• Buro Jansen & Janssen is een onderzoeksburo dat politie, justitie, inlichtingendiensten, de overheid in Nederland en Europa kritisch volgt. Een grond-rechten kollektief dat al 30 jaar publiceert over uitbreiding van repressieve wetgeving, publiek-private samenwerking, bevoegdheden, overheids-optreden en andere staatsaangelegenheden.
    Buro Jansen & Janssen Postbus 10591, 1001EN Amsterdam, 020-6123202, 06-34339533, signal +31684065516, info@burojansen.nl (pgp)
    Steun Buro Jansen & Janssen. Word donateur, NL43 ASNB 0856 9868 52 of NL56 INGB 0000 6039 04 ten name van Stichting Res Publica, Postbus 11556, 1001 GN Amsterdam.
  • Publicaties

  • Migratie

  • Politieklachten

  • Bijlage X – 4.4. Gezagsstructuur en onderlinge verhoudingen

    4.4. Gezagsstructuur en onderlinge verhoudingen

    4.4.1. Aard van de onderlinge samenwerking

    Uit de casustiek kan worden afgeleid dat de meeste dadergroepen
    die op fraudegebied actief zijn, niet kunnen worden beschouwd als
    los van elkaar opererende entiteiten. Veeleer is de karakterisering
    op zijn plaats van criminele netwerken: er is sprake van een
    ons-kent-ons-circuit, waarbinnen n of meer personen op grond van
    hun kennis, charisma en/of handelsgeest kunnen worden aangemerkt
    als leidinggevend(en). Deze personen, al dan niet omringd door
    stafmedewerkers, putten uit een reservoir van medewerkers die na
    gedane zaken weer terugvloeien in de pool en aan andere
    leidinggevenden ter beschikking staan. Vooral op de
    flessentrekkerij-, BTW- en EU-fraudemarkt duiken vogels van diverse
    pluimage op, die vaak ad hoc besluiten bepaalde combines te vormen.
    Noot Dergelijke samenwerkingsverbanden zijn meestal geen
    lang leven beschoren. Uit de bestudeerde fraudezaken valt af te
    leiden dat aan menige vorm van criminele coperatie (door interne
    verdeeldheid) een einde komt. Daarnaast kan het afsplitsen van
    (staf)medewerkers die voor zichzelf willen beginnen, als een
    potentile splijtzwam worden aangemerkt. Bedoelde medewerkers hebben
    een tijd over de schouders van de leidinggevenden mee kunnen kijken
    en zijn tot het inzicht gekomen dat de gehanteerde
    fraudeconstructie nog veel lucratiever is wanneer zij geheel ten
    eigen bate kan worden aangewend.

    De hierboven omschreven netwerkvorming komt treffend tot
    uitdrukking in het volgende voorbeeld.
    CASUS 1
    De 5 hoofdverdachten in deze BV-fraude kenden elkaar al jaren. De
    taakverdeling in de groep was:

    • onderhandelaars bij overname van bedrijven
      (hoofdverdachten);
    • personen die optraden als directeur van zelfstandig opgerichte
      rechtspersonen (katvangers);
    • personen die de goederen bestelden bij de leveranciers (veelal
      de hoofdverdachten);
    • personen die bestelde goederen ophaalden, dan wel elders
      afleverden (uitvoerders);
    • personen die zorg droegen voor het afzetten van de verkregen
      goederen (hoofdverdachten en stafmedewerkers).

    Vastgesteld is dat de hoofddaders zowel gezamenlijk als zelfstandig
    opereerden. Wanneer een van de hoofddaders zelfstandig opereerde,
    werd hij bijgestaan door andere personen, die nadien eveneens
    zelfstandig frauduleuze handelingen bleken te verrichten: een
    sneeuwbaleffect als het ware, met als resultaat dat de groep
    hoofddaders sedert november 1992 aanzienlijk is uitgebreid, alsmede
    het schadebedrag.

    Voorts is gebleken dat elke hoofdverdachte zich thans begeeft op
    specifieke fraudeterreinen: milieudelicten, helingpraktijken,
    fraude met cheques en credit cards, belastingfraude, im- en export
    van goud en kredietfraude.

    De kerngroep, zoals hierboven omschreven, is in de loop van 1994
    intern verscheurd geraakt. Twee hoofdverdachten zijn met elkaar
    gebrouilleerd geraakt en hebben ieder een nieuwe dadergroep
    gevormd. De activiteiten van beiden zijn verlegd in de richting van
    investeringsfraude.

    Hoewel op het terrein van de georganiseerde fraudes het beeld
    van de netwerkvorming het meeste opgeld doet, is ook een aantal
    dadergroepen aangetroffen die doorgaan voor min of meer
    zelfstandige organisaties. Een scheiding van eenheden tot op
    uitvoerend niveau is bij deze groepen mogelijk. De leidinggevenden
    van de verschillende groepen kennen elkaar vaak wel – al is dat
    soms alleen bij naam -, maar er zijn tussen hen duidelijke
    afspraken gemaakt ten aanzien van taakafbakening en werkverdeling.
    De uitvoerenden werken in de regel alleen voor hun eigen
    superieuren. Ter illustratie van het bovenstaande de volgende
    voorbeelden. CASUS 13

    De delicten op het terrein van de merkvervalsing zijn sterk
    marktgebonden, in de zin dat een onderverdeling is gemaakt tussen
    de merkenfraudeurs ten aanzien van de markten die bestreken worden
    en de merken waarmee zij zich mogen bemoeien. De groep rondom de
    hoofdverdachte uit de onderhavige zaak, A, mag zich bijvoorbeeld
    bezighouden met de Rolexen, terwijl anderen de Cartiers, Seiko’s
    enz. voor hun rekening nemen. Een dergelijke verdeling schijnt
    deels het gevolg te zijn van stilzwijgende afspraken tussen de
    deelnemers, maar vloeit waarschijnlijk voor een belangrijker deel
    voort uit het gegeven dat een buitenlandse organisatie de illegale
    horlogehandel bestiert. Er bestaan sterke aanwijzingen dat op dit
    marktgebied een criminele organisatie uit Hong Kong de regie voert.
    Zo werd B, die zich zorgen maakte over zijn marktaandeel met het
    oog op de op handen zijnde vrijlating van de op dat moment
    gedetineerde A, telefonisch vanuit Hong Kong te verstaan gegeven
    dat voor A wel een andere plaats in de organisatie zou worden
    gezocht. A en B kennen elkaar overigens alleen van naam en van
    telefoongesprekken; ze hebben elkaar nog nooit gezien.

    Binnen de organisatie die in het onderhavige onderzoek is
    aangetroffen, speelt A de eerste viool. Behalve partner C is diens
    zoon en de bedrijfsleider van een slecht lopend bedrijf in
    relatiegeschenken bij de illegale praktijken betrokken.

    CASUS 15
    De hoofdverdachten van deze beleggingsfraude zijn gepokt en
    gemazeld in het handels- en in het bijzonder het beleggingsverkeer.
    Nadat zij door de ECD uit de markt gehaald waren, zonnen zij op
    mogelijkheden om langs andere wegen hun bemiddelingspraktijken
    voort te zetten. Ze vonden een compagnon in de uit het
    Midden-Oosten afkomstige beleggingsmakelaar A. Deze was kort
    daarvoor vanwege malafide praktijken van een andere Europese beurs
    verwijderd. Naast deze drie hoofdverdachten speelden de
    salesmanager van een Nederlandse verkooporganisatie en de
    Nederlandse vertegenwoordiger van een Duits bemiddelingskantoor een
    cruciale rol in het geheel. De overige werknemers van de bij de
    beleggingsfraude betrokken firma’s wisten van niets.

    A wordt door de opsporingsambtenaren gezien als de grote man.
    Zijn vermogenspositie overstijgt die van de twee Nederlandse
    hoofdverdachten in ieder geval aanzienlijk. De salesmanager en de
    vertegenwoordiger van de Duitse GmbH vormden het verlengstuk van de
    twee Nederlanders.

    De kern van de verschillende dadergroepen wordt niet zelden
    gevormd door getrouwen uit de familie- of vriendenkring. Vooral in
    de opbouwfase van de organisatie is het van belang dat de
    hoofdverdachten kunnen terugvallen op personen aan wier loyaliteit
    zij niet hoeven te twijfelen. In dit stadium zijn tevens de korte
    lijnen die lopen van de hoofdverdachten naar hun medewerkers,
    kenmerkend. Noot De hoofdverdachten sturen in deze fase
    nog op de kleinste details. Hoewel binnen criminele groepen die al
    tot enige wasdom zijn gekomen, de mogelijkheden tot delegeren in
    theorie groter zijn, blijken verschillende hoofdverdachten zelfs in
    een later stadium moeite te hebben het uitvoerend werk geheel onder
    supervisie van stafmedewerkers te laten plaatsvinden. Een gebrek
    aan vertrouwen in de capaciteiten van de stafmedewerkers, in
    samenhang met een karakterstructuur die sterk gent is op
    zelfverheerlijking, draagt ertoe bij dat menigeen nimmer aan sturen
    op afstand toekomt. Dat een dergelijke opstelling vanuit het
    oogpunt van afscherming risico’s met zich meebrengt, behoeft geen
    nader betoog.

    4.4.2. Intern sanctiesysteem

    De leidinggevenden van een criminele groep beschikken over
    verschillende middelen om de medewerkers in het gareel te houden.
    Het meest verregaande machtsmiddel is het gebruik van fysiek
    geweld. Noot Hiermee kan in voorkomende gevallen de
    naleving van regels en voorschriften worden afgedwongen of een
    voorbeeld worden gesteld. Het laatste was aan de orde in de in
    paragraaf 4.2 beschreven casus 11. De Oosteuropese tak van deze
    organisatie zond terstond een delegatie naar Nederland toen bleek
    dat een van de Nederlandse betrokkenen hen had opgelicht door
    partijen melkpoeder achterover te drukken. De Nederlandse verdachte
    werd vervolgens met handgranaten omhangen en aan een boom
    vastgebonden. Bemiddeling van een Nederlandse medeverdachte wist
    verdere escalatie van dit conflict te voorkomen.
    Noot

    Het bovenstaande geval behoort tot de uitzonderingen op de in de
    fraudewereld ongeschreven wet dat het daadwerkelijke gebruik van
    geweld tot een minimum moet worden beperkt. Mishandeling of
    uitschakeling van een medewerker of concurrent trekt niet alleen
    onnodig veel aandacht van de opsporingsinstanties, maar evenzeer
    van de wettige handelspartners op de markt waarop men actief
    is.

    Het openlijk vertonen van geweld moge dan uit den boze zijn, in
    alle bestudeerde fraudezaken zijn sporen aangetroffen van een
    intern sanctiestelsel. Dit is een artefact van de in het
    onderhavige onderzoek operationele definitie van georganiseerde
    criminaliteit. Het sanctiestelstel op het gebied van georganiseerde
    fraude wordt vooral gekenmerkt door intimidatie van verbale of
    fysieke aard. Een zich iets te nadrukkelijk in de directe omgeving
    ophoudende krachtpatser, het kopen van loyaliteit of het dreigen
    met represailles in de familiesfeer bij te grote loslippigheid zijn
    enkele van de aangetroffen verschijningsvormen. Uit het feit dat
    ruim een kwart van de hoofdverdachten over justitile antecedenten
    beschikt inzake geweldpleging en/of verboden wapenbezit, kan worden
    afgeleid dat de bereidheid tot het gebruik van geweld bij menigeen
    aanwezig is en de onderlinge verhoudingen indirect benvloedt. Het
    belangrijkste bindmiddel waarmee het merendeel van de fraudeurs de
    directe omgeving aan zich weet te verplichten, is, zo blijkt uit de
    casustiek, terug te voeren op karakterologische eigenschappen als
    brutaliteit, bluf en overtuigingskracht. Het opleidingsniveau van
    de meeste fraudeurs is weliswaar niet bijzonder hoog, maar doordat
    zij bovengenoemde eigenschappen doorgaans weten te koppelen aan een
    vlotte presentatie straalt van hun optreden geboren leiderschap en
    gezag af. Hiermee hebben zij hun directe omgeving tot op zekere
    hoogte aan een touwtje. Het ontzag voor de persoonlijkheid van
    fraudeurs reikt soms zelfs tot in de rechtszaal: van de
    hoofdverdachten in twee fraudezaken is bekend dat rechters en ovj’s
    aanzienlijk onder de indruk waren van de door deze verdachten ter
    terechtzitting gevoerde verdediging.

    In de persoonlijkheid van de succesvolle fraudeur schuilt niet
    alleen zijn kracht, maar paradoxaal genoeg, vaak ook zijn zwakte:
    zijn zelfverzekerdheid neemt namelijk niet zelden dusdanige vormen
    aan dat megalomanie zijn deel wordt en hij zich onaantastbaar
    begint te wanen. Onder invloed van een dergelijke gemoedstoestand
    worden vaak onnodige risico’s genomen, hetgeen de
    opsporingsinstanties mogelijkheden biedt meer inzicht in zijn
    activiteiten te verkrijgen. De ontwikkeling van een van de
    hoofdverdachten uit casus 1 is in dit opzicht hoogst
    illustratief.

    CASUS 1
    A beschikt over 25 justitile antecedenten en is sedert een jaar of
    acht op fraudegebied actief. Opsporingsambtenaren karakteriseren
    hem als een arrogante jongen die aanzien verwerft door zijn
    brutaliteit en voortdurend op zoek is naar nieuwe, lucratieve
    marktgebieden. A heeft zich door zijn grote mond aardig weten op te
    werken, maar is door zijn arrogantie ook kwetsbaar. Volgens
    opsporingsambtenaren is hij bezig zijn hand te overspelen en trekt
    hij nodeloos veel politile en justitile aandacht. Zo organiseert
    hij momenteel een gezelschapsspel voor het bedrijfsleven, heeft met
    het oog daarop een kantoor ingericht met een onnozele directeur aan
    het hoofd en poogt door middel van advertenties bedrijven te
    interesseren voor deelname aan dit spel. Een aantal bedrijven heeft
    zich al ingeschreven en inleggeld betaald, maar of het
    gezelschapsspel er ooit komt… Noot

    Afgezien van intimidatie, overrompeling en een strikte sociale
    controle, moet in het kader van een intern sanctiesysteem ook
    gekeken worden naar de positieve sancties jegens de medewerkers.
    Loyaliteit kan gemakkelijker verworven worden door positieve
    prikkels, zoals het promoveren en materieel belonen van trouwe
    medewerkers. Naarmate de doelstellingen van de criminele groep –
    het behalen van zo veel mogelijk voordeel – en de doelstellingen
    van de individuele leden – er zelf zo veel mogelijk wijzer van
    worden – dichter bij elkaar komen, zal de trouw van de medewerkers
    jegens de groep en haar leiders alleen maar toenemen. Zo blijkt uit
    verschillende fraudezaken dat medewerkers minder geneigd zijn te
    praten ten overstaan van de opsporingsinstanties indien zij de
    overtuiging hebben dat er goed voor henzelf en hun aanverwanten
    gezorgd is (en wordt). Een kwetsbaar punt voor leidinggevenden is
    derhalve een te grote mate van hebzucht en egosme.

    4.4.3. Contacten met andere criminele organisaties

    Vanwege de netwerkvorming die zich in het merendeel van de
    fraudezaken manifesteert, hebben de hoofdverdachten van de
    verschillende dadergroepen uiteraard veel externe contacten in
    binnen- en buitenland. Zo duiken in de BTW-carrousels die door de
    Europese Unie draaien, steevast de namen op van een aantal
    Nederlandse en Belgische kopstukken op dit gebied. Typerend in dit
    verband is het gegeven dat in de bestudeerde BTW-fraudes een aantal
    verdachten meermaals in beeld komt. Een ander voorbeeld van sterke
    verwevenheid tussen verschillende criminele groepen is te vinden in
    de grensoverschrijdende koppelbazerij: blijkens informatie van
    opsporingsambtenaren kennen Nederlandse en Duitse koppelbazen
    elkaar meer dan goed en is het niet ongebruikelijk dat zij op ad
    hoc basis met elkaar samenwerken. Het is dan ook geen toeval dat de
    uitvalbases van koppelbazen in beide landen vooral te vinden zijn
    in de grensstreek. Van Duyne (1995) spreekt in dit verband van een
    misdaad-Eurogewest. Het onderzoek heeft diverse voorbeelden
    opgeleverd van het belang van de aanwezigheid van dienstverleners:
    personen die faciliteiten kunnen bieden waarover de meeste
    criminele ondernemers zelf niet de beschikking hebben. Deze figuren
    bekleden een sleutelpositie in het criminele milieu; zij zijn de
    spin in menig web, in de zin dat via hen lijnen lopen naar
    verscheidene criminele netwerken. Zie bijvoorbeeld de gang van
    zaken in casus 7. CASUS 7

    Het opsporingsonderzoek in kwestie heeft zich op het aandeel van
    de Nederlandse betrokkenen bij de verschillende fraudesoorten
    gericht, de groep Z. Deze aanduiding is enigszins misleidend, want
    in feite hebben Z en de zijnen slechts faciliterend gewerkt voor
    enkele grote jongens achter de schermen. Z vormde voor
    verschillende fraudeurs een belangrijke tussenschakel, omdat hij
    beschikte over contacten met douanebeambten en over
    douanestempels.

    Ten aanzien van de hoofdverdachten in de acht onderzochte
    fraudezaken moet allereerst gewezen worden op A. Deze heeft zich na
    tal van fraudepraktijken in de Nederlandse oliehandel thans in
    Belgi teruggetrokken, waar hij doorgaat voor een octopus in
    olieland. Een nieuwe ontwikkeling vormde de komst van de Amerikaan
    B, die onder een schuilnaam de oliemarkt penetreerde.
    Noot Nader onderzoek heeft uitgewezen dat deze Amerikaan
    nauwe banden onderhield met de Cosa Nostra. A’s netwerk is
    uiteindelijk geheel onder controle komen te staan van voornoemde
    Amerikaan.

    Ook C heeft een naam opgebouwd in het BTW-circuit, in het
    bijzonder op de elektronicamarkt. Op de vleesmarkt komen we
    eveneens een oude bekende tegen in de persoon van D. Hij draait ook
    al jaren mee in de BTW-carrousels tussen Nederland, Belgi en
    Luxemburg. In deel II van dit rapport zal afzonderlijk aandacht
    worden besteed aan de bemiddelaars die binnenlandse en/of
    buitenlandse rechtspersonen aan dadergroepen ter beschikking
    stellen. In deel III komt de cruciale rol van de dienstverleners in
    het bijzonder naar voren bij het verwerken c.q. besteden van het
    wederrechtelijk verkregen voordeel.

    Een aspect dat nader aandacht verdient, betreft de innesteling
    op de fraudemarkt van criminele topondernemers. Volgens Van Duyne
    (1995) is de kans niet denkbeeldig dat een brede winstgevende
    misdaadmarkt met duurzaam opererende middelgrote groepen op den
    duur grotere en gevaarlijkere vissen aantrekt. Hij baseert deze
    stelling mede op de in de bovenstaande casus (7) beschreven
    penetratie van de Belgische oliemarkt door de, aan de Cosa Nostra
    gelieerde, Amerikaan B. In dit verband mag niet onvermeld blijven
    dat ook de Amerikaanse hoofdverdachte in casus 16 in nauw contact
    stond met een beruchte Amerikaanse misdaadfamilie. Van de
    betrokkenheid van vertegenwoordigers van de Italiaanse mafia is in
    de bestudeerde fraudezaken daarentegen niets gebleken.

    Ook vertegenwoordigers van de bijzondere opsporingsdiensten
    spreken in relatie tot de ontwikkelingen op EU-fraudegebied van een
    zorgwekkende tendens. In hun optiek worden de randfiguren en
    sjoemelaars, die voorheen het EU-fraudebeeld bepaalden, langzaam
    maar zeker verdrongen door verdachten van een aanzienlijk zwaarder
    kaliber. De laatsten zouden nauwelijks enige affiniteit of
    bekendheid hebben met de branches waarin zij opereren, maar zouden
    een voet tussen de deur weten te krijgen door gebruik te maken van
    de kennis en ervaring van de eerder genoemde randfiguren.

    De casustiek uit het onderhavige onderzoek biedt geen eenduidig
    antwoord op de vraag of de door de BOD’s geuite bezorgdheid op dit
    moment prematuur is of dat er reeds daadwerkelijk sprake is van
    grootschalige penetratie van hoogcriminele netwerken. Enerzijds
    lijkt de bevinding uit paragraaf 4.3 dat de meeste daders gepokt en
    gemazeld zijn in het handels- en fraudeverkeer, de angst van de
    opsporingsinstanties te ontzenuwen. Anderzijds is in een aantal
    fraudezaken geconstateerd dat de Nederlandse handelstak slechts een
    kleine schakel in een groter geheel was. Gegeven de toegenomen
    internationalisering van het handelsverkeer is die bevinding
    nauwelijks verrassend te noemen. Zo wordt aan het verre oosten (in
    het bijzonder Hong Kong en Singapore) een belangrijke regiefunctie
    toegeschreven op het gebied van merken- en textielfraude. Het
    voormalige oostblok (in het bijzonder Polen, Litouwen en Rusland)
    lijkt een dominante positie in te nemen ten aanzien van de illegale
    handel in vlees-, zuivel- en landbouwprodukten. De voorzichtige
    wijze van formuleren in de laatste zin wijst erop dat niet altijd
    met zekerheid kan worden vastgesteld hoe de gezagsverhoudingen
    precies liggen tussen de Nederlandse en buitenlandse groeperingen.
    Neem de reeds eerder in dit hoofdstuk aangehaalde casus 11.

    CASUS 11
    In deze zaak, betreffende het ontduiken van EU-heffingen voor de
    invoer van melkpoeder uit het voormalige oostblok, is onduidelijk
    gebleven welke personen of groepen de scepter zwaaiden. Indicaties
    dat de regisseurs van het geheel vooral in de voormalige
    Sovjet-Unie moesten worden gezocht, vloeiden voort uit het gegeven
    dat de betrokkenen uit Oost-Europa het heft meer in handen namen
    nadat zij door een van de Nederlandse handelspartners bedrogen
    waren. Hoewel zij de gang van zaken in Nederland sindsdien
    beduidend beter controleerden, behelsde de bijdrage van de
    Nederlandse betrokkenen duidelijk meer dan uitsluitend uitvoerende
    werkzaamheden. De Oosteuropeanen hadden vooral veel vertrouwen in
    de zakelijke kwaliteiten van een van de Nederlanders, de verdachte
    O.


    vorige        
    volgende        
    inhoudsopgave en zoeken