• Buro Jansen & Janssen is een onderzoeksburo dat politie, justitie, inlichtingendiensten, de overheid in Nederland en Europa kritisch volgt. Een grond-rechten kollektief dat al 30 jaar publiceert over uitbreiding van repressieve wetgeving, publiek-private samenwerking, bevoegdheden, overheids-optreden en andere staatsaangelegenheden.
    Buro Jansen & Janssen Postbus 10591, 1001EN Amsterdam, 020-6123202, 06-34339533, signal +31684065516, info@burojansen.nl (pgp)
    Steun Buro Jansen & Janssen. Word donateur, NL43 ASNB 0856 9868 52 of NL56 INGB 0000 6039 04 ten name van Stichting Res Publica, Postbus 11556, 1001 GN Amsterdam.
  • Publicaties

  • Migratie

  • Politieklachten

  • Bijlage X – 2.2. De karakteristiek van het beroep

    2.2. De karakteristiek van het beroep

    2.2.1. Het evenwicht tussen onafhankelijkheid en
    partijdigheid

    Goede beroepsuitoefening is gebaat bij onafhankelijkheid.
    Onafhankelijke beroepsuitoefening betekent dat de beroepsbeoefenaar
    zich baseert op de eigen professionele, vaktechnische
    oordeelsvorming en professionele verantwoordelijkheid, zonder
    daarbij benvloed te worden door zijn omgeving (vgl. Emanuels, 1995,
    pp. 38-40). Onder de omgeving kunnen in het geval van de advocaat,
    de clint en de overheid worden begrepen.

    De advocaat dient zowel tegenover de overheid als tegenover zijn
    clint onafhankelijk te blijven om zijn maatschappelijke functie
    behoorlijk te kunnen vervullen. Daarom dient hij te vermijden dat
    zijn vrijheid en onafhankelijkheid in de uitoefening van het beroep
    in gevaar zouden kunnen komen (regel II.2, lid 1 Gedragsregels
    1992). Belangenverstrengeling, door financile of persoonlijke
    relaties, kan de gewenste onafhankelijkheid in gevaar brengen en
    dient te worden vermeden, zo blijkt uit de toelichting op deze
    regel.

    Naast deze onafhankelijkheid wordt echter een tweede, minstens
    zo belangrijke waarde beleden: partijdigheid. Deze
    partijdigheid, die expliciet boven het eigen belang van de advocaat
    wordt gesteld, wordt als volgt omschreven (regel III.5): Het belang
    van de clint, niet enig eigen belang van de advocaat, is bepalend
    voor de wijze waarop de advocaat zijn zaken dient te
    behandelen.

    Tussen de beide waarden van onafhankelijkheid en partijdigheid
    bestaat naar onze mening een precair evenwicht, vooral wanneer de
    advocaat door dubieuze clinten (in casu criminele groepen) wordt
    benaderd. Hoe behoudt de advocaat zijn onafhankelijkheid wanneer de
    dubieuze clint op handige wijze inspeelt op zijn partijdigheid?

    Het is opmerkelijk dat in veel publikaties waarin de
    onafhankelijkheid van de advocatuur als thema wordt aangesneden,
    vooral naar de overheid wordt gekeken als degene die inbreuk op
    deze waarde kan maken. In haar analyse van jaarredes van dekens uit
    de afgelopen veertig jaar concludeert Minkjan dat wanneer – in deze
    zin – een derde wordt aangesproken, dat bijna altijd de overheid
    (is) (Minkjan, 1992, p. 57). Ook de hoogleraar advocatuur Quant
    (1995a) legt het accent op de overheid. Hij stelde onlangs dat
    onafhankelijkheid van de advocatuur een essentieel gegeven is en
    dat de meest afschrikwekkende voorbeelden van afhankelijkheid in
    totalitaire regimes zijn te vinden, waar de advocaat afhankelijk is
    van een overheid die hem al dan niet toestaat zijn beroep uit te
    oefenen (1995a, p. 18).

    Een uitzondering vormt de rede uit 1992 van de toenmalige deken
    Van Hassel. Hij waarschuwt voor een werkelijk blind geloof in het
    partijbelang en stelt dat de onafhankelijkheid van de advocaat pas
    echt tot uitdrukking komt, indien hij zijn doen en laten uiterst
    zorgvuldig weegt (Van Hassel, 1992, pp. 509 e.v.).

    2.2.2. Geheimhoudingsplicht en verschoningsrecht

    In de Gedragsregels voor advocaten 1992 wordt uitvoerig ingegaan
    op de
    geheimhoudingsplicht van de advocaat. Zoals hieronder nog
    uitvoeriger zal worden gesteld, staat in deze laatste versie van de
    gedragsregels de bescherming van de vertrouwensrelatie
    advocaat-clint meer dan voorheen op de voorgrond.

    Het is vanzelfsprekend dat in de Gedragsregels een duidelijke
    regeling van de geheimhouding is opgenomen. Immers, zonder de
    waarborg van geheimhouding kan er geen vertrouwen ontstaan en
    zonder vertrouwen is er geen basis voor goede juridische
    dienstverlening. In regel III.6 van de Gedragsregels wordt de
    advocaat verplicht tot geheimhouding; hij dient te zwijgen over de
    bijzonderheden van de door hem behandelde zaken, de persoon van de
    clint en de aard en omvang van diens belangen. Op dit uitgangspunt
    wordt n uitzondering gemaakt. Indien de juiste taakuitvoering dit
    vordert, kan de advocaat met gegevens naar buiten treden, mits de
    clint hiertegen geen bezwaar maakt.

    Ook in de wet zijn enkele bepalingen opgenomen om de
    geheimhouding in de relatie tussen advocaat en clint te waarborgen.
    De advocaat heeft, evenals de arts, de geestelijke en de notaris,
    een verschoningsrecht. Dat wil zeggen dat de advocaat in de
    geheimhouding kan volharden zelfs ten overstaan van de
    rechter-commissaris of de rechter. Het object van verschoning is
    overigens beperkt tot de informatie, gelden en schriftelijke
    stukken die hem in zijn hoedanigheid van advocaat zijn
    toevertrouwd. Dit onderstreept het belang van het maken van
    duidelijke onderscheidingen tussen beroepsspecifieke werkzaamheden
    en activiteiten (zoals het trusthouderschap) die niet tot de
    typische werkzaamheden van de advocaat behoren. De rechtspraak is
    tot dusverre terughoudend in het op deze grondslag beperken van de
    reikwijdte van het verschoningsrecht.

    Een verschoningsgerechtigde die om een getuigenis wordt gevraagd
    kan dit recht slechts worden ontzegd wanneer buiten redelijke
    twijfel staat dat hiermee niet wordt getreden in de
    vertrouwenssfeer van zijn ambt. Noot Alleen in zeer
    uitzonderlijke gevallen zou het verschoningsrecht moeten wijken
    voor het belang van de waarheidsvinding Noot maar de
    omstandigheden waarin dit van toepassing zou zijn, zijn tot nu toe
    in de jurisprudentie nog niet vastgesteld.

    Een huiszoeking en inbeslagname bij een verschoningsgerechtigde
    kan zonder diens toestemming alleen plaatsvinden indien het
    objecten betreft die niet onder zijn verschoningsrecht vallen. Het
    gaat hier dan om brieven of geschriften die ofwel voorwerp zijn van
    een strafbaar feit of tot het begaan daarvan hebben gediend ofwel
    bescheiden die de advocaat niet in zijn hoedanigheid van advocaat
    onder zich heeft. Het oordeel of het om zulke brieven of
    geschriften gaat is in principe aan de verschoningsgerechtigde.
    Tenzij er redelijkerwijze geen twijfel kan bestaan dat zijn
    standpunt onjuist is, dient dit gerespecteerd te worden.
    Noot Een huiszoeking bij een verschoningsgerechtigde
    dient zo te geschieden, dat de kans dat het beroepsgeheim
    geschonden wordt zo klein mogelijk is. Er dient gericht gezocht te
    worden en de huiszoeking kan plaatsvinden in aanwezigheid van
    bijvoorbeeld de plaatselijke deken. Noot Hoewel hiermee
    een huiszoeking bij een advocaat/verschoningsgerechtigde in
    principe mogelijk is, bestaat er in de praktijk grote
    terughoudendheid om dit middel toe te passen.

    Onder de objecten van geheimhouding en verschoning vallen in
    beginsel ook de kantoorrekeningen en derden-rekeningen van de
    advocaat. Het reguliere financile verkeer van advocaten
    (declaraties, namens de clint betalingen verrichten aan de
    wederpartij) vindt via de kantoorrekening plaats. Sedert enige
    jaren zijn advocaten gehouden om gelden die enige tijd in beheer
    gehouden worden, over te boeken op de zogenaamde derdenrekening, om
    te voorkomen dat bij een faillissement van de advocaat alle gelden
    die hij beheert, gevaar lopen. Momenteel staat ter discussie in
    hoeverre gelden van derden die aan het beheer van advocaten zijn
    toevertrouwd, onder de geheimhouding vallen. Recent is in kort
    geding uitgesproken dat – uitzonderingen daargelaten – het
    verschoningsrecht van een advocaat zich niet uitstrekt tot gelden
    die hij van een derde onder zich heeft. Noot

    In de gesprekken die wij ter voorbereiding van dit hoofdstuk met
    enkele deskundigen hebben gevoerd, kwam het verschoningsrecht en
    het mogelijke misbruik hiervan door malafide advocaten, geregeld
    ter sprake. Door een van de respondenten uit de advocatuur werd met
    zo veel woorden gezegd dat het verschoningsrecht beperkt zou kunnen
    worden tot de werkzaamheden die tot de eigenlijke, oorspronkelijke
    taken van de advocaat behoorden. Volgens Quant is in het voordeel
    van de advocaten dat zij in feite zelf uit maken wat onder hun
    verschoningsrecht valt, ook als het gaat om puur financile
    dienstverlening. De advocaat kan op vragen van de rechter weigeren
    om te getuigen door te zeggen dat iets hem in zijn hoedanigheid van
    advocaat is meegedeeld. Dat zal de rechter dan zelden kunnen
    controleren. (Quant, 1995b, p. 185)


    vorige        
    volgende        
    inhoudsopgave en zoeken