij de best gentegreerde minderheid van
    alle onderzochte groepen: de Surinamers, is niet gering. Er zijn
    ook corruptiegevallen ten dienste van de allochtone georganiseerde
    misdaad in Turkse en Marokkaanse sfeer zijn gesignaleerd. De ironie
    wil dat maatschappelijke integratie in ons type samenleving
    kennelijk een voorwaarde vormt voor de ontwikkeling van effectieve
    contrastrategien. In het geval van de meest gewelddadige groepen
    bestaan er voorbeelden van bedreiging en intimidatie van de
    autoriteiten; de politie is de Joegoslavische bendes wel eens uit
    de weg gegaan. Al deze activiteiten contra de overheid en ter
    immunisering van criminele ondernemingen zijn echter nog niet zo
    ver voortgeschreden dat de situatie hier te lande zelfs maar in de
    verte doet denken aan Italiaanse toestanden of aan de wijze waarop
    de georganiseerde misdaad is verweven met de legale economie en het
    politieke bestel in de landen waar zij vandaan komt (Colombia,
    Marokko, het voormalige Joegoslavi). Maar iets is er wel. Wie
    twintig, tien of zelfs nog maar vijf jaar geleden zou hebben durven
    voorspellen dat de allochtone en buitenlandse criminele realiteit
    in Nederland zich zou ontwikkelen op een manier zoals wij die in
    dit rapport hebben beschreven, zou voor gek zijn versleten. De
    ontwikkelingen binnen de sfeer van de georganiseerde misdaad gaan
    razendsnel.


    vorige        
    volgende        
    inhoudsopgave en zoeken