• Buro Jansen & Janssen is een onderzoeksburo dat politie, justitie, inlichtingendiensten, de overheid in Nederland en Europa kritisch volgt. Een grond-rechten kollektief dat al 30 jaar publiceert over uitbreiding van repressieve wetgeving, publiek-private samenwerking, bevoegdheden, overheids-optreden en andere staatsaangelegenheden.
    Buro Jansen & Janssen Postbus 10591, 1001EN Amsterdam, 020-6123202, 06-34339533, signal +31684065516, info@burojansen.nl (pgp)
    Steun Buro Jansen & Janssen. Word donateur, NL43 ASNB 0856 9868 52 of NL56 INGB 0000 6039 04 ten name van Stichting Res Publica, Postbus 11556, 1001 GN Amsterdam.
  • Publicaties

  • Migratie

  • Politieklachten

  • Bijlage X – 2.1. Het begrip fraude in historisch perspectief

    2. ONTWIKKELINGEN OP HET GEBIED VAN DE FRAUDE

    2.1. Het begrip fraude in historisch perspectief

    Fraude is een verschijnsel waaraan in de afgelopen decennia
    velerlei connotaties verbonden zijn geweest. Brants en Brants
    (1991) hebben de ontwikkeling van het fraudebegrip nauwgezet in
    kaart gebracht. De auteurs omschrijven het stereotype fraudeur van
    de jaren zestig als het slimme doch misdadige individu, dat zonder
    enige scrupules te werk ging. Een decennium later werd het begrip
    vooral in verband gebracht met steun- en belastingfraude, waarbij
    de in die jaren welig tierende koppelbazerij de meeste justitile
    aandacht kreeg. Het geruchtmakende rapport over de omvang van
    belastingfraude van Van Bijsterveld (1980) zorgde vervolgens
    opnieuw voor een aanzienlijke verschuiving in de beeldvorming. Dit
    rapport maakte duidelijk dat niet alleen uitkeringstrekkers en
    koppelbazen sjoemelden en knoeiden, maar dat ook de gewone burgers
    en bedrijven zich regelmatig op hun belastingformulier verschreven.
    Langzaam maar zeker deed het beeld opgeld dat fraude een
    wijdverbreid maatschappelijk verschijnsel, was dat zich overal,
    zelfs bij gerespecteerde bedrijven en overheden, manifesteerde. Het
    begrip breidde zich uit naar machtsmisbruik, vertrouwensschennis en
    naar het oneigenlijke gebruik van wetten in het grijze circuit.
    Hele beroepsgroepen en bedrijfstakken raakten in opspraak. Ook kwam
    een tot op dat moment nauwelijks belicht fenomeen in de
    schijnwerpers te staan, te weten milieucriminaliteit.

    Aan het begin van de jaren tachtig raakte de strafrechtelijke
    fraudebestrijding al met al in een stroomversnelling. In deze
    periode genoot fraude een ongekend grote maatschappelijke en
    politieke belangstelling: justitile acties tegen Slavenburgs Bank,
    het ABP, Uniser, het schoonmaakbedrijf Booy Clean en enkele andere
    ondernemingen trokken veel publiciteit en verhoogden zowel binnen
    als buiten justitie het fraudebewustzijn. Zoals de bovenstaande
    voorbeelden laten zien, had de intensivering van de
    fraudebestrijding in deze periode vooral betrekking op gevallen van
    organisatiecriminaliteit.

    Sedertdien is het met de justitile, politieke en publicitaire
    aandacht voor deze omvangrijke, aan witteboordencriminaliteit
    geparenteerde fraudezaken Noot bergafwaarts gegaan.
    Vermoedelijk is dit toe te schrijven aan een complex van factoren,
    zoals de teleurstellende resultaten van de strafrechtelijke aanpak
    (zie Nelen e.a., 1994) en de toegenomen zorg bij openbaar bestuur
    en justitie voor de onveiligheid op straat. Fraudebestrijding
    levert nu eenmaal geen grotere veiligheid op voor de individuele
    burger, maar is op het behoud van minder tastbare waarden, zoals
    onder meer eerlijke concurrentieverhoudingen en rechtvaardige
    inkomensverdeling gericht. Dit heeft ertoe geleid dat
    fraudebestrijding niet langer tot de prioriteiten van de politie
    lijkt te behoren (Nelen e.a., 1994).

    Bovendien is de aandacht voor omvangrijke fraudes verdrongen
    door de opkomst van een nieuw fenomeen: de georganiseerde misdaad.
    In de berichtgeving van de media is rond 1990 een omslag te
    bespeuren. Na de talrijke reportages over geruchtmakende
    fraudezaken aan het begin van de jaren tachtig werd een
    verzadigingspunt bereikt, waarna de publieke opinie en de pers zich
    opeens van het item georganiseerde misdaad hebben meester gemaakt.
    Tot op de dag van vandaag heeft dit onderwerp een hoge nieuwswaarde
    (zie bv. Middelburg, 1992; Haenen en Buddingh, 1994).

    Tot slot de wetenschap. Volgens Brants en Brants (1991) heeft de
    academische criminologie zich nimmer op grote schaal op het terrein
    van fraude gemanifesteerd. Niettemin leek ook binnen deze
    discipline in de jaren tachtig sprake van een toenemende aandacht
    voor het fenomeen fraude, zij het dat daarbij het accent vooral
    gelegd werd op analyses van de wijze van aanpak van fraudezaken
    door het openbaar ministerie (OM) en de opsporingsinstanties (zie
    bv. De Roos, 1983; Van de Bunt en Van Duyne, 1983; Van de Bunt en
    Peek, 1987; Brants, 1988;). Empirische studies naar de
    fraudepatronen en de criminele groepen die zich met deze vorm van
    criminaliteit bezighielden, werden nauwelijks verricht. De
    publikatie van het rapport van Van Duyne e.a. (1990) zorgde tot op
    zekere hoogte voor een kentering, in de zin dat met het exploreren
    van een tot dan toe braakliggend terrein een voorzichtig begin werd
    gemaakt. Inmiddels zijn ook van de hand van andere auteurs
    publikaties over de verschijningsvormen van fraude verschenen (o.a.
    Landman, 1993; Aronowitz e.a., 1995).

    De meest recente ontwikkeling ten aanzien van de beeldvorming
    rondom fraude betreft de toegenomen aandacht voor het fenomeen
    witwassen. Ook witwassen is een vorm van fraude. De essentie van
    witwassen is immers dat een legale herkomst wordt voorgewend van
    vermogen dat wederrechtelijk is verkregen. Opmerkelijk is dat
    witwassen aanvankelijk sterk in verband werd gebracht met fiscale
    fraudes en het wegwerken van zwart geld. Deze connotatie past in de
    beeldvorming ten aanzien van fraude aan het begin van de jaren
    tachtig, die, zoals gezegd, gecentreerd was rondom het begrip
    organisatiecriminaliteit. Met de verschuiving van de aandacht in de
    richting van georganiseerde criminaliteit is ook het begrip
    witwassen gevolueerd, in de zin dat het momenteel vooral
    geassocieerd wordt met

    vermogensbestanddelen die verkregen zijn uit criminele
    activiteiten. In deel 3 wordt uitgebreid op deze vorm van fraude
    ingegaan.
    Behalve de toegenomen aandacht voor witwassen heeft een aantal
    politieke en maatschappelijke ontwikkelingen in Europa fraude van
    een nieuwe dimensie voorzien. Zo heeft de voortgaande
    internationalisering van het economische leven – in dit verband kan
    onder meer gerefereerd worden aan het wegvallen van de controle aan
    de binnengrenzen van de Europese Unie en van de Berlijnse Muur –
    niet alleen de handelsmogelijkheden aanzienlijk vergroot, maar
    parallel daaraan ook de mogelijkheden tot het plegen van
    fraude.

    Ten aanzien van de bestrijding van EU-fraude heeft de Europese
    Commissie zich de afgelopen jaren als stuwende kracht ontpopt. In
    dit verband moet vooral gewezen worden op de rol van de sinds 1988
    werkzame Unit de Coordination de la Lutte Anti-Fraude(UCLAF). Deze
    instantie cordineert de activiteiten tussen de
    directoraten-generaal (DG’s) van de Europese Commissie en de
    lidstaten. Hoewel de bestrijding van EU-fraude nog steeds het
    domein is van de lidstaten zelf, wordt door de UCLAf toezicht
    gehouden op de wijze waarop de communautaire fraudedossiers door de
    nationale, met rechtspraak belaste, instellingen worden
    afgehandeld. Op die wijze kan worden vastgesteld in hoeverre de
    lidstaten zich houden aan de verplichting voortvloeiende uit
    artikel 5 van het EEG-verdrag, alsmede het inmiddels befaamde
    arrest van het Hof van Justitie te Luxemburg (68/88), dat lidstaten
    even veel aandacht moeten schenken aan de opsporing, vervolging en
    berechting van EU-fraudezaken als aan die zaken, waarbij sprake is
    van inbreuken op de nationale regelgeving. Voor meer informatie
    omtrent de prioriteitsstelling van de Europese Commissie inzake de
    bestrijding van fraude verwijzen we naar het EC-werkprogramma van
    1995 (Europese Commissie, 1995).

    Resumerend kan worden gesteld dat het begrip fraude na tal van
    andere connotaties thans in sterke mate gerelateerd wordt aan het
    begrip georganiseerde criminaliteit. In het volgende hoofdstuk zal
    worden beschreven welke verschijningsvormen we in het kader van dit
    onderzoek op fraudegebied zoal hebben aangetroffen.


    vorige        
    volgende        
    inhoudsopgave en zoeken